Spring naar de content
bron: anp

De biografie van Edwin Rutten die niet mocht verschijnen

Ook na het einde van het tv-programma De film van Ome Willem (1974-1989) toerde Edwin Rutten (1943) als zijn alter ego nog jarenlang langs theaters, braderieën en studentenfeesten. Een hoofdstuk uit de gewraakte biografie van Rutten, die hij zelf niet in druk wilde zien. ‘Ome Willem is niet kapot te krijgen. Mensen willen graag hun jeugd herbeleven.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Rudie Kagie, Gerard Driehuis, Aaron Mirck

Wie vaak genoeg met z’n kop op de buis komt, wordt op een dag vanzelf beroemd. De camera hield van Ome Willem en Ome Willem hield van de camera. Buiten de muren van de studio was hij gewoon Edwin Rutten, dat wil zeggen: mits hij dan geen Ome Willem was. De bijvangst van zijn televisiebekendheid bestond uit minimaal honderd optredens per jaar in theaters, instellingen, ziekenhuizen, scholen, buurthuizen. In totaal zette Rutten dus minstens anderhalf duizend keer in het openbaar dat malle petje op en bouwde met zijn vuisten een denkbeeldige toren – en hij kan zich niet herinneren dat deze bezigheid hem ooit verveelde. Omdat het spektakel dat hij in die zalen opvoerde, steeds anders uitpakte. 

Een verslaggever van het Algemeen Dagblad vervoegde zich om half elf ‘op een grijze maandagochtend’ in de kerstvakantie van 1982 bij het Rotterdamse Hofpleintheater. Hij kon, schreef hij, zijn ogen niet geloven. Zoiets had hij niet eerder meegemaakt. Een ‘kwetterende schare jongens en meisjes, in leeftijd variërend van vier tot tien jaar, begeleid door vele moeders en enige vaders’, nam bezit van alle aanwezige stoelen. ’s Middags om half twee volgde een tweede ronde. Ook de volgende dag zou Ome Willem zich opnieuw urenlang aan het jonge volk vertonen. Schouwburgdirecteur Herman Jansen verzekerde dat hij “rustig tien voorstellingen achter elkaar had kunnen boeken, die stuk voor stuk zouden zijn uitverkocht, want Ome Willem is een figuur die door het jonge publiek op handen wordt gedragen. En dan niet alleen omdat hij nu toevallig bekend is van het televisiescherm, maar vooral omdat hij alles tijdens een theateroptreden volledig waarmaakt.” Ome Willem liet zich seconderen door Fred Hekket, die de rol van Neef speelde en in zwarte pandjesjas de toetsen van de Fender-piano beroerde. De verslaggever noteerde hoe tijdens het spelen van de deze-vuist-hymne ‘een schattig kereltje van ongeveer vijf jaar’ de bühne beklom. “Edwin Rutten loopt onmiddellijk op hem toe, en vraagt hoe hij heet. 

‘Michel.’

‘En heb jij een lekkere Kerstmis gehad, Michel?’

‘Ja.’

‘Dat zie ik, Michel, want je hebt nog allemaal naalden in je nek. Trek je trui uit joh!’ 

Maar hier voelt Michel niet voor. Dus tilt Edwin Rutten het ventje hoog op, houdt het ondersteboven, hij schudt het uit en zet het weer neer. Ventje tevreden, andere rakkers tevreden. Ome Willem tevreden. Deze ochtend kan niet meer stuk.”

Ome Willem met ­prinses Beatrix tijdens een optreden in Duivendrecht, 1976

Rutten dreef rustig voort op zijn televisiepopulariteit, maar in een theater moest hij er des te harder voor werken, omdat zijn jeugdige publiek eigenlijk alles van hem verwachtte. “Met grote passen baant hij zich een weg over het toneel, luistert naar opmerkingen uit de zaal, aait kinders over hun bol, vraagt wat voor huisdier zij bezitten, zingt, speelt en drumt op zijn slagwerk-installatie dat het een lieve lust is.”

“Een jongen en een meisje komen hand in hand naar boven, met de mededeling dat ze een kat hebben die Kobus heet. Ome Willem vindt dit een mooie naam, waarna de anderen zeggen dat zij bij elkaar horen. ‘Zo, zo, zijn jullie getrouwd?’ vraagt hun idool. ‘Nee, wij zijn broer en zus,’ zeggen de kinderen. Zo krijgt alles zijn waarde tijdens een voorstelling als deze. Er komt een verhaal waarbij Ome Willems fantasie luidruchtig op hol slaat. Hij wil een arm klein geitje redden dat vastzit in de takken van een boom, en moet daarvoor een beer, een horde olifanten en duizenden krokodillen te lijf. Zowel door Neef aIs door de jeugdige toehoorders wordt hij onmiddellijk met de beide benen terug in de werkelijkheid gezet. Ondertussen ontsnapt niets en niemand aan zijn aandacht, en er is nogal eens iets of iemand waarop tijdens zo’n afmattende voorstelling moet worden gelet.”

Tijdens een gesprekje met de journalist in de pauze noemde Ome Willem de voorstelling een ‘explosie’. “Dit is heel, heel hard werken. Je kunt het je nooit permitteren om op je routine te drijven. Alles moet je in de gaten houden. Nooit mag je denken: jongens, nu loopt het wel. Wij nemen ons publiek strikt serieus, elke minuut opnieuw, juist omdat een televisiefiguur in een zaal genadeloos door de mand kan vallen.” Logisch natuurlijk. Omdat kinderen zoveel eerlijker in hun reacties zijn dan volwassenen. Als ze ergens niets aan vinden, dan gaan ze iets anders zitten doen. Praten, zingen, iets lezen, met knikkers spelen.

Leuk, die tientallen moeders en paar vaders in de zaal, maar de voorstelling was niet primair voor hen bestemd. Het Algemeen Dagblad citeerde Edwin Rutten: “Ik ben allergisch voor grappenmakerij tegen de grote mensen, waarbij de kinderen worden gepasseerd. Het is verleidelijk, maar het is mijn taak niet. Ome Willem is er voor de kinderen, hij weet dat hij eerlijk tegen hen moet zijn, want zij zijn ook eerlijk tegen hem. Duidelijkheid, dat is het hele geheim. Als het me op een gegeven moment gaat vervelen dat er almaar kinderen over de bühne ronddrentelen, dan zeg ik dat. Jongens, Ome Willem heeft nu eens even geen zin. Of: Ome Willem heeft hoofdpijn. Dus af en toe eens even impopulair durven zijn, want ook dat is eerlijk als je het zo voelt. Géén plastic kinderheld overeind houden. Want daar kijken ze zo doorheen.”

In totaal zette Edwin Rutten minstens 1500 keer in het openbaar dat malle petje op.

Na afloop van de voorstelling begaven Ome Willem en Neef zich met het publiek naar de hal van het theater. Daar kreeg iedereen een foto, een hand of een zoen. Met ‘engelengeduld’ beantwoordde Ome Willem vragen van omstanders en natuurlijk kon iedereen die dat wilde met hem op de foto. ‘De dingen leuk afbreien’, noemde hij dat in de krant. “Niemand mag teleurgesteld het pand verlaten. Er zijn altijd kinderen die, al of niet geïnstrueerd door hun ouders, iets willen komen vertellen. Stel, een jongetje is gisteren naar de kapper geweest, wil zijn pas geknipte haar aan Ome Willem laten zien, maar krijgt daar tijdens de voorstelling geen kans voor of durft op het laatste moment niet. Dat kind blijft dan met een stukje leed lopen: ik wilde naar Ome Willem om hem iets te zeggen, maar het kon niet of het ging niet. Daar is zo’n officieel afscheid in de hal een ideale oplossing voor, want ik wacht gewoon tot iedereen zijn zegje heeft gedaan. Gezichtsverlies hoort niet bij dit vak.” 

Veertig jaar na dato begint Fred Hekket (1951) te glimmen bij herinnering. Ja, zoals het Algemeen Dagblad het in 1982 beschreef, zo was het helemaal. Eigenlijk was dat verslag een zwakke afspiegeling van wat achteraf beschouwd een waanzinnige periode was, een compleet gekkenhuis, een grillige achtbaan die langs wilde emoties, geluks-momenten, slappe lach en wanhoop slingerde. 

Er schiet Hekket een voorval uit begin jaren tachtig te binnen. “Ik zat naast Edwin in zijn donkerblauwe Peugeot 504, in het nachtelijk donker van Hilversum op weg naar Maartensdijk, waar hij woonde. Waarschijnlijk hadden we die avond het nodige en vooral het onnodige gedronken; zoiets gold in die tijd als een goed bestede avond. Ik weet niet waarom, maar Edwin reed veel te hard. We raasden met hoge snelheid regelrecht de fuik in die de politie regelmatig in Hollandsche Rading uitzette. Een agent sommeerde ons om te stoppen. ‘Jezuschristus,’ klonk het naast me, ‘dat kan ik nu even helemaal niet gebruiken.’ Ik wilde hem vragen of welke momenten je zoiets wel kunt gebruiken, maar de gebeurtenissen volgden zo snel op elkaar dat voor bijgedachten geen tijd was. Met een ‘eerst maar eens kijken of we die pikkebaas op andere gedachten kunnen brengen’ wierp Edwin de deur open en liep vastberaden op de agent af. ‘Goedenavond, ik weet wat u zeggen wilt, namelijk dat ik een tikkeltje te hard reed, en daar kan ik u geen ongelijk in geven. Maar mag ik eerst eens vragen of u thuis soms een of twee van die kleine rakkers hebt die u morgenochtend blij kunt maken met een echte Ome Willem-pet?’ 

“Dat staaltje van bluf had zich gemakkelijk tegen hem kunnen keren, maar deze agent speelde het spel mee. Hij klapte verrukt in de handen en riep uit: ‘Hého, kijk eens aan! Daar zullen we Ome Willem hebben! Nou, als u twee petjes voor die kleine jongens bij de hand heeft…’ Waarop Edwin vrolijk uitriep: ‘Wat dacht je wat! En weet u wat we dan zeggen? Dan zeggen we: Joepie de…’ En verdomd, die agent vulde na een lichte aarzeling aan: ‘Poepie!’ En terwijl hij zich twee petjes in handen liet duwen, maakte Edwin het af: ‘Weet u wat, agent? Ik beloof plechtig dat ik nooit meer te hard zal rijden.’ Waarop die agent zei: ‘Nou ja, nooit… Maar let er voortaan een beetje op. De volgende keer treft u misschien een collega die net uit de kinderen is. Ik noem maar wat.’” 

Ome Willem is er voor de kinderen, hij weet dat hij eerlijk tegen hen moet zijn, want zij zijn ook eerlijk tegen hem.

Edwin Rutten

Onderweg naar een optreden in de provincie waren ze eens de route kwijt, maar gelukkig was op het pad naast een weiland een keurige heer aan de wandel. Die zou vast weten hoe ze moesten rijden. Zodra Rutten het raampje van zijn Ford Transit omlaag had gedraaid om iets te vragen, viel de mond van de man letterlijk open van verbazing. Hij haalde een enorme zakdoek uit zijn broekzak en begon daarmee als een dolle te zwaaien: ‘ome Wimmel, ome Wimmel…’ De confrontatie had hem dermate uit balans gebracht dat hem geen zinnig woord over de lippen kwam. 

Bij tankstations bleef de aanwezigheid van Ome Willem zelden onopgemerkt: “Hé kijk nou eens, als dat Joepie de Poepie niet is.” Waarop hij: “Ja, leuk hè. Dat je me nu eens in het echt ziet.”

Het omgekeerde kwam ook voor. Tijdens de jaarmarkt in Oudewater dook een hoogblond ventje van een jaar of zeven op met rode konen van opwinding: “Ha die Ome Willem! Wat leuk dat je mij nu ook eens in het echt ziet hè?”

Fred Hekket zat het merendeel van zijn arbeidzame leven in de reclame. Voor De Telegraaf bedacht hij ‘krant van wakker Nederland’, de Volkskrant hielp hij aan ‘nieuwsgierige krant voor nieuwsgierige mensen’, in Leerdam waren ze blij met zijn wervende ‘de lekkerste kaas tussen de gaten’. Vóór zijn doorbraak als begenadigd tekstschrijver had hij intensief de frivole kant van het toonkunstenaarschap verkend. Zo viel hij, toen hij nog psychologie en musicologie in Utrecht studeerde, twee keer in de prijzen bij het studentikoze Cameretten Festival. Later begeleidde hij het feministisch vrouwencabaret van Natascha Emanuels, om uiteindelijk tussen 1978 en 1983 in de rol van Neef aan de zijde van Edwin Rutten het land te bereizen met Ome Willem On Tour. De latere regisseur, cabaretier, acteur, zanger en schrijver Haye van der Heyden (1957) had hem bij het programma gehaald. Ze kenden elkaar omdat Haye op de planken had gestaan in een studentenmusical die Fred had geschreven. 

“Toen ik vijftien was, kwam Edwin naast ons wonen aan de Van Goyenlaan in Bilthoven,” zegt Haye van der Heyden. “De ideale buurman. Hij was toen al een beroemdheid en ik keek enorm tegen hem op. Ik ben vanaf mijn vijfde vaderloos. Edwin is vijftien jaar ouder dan ik en werd automatisch een soort pseudovader voor mij. Ik deed van alles voor hem, paste op z’n dochters en vergezelde hem later naar theatervoorstellingen van Ome Willem om apparatuur te versjouwen en in de pauze shirts en petjes te verkopen. Ik had aspiraties om zelf het toneel op te gaan. Zo werd ik op zeker moment als Buurman de tegenspeler van Edwin. In het echt was ik al zijn buurman, maar voortaan ook op de bühne. Onze pianist was aanvankelijk Erik Brey, met wie ik cabaretgroep Purper heb opgericht. Erik ging in die tijd door een alcoholistische periode; hij was vaak te dronken om achter de piano te zitten. Toen we zouden optreden in Assen, kwam Erik niet opdagen. Die zaalhouder had speciaal voor ons een piano geregeld en stond met z’n grote snor en armen over elkaar nors toe te kijken vanuit de coulissen. Edwin en ik spelen geen van twee piano. We hebben van alles en nog wat gedaan om aannemelijk te maken dat we dat instrument echt nodig hadden: we beklopten, sloegen een willekeurige toets aan, gingen eronder liggen. Intussen hadden we onmiskenbaar een vacature voor een nieuwe pianist. Vaste prik tijdens de voorstelling was dat ik er met het petje van Edwin vandoor ging. Waarop hij tegen de kinderen zei: jullie moeten me waarschuwen als hij achter me staat. Hij keek naar links, hij keek naar rechts – en dan gilde de zaal: néé, daar! Zelfs als ik pal tegenover hem stond, vroeg hij: waar dan? – en die kinderen accepteerden het dat hij me niet zag. Dat deed hij meesterlijk. Op zeker moment lagen we dan, zoals Edwin zei, als ‘twee volwassen kerels over de grond te rollen om een paar meier te vangen’. Na afloop van de voorstelling ging hij bij de uitgang staan om iedereen uit te laten. Als jazzzanger had ik het een en ander op Edwin aan te merken, maar als Ome Willem vond ik hem fenomenaal.”

Hoe zulks? Nou, de vocale prestaties van zijn vriend worden volgens Van der Heyden geschaad door onvoldoende dosering. “Hij doet te veel, maar dat heeft Edwin in alles wat hij aanpakt. Hij heeft een mateloze kant. Ik herinner me een etentje van hem en Fred Hekket bij De Echoput in Hoog Soeren, bij Apeldoorn. Voorgerecht, T-bonesteak, wéér voorgerecht, daarna een grand dessert. En dan ook nog allebei een half stokbrood wegkauwen. Die mateloosheid paste heel erg bij Ome Willem.”

Hij doet te veel, maar dat heeft Edwin in alles wat hij aanpakt. Hij heeft een mateloze kant.

Haye van der Heyden, acteur en cabaretier

Countert Fred Hekket: “Haye vergist zich. Dat was niet bij De Echoput in Hoog Soeren, maar bij restaurant Martinique
in Maartens-dijk. Haye heeft zich bij dat etentje zeker niet onbetuigd gelaten.”

Het recordaantal voorstellingen op één dag werd volgens Van der Heyden geboekt in de Speeldoos in Baarn. “Daar hebben we op één dag vijf Ome Willem-voorstellingen gedaan. Vrijwel zonder pauze, vijf keer achter elkaar een uur en twintig minuten. Dat was wat je noemt beulen. Ome Willem zei nooit dat de kinderen stil moesten zijn. Hij kwam op en zei: goh, jullie kunnen geen lawaai maken – waarop een oorverdovend kabaal losbarstte. Tegen de tijd dat we begonnen, waren die kinderen helemaal kapot. We traden ook op voor bedrijven en instellingen. Bij een personeelsfeest voor de firma Blokker kwam een joch op het podium die vertelde dat hij geld inzamelde voor paarden, waarop Ome Willem hem twintig euro gaf. Na afloop stapte de bedrijfsleider op hem af: die twintig euro kunt u niet declareren, want daar heeft u geen bonnetje van.”

Nadat Haye hem had gevraagd om mee te doen met Ome Willem, ging Fred Hekket naar een voorstelling om een idee te krijgen van wat van hem werd verwacht. Hij was flabbergasted. “Ik wist niet wat ik zag. Die middag kwam Ome Willem in mijn leven. We hebben een paar keer gerepeteerd, al hoef je op dat liedje Luister even wat ik vraag niet lang te repeteren. Een week later deed ik mee aan de voorstelling in Beverwijk. We deden er twee, soms drie op een dag. Zo’n schouwburg richtte zich daar helemaal op in. Dat was wat hoor, Ome Willem die langskwam in de provincie. Dan stond Appingedam of Schin op Geul compleet op z’n kop – en ikzelf aanvankelijk ook. En dan na afloop naar Amsterdam scheuren om ’s avonds op tijd aan de vleugel bij het vrouwencabaret van Natascha Emanuels te zitten.”

Dat kwam in de praktijk neer op: om negen uur ’s morgens wegrijden uit Maartensdijk, om twaalf uur voorstelling in Gorinchem, om vier uur het podium op in Winterswijk, en daarna gas geven om ’s avonds op tijd in Amsterdam te zijn voor de muzikale begeleiding van feministische grappen in De Kleine Komedie. Hekket heeft het met behulp van zijn zakjapannertje becijferd: in vijf jaar namen ze minstens zevenhonderd Ome Willem-voorstellingen voor hun rekening, waarvan het gros in duobezetting. Eén keer dook hij in pandjesjas vermomd tevens op als Neef in de televisieversie van het succes. 

“Er was een persoonlijke klik. Edwin en ik konden goed met elkaar overweg.” Al had hij tijd nodig om in zijn rol te groeien. Hij was er snel achter dat optreden voor kinderen een compleet ander verhaal dan het entertainen van volwassenen. Spontaniteit is nummer één. Geduld staat op nummer twee. Knap hoor, zoals Ome Willem eindeloos die verhalen aanhoorde over nieuwe schoenen, nieuwe vaders, nieuwe moeders, melkgebitjes, weggelopen katten en geknipte amandelen. Zelfs de meest triviale informatie leek deze oom oprecht te boeien. En dan ging hij na het aanhoren van zo’n opgewonden relaas van zo’n kleuter die tien dingen tegelijk wilde vertellen bijvoorbeeld op één been staan. Om zo’n joch vervolgens te overrompelen met de vraag: “Zeg rakker, durf jij dit wel na te doen?” Waarop die vervolgens trouwhartig het kunstje van de kindervriend kopieerde. Kijk hem eens, daar stond hij, op één been. Applaus!

Edwin Rutten als Ome Willem in ‘De film van Ome Willem’ (VARA.

In een buurthuis in de Haagse Schilderswijk beklom een meisje spontaan het podium om de monoloog van Ome Willem in het Arabisch te vertalen. 

“De structuur was glashelder, maar elke voorstelling was compleet anders, omdat het publiek overal verschillend reageerde,” resumeert Hekket. “Sommige schouwburgen vonden Ome Willem niet educatief genoeg. We hebben daar veel over gesproken. Onze conclusie was dat een voorstelling over een zwaar thema als oma is dood niks voor Ome Willem was. Althans: niet in de setting waarin wij ons op dat moment bevonden. In het theater was Ome Willem uiteindelijk toch de André van Duin voor kinderen. Hij moest het hebben van zijn bekendheid en toegankelijke uitstraling. 

“Voor de Vara en het Schrijverskollektief lag dat anders. Die zagen hem helemaal niet als de evenknie van André van Duin. Omdat het bij Ome Willem op de televisie wél over thema’s als ‘oma is dood’ kon gaan. Bij optredens in het land liet Ome Willem zich van zijn gezellige, ongecompliceerde kant zien. Iedereen kende van hem de televisie. Alleen al zijn aanwezigheid veroorzaakte een feestelijk gevoel van opwinding. Je kon hem aanraken. Wat hij precies deed, maakte niet zo heel veel uit.”

Ome Willem kreeg van kinderen in de zaal regelmatig een broodje poep aangereikt, meestal vervaardigd uit een ontbijtkoekachtige substantie. “Maar ik moest goed opletten dat ik daar niet mijn tanden inzette, want soms was het een echte.” In dat geval mocht hij graag net doen alsof hij dat broodje echt ging opeten. “Dan zag je het afgrijzen in de zaal.” Er werd hem regelmatig gevraagd naar het recept van een broodje poep. Zijn antwoord: “Dat is net zo goed bewaard als dat van Coca-Cola. Dat ga ik aan niemand geven.”

Hij was uitermate populair onder bewonertjes van uiteenlopende instellingen, waar hij dan ook frequent werd uitgenodigd om te komen optreden. Bij blinden-instituut Bartiméus in Zeist beraadde hij zich even toen hij tegenover de zaal stond, want het was duidelijk dat deze voorstelling een aangepaste aanpak vereiste. De kinderen keken niet naar het podium, maar staarden naar de grond. Totdat een ventje op de derde rij de enigszins gespannen stilte doorbrak en riep: “Ome Willem, hou jij ook van neuken?” Kaatste Ome Willem terug: “Jawel rakker, maar nu even niet.” Hekket informeerde de blinde toeschouwertjes over de handelingen op het podium door daar als een opgewonden radioreporter rechtstreeks verslag van te doen: “Links op het podium komt een jongen aangelopen, Ome Willem heeft niets in de gaten, die jongen komt steeds dichterbij, plotseling draait Ome Willem zich om en…”

Of neem die keer dat ze de auto aan het uitladen waren voor de deur van een organisatie die zich over kinderen met een verstandelijke beperking ontfermde. Ze zouden twee voorstellingen doen. “Komen jullie straks om vier uur?” vroeg Ome Willem aan twee ventjes die met de handen in de zakken toekeken. “Nee,” zeiden ze, ‘dat is voor de gekken.” Zelf zaten ze in de groep met lichtere gevallen. Die gingen naar het optreden van zeven uur. 

De tekst van het openingslied viel eindeloos te variëren. ‘Zijn er ook wel ambtenaren hier?’ ‘Zijn er ook wel feuten hier?’

In een andere instelling trof Ome Willem een nerveus kereltje dat helemaal opging in de rol van politieagent die hij zichzelf had ingebeeld. Aan het begin van de pauze tussen twee voorstellingen tikte hij hem op de schouder: “Zou jij iets voor mij willen doen? We gaan straks eten, maar op het toneel staat mijn drumstel en liggen andere spullen. Zou je die voor mij willen bewaken?” Daarmee bezorgde hij die jongen de beleving van zijn finest hour. Kijk hem nu eens zitten, glimmend van trots naast bezittingen die bij hem in bewaring waren gegeven. Niemand moest het wagen daar een vinger naar uit te steken. Eindelijk nam iemand de kleine politieman serieus. Voor een uurtje had Ome Willem een droom omgezet in werkelijkheid. 

“Ome Willem brengt Friese rakkers tot groot enthousiasme,” berichtte de Leeuwarder Courant op 3 januari 1979 rechtsboven op pagina drie. De televisieheld had zich volgens de krant verbaasd over het ‘schreeuwvermogen’ van het ‘jonge volkje’ dat de Harmonie had laten trillen op haar grondvesten. Het kabaal was werkelijk oorverdovend geweest. “De kinderen hadden dolle pret en kwamen in steeds groteren getale het toneel oprennen met mededelingen als: ‘Ik heb drinken gehad’, ‘Ik ben jarig’, ‘Ik heb van Sinterklaas een wieg gekregen’, ‘Mijn kies is eruit’. Er werd volop gezongen. Een moeder die om onduidelijke reden niet mee wilde zingen werd aan de hand van Ome Willem en onder luidkeels gejuich van het publiek meegevoerd naar het podium. Omdat ze op vertederende wijze de moeder van Ome Willem wist te spelen, mocht ze snel weer naar haar plaats terug. Ondanks de soms wat rommelige situatie was het een geslaagde voorstelling.”

Op 3 januari 1980 deed de Leeuwarder Courant wederom verslag van een triomferende Ome Willem, exact een jaar nadat hij De Harmonie eerder op stelten had gezet. “Er werd met voeten gestampt, geklapt, gefloten en geschreeuwd. Achthonderd peuters en kleuters en enkele moeders leefden geestdriftig mee met de belevenissen op het podium. Naarmate het eind van de voorstelling in zicht kwam, steeg het enthousiasme. Tot slot dansten er zoveel kinderen op het toneel, dat de halve zaal leeg was.”

Zeven maanden later, op 30 juli 1980, berichtte Jacques J. d’Ancona, de meest gevreesde theatercriticus voorbij Zwolle, in het Nieuwsblad van het Noorden over een openluchtvoorstelling in Ruinen. Hij kwam voor zijn doen tot een opmerkelijk mild oordeel: “Je moet je televisiepersoonlijkheden bijhouden, wil je wat aan zo’n programma hebben. Een middagje Ome Willem steunt op de herkenning. Geen moeilijk-doenerij, maar wel wat veel gepraat, trouwens. En zeker te lang, die anderhalf uur zitten zonder pauze. Waarom eigenlijk? Ruttens grote kracht is zijn omgang met de kleintjes. Hij spreekt hun taaltje en weet hun alle gewenste broodjes poep en Joepiedepoepies te ontlokken, zodat de pret overheerst. Echt theater wordt het niet, maar dat is ook niet zijn basis. Het is meer een bezigheidspraatprogramma voor kinderen waarin ze kansen krijgen mee te spelen en hun fantasie ook nog te laten werken.”

In het voorjaar van 1983 stond Fred Hekket voor het laatst naast Ome Willem op de planken. Hij had vier jaar lang meegewerkt, minstens twee voorstellingen per dag, samen duizenden kilometers heen en terug over de snelweg afgelegd – het was een ‘fantastisch feest’ geweest, maar nu was hij toe aan een nieuwe uitdaging. Een jaar voordat het zover was, had hij zijn vertrek al aangekondigd. “Ik had nog lang kunnen doorgaan, maar vroeg me af waar dat toe zou leiden,” zegt hij. “Edwin toonde alle begrip voor mijn beslissing. Hij adviseerde me om de reclame in te gaan, dat vond hij echt iets voor mij. Daar bleek hij gelijk in te hebben. Vele jaren later zouden we bij het reclamebureau waar ik toen werkte een radiocommercial opnemen, met als stem Edwin Rutten. Zaten we weer tegenover elkaar in een studio, nu in andere hoedanigheden.”

Paul Haenen, die voorzien van plaksnor of blonde pruik dominee Gremdaat of Margreet Dolman tot leven wekte, zal het beamen: een veelgevraagd typetje is een godsgeschenk waar een acteur tot in lengte van dagen zijn voordeel mee kan doen. Ook Ome Willem was beschikbaar als dagsluiter van congressen en kwam desgevraagd opdraven als publiekstrekker op braderieën, après-skiparty’s, dorpsfeesten, fuiven van het studentencorps, evenementen van verenigde winkeliers – ja, waar niet? 

Optreden in Amsterdam, 2006

Hij bediende zich in die gevallen doorgaans van een compacte geluidsdrager die de muzikale begeleiding van het openingslied liet horen: “Luister even wat ik vraag, zijn er hier ook meisjes in de zaal? Dat doet me veel plezier! Zijn er ook wel jongens hier?”Nadat de aanwezigen beide vragen met een luidkeels ‘ja’ hadden beantwoord, kon de sfeer niet meer stuk. Overigens viel die tekst, afhankelijk van wie in de zaal zaten, eindeloos te variëren. “Zijn er ook wel oma’s hier?” “Zijn er ook wel ambtenaren hier?” “Zijn er ook wel feuten hier?”

Ome Willem schroefde de dop van zijn viltstift om op armen, benen, billen en borsten zijn handtekening achter te laten. Hij herinnert zich: “Een nachtclub in Amsterdam belde: of Ome Willem voor een kort optreden van twintig minuten kon langskomen. Ze zouden een drumstel voor me regelen. Toen ik ’s avonds laat bij die club aankwam, stond daar een hele rij Porsches voor de deur. Binnen hing een dichte mist van hasjwolken, maar voor mij hadden ze alles keurig geregeld. Ik werd naar een kleedkamer met een stapel handdoekjes en een vaas bloemen op tafel gebracht. Ik deed mijn ding, zette twintig minuten lang de zaak op z’n kop, daarna schalde weer loeihard de oenke-oenk-house door de luidsprekers. De baas rekende met me af en ik vertrok.”

Hij stond een tikje eenzaam als Ome Willem op de middenstip van het voetbalstadion in Heerenveen Deze vuist te zingen – en 26.000 supporters brulden méé. “Zeg eens even allemaal, zijn er ook voetbalfans in de zaal?”

In de hete zomer van 1985 liep de Rotterdamse kermis voor geen meter. “Er kwam bijna geen publiek. Een exploitant belde met de vraag of ik kans zou zien om daar verandering in te brengen. Toen ik daar arriveerde, cirkelde er een reclamevliegtuigje door de lucht met de tekst: ‘Ome Willem is op de kermis’. Ik maakte een rondgang langs de schiettenten, draaimolens en kraampjes, maar ik mocht van de baas alleen blijven staan bij attracties die hadden meebetaald aan mijn komst. Daar kreeg ik dan zo’n bespuugde kermismicrofoon met een zakdoek eroverheen in handen gedrukt en werd ik geacht dingen te roepen waar mensen op af zouden komen. Op een gegeven moment moest ik plaatsnemen in zo’n kleefton, dat is een grote centrifuge die steeds sneller in de rondte draait. Ik keek naar boven en zag boven de rand al die lachende koppen kijken hoe Ome Willem deze beproeving zou doorstaan. Ik had opeens een associatie met een baby die vanuit de wieg voorovergebogen hoofden naar hem ziet turen. Vervolgens moest ik in de zweefmolen, wat ik evenmin echt voor mijn plezier onderging. Ik ging naast een meisje zitten, sloeg een arm om haar heen en begon zacht My Funny Valentine te zingen. Ik dacht: die draaimolen is eerder klaar met zijn rondjes dan ik met mijn lied. Ik liet mezelf niet opjagen. Dat was mijn zen-moment, zeg maar. Terwijl die molen alsmaar sneller ging draaien, bleef ik in dat trage tempo dat lied zingen. 

Na De film van Ome Willem is Edwin nog jaren het theater in geweest met die show, en nooit heeft hij aan de schrijvers of aan mij één cent betaald.

Aart Staartjes, acteur

“Na afloop troonde de exploitant die mijn bezoek aan de kermis geregeld had me mee naar zijn woonwagen, die was volgestouwd met Louis XVI-meubels, porseleinen honden met lampjes in hun ogen, alles knusser dan knus. Achter de televisie haalde hij een sigarenkist tevoorschijn, tot aan de rand gevuld met bankbiljetten. Ik begreep dat er contant betaald ging worden. Nadat dit geregeld was, dacht ik bij mezelf: mooi, nu ga ik mezelf hier ter plekke van een jeugdtrauma verlossen. In mijn jeugd waren botsautootjes te duur. Ik wilde er dolgraag in rondrijden, maar daar was nooit geld voor. Die middag besloot ik dus om mezelf op een rit in een botsautootje te trakteren. Ik kocht een handvol van die plastic muntjes, genoeg om een minstens uur mee te rijden. Het probleem was dat ik werd herkend. Opeens werd mijn wagentje van alle kanten belaagd door kermisklanten die het heerlijk vonden om zo hard mogelijk tegen Ome Willem aan te knallen. Toen ik ’s avonds thuiskwam, zat ik onder de blauwe plekken. De onderkant van mijn rug zag door al dat geboemboem zo rood dat ik hem even strak in de vaseline heb gezet.”

Nadat de allerlaatste aflevering van Ome Willem was uitgezonden op 14 mei 1989, was het echt afgelopen. Dat wil zeggen: Ome Willem kwam niet meer op de televisie, maar was nog wel te zien in het theater. De optredens gingen nog het land door tot vijf jaar nadat de Vara de stekker eruit had getrokken. 

In Leeuwarden ondergingen de kleintjes de show van het duo Ome Willem en pianist/acteur Ton-Herman Melis aanvankelijk als een teleurstelling, meldde de Leeuwarder Courant indecember 1989. De beoogde ster van de show had zijn broer Ome Edwin – een naarling die zei dat hij een hekel had aan kinderen – afgevaardigd om het van hem over te nemen. “Toen de man met het blauwe shirt en de blauwe pet dan eindelijk op het podium verscheen, waren de kleintjes niet meer te houden,” volgens de krant. “Meer dan zeshonderd kinderkeeltjes zetten het op een gillen en schreeuwen, toen Ome Willem het overbekende lied over het broodje poep inzette. De kindertjes, die nauwelijks boven de rugleuning van de stoelen uit kwamen, stonden te dansen op de zitting.”

Ton-Herman Melis (1964) studeerde op het conservatorium in Utrecht hammondorgel en piano toen hij op z’n drieëntwintigste werd gevraagd om als nieuwe tegenspeler van Ome Willem de theaters te bereizen. Er was een vacature. 

Hij zegt: “Edwin trad toen nog op met Jennifer Willems, maar die had besloten om zich terug te trekken uit het artiestenvak. Kom een keer kijken, zei Edwin, dan zie je of dit iets voor je is. Ik ben naar een voorstelling ergens in het land geweest, een waanzinnige ervaring. Ik wist niet wat ik zag. Ik dacht: ik kan de rol van Jennifer niet overnemen, maar ik kan hem wel op de piano muzikaal begeleiden. Zo rolde ik erin, vijf jaar honderdtwintig voorstellingen per jaar: theaters, openluchttheaters, feesttenten. We kwamen op de gekste plaatsen, voor mij als aankomend musicus de beste leerschool die ik me had kunnen wensen. Vanwege het leeftijdsverschil en zijn ervaring vervulde Edwin op dat moment een soort vaderrol voor me. Hij kende de fijne kneepjes van het vak, gaf voortdurend aanwijzingen. In de eerste serie voorstellingen moest ik rondlopen in een hondenpak, heel grappig, maar zo verschrikkelijk warm dat ik dat niet de hele voorstelling volhield. Er is toen van gemaakt dat ik na de pauze de pianoleraar werd van Ome Willem. Als tegenspeler kreeg ik geleidelijk meer tekst. We hadden een sluipscène, waarin ik de boef was die het petje van Ome Willem probeerde af te pakken.”

Edwin had in die tijd een akkefietje met Aart Staartjes. Er kwamen advocaten aan te pas, er dreigde zelfs een rechtszaak van te komen, maar uiteindelijk liep het conflict met een sisser af. Na afloop van de voorstellingen in het land werden Ome Willem-petjes en shirts verkocht. Staartjes had met de theaterspin-off van het succes niets van doen, maar eiste een deel van de opbrengst van de merchandising, waarvan de verkoop wat hem betreft voortaan door zijn zoon zou worden gecoördineerd. “Ik kan heel venijnig zijn. En wraakzuchtig. Dat is niet zo leuk van mij,” zei Staartjes in 2011 tegen de VARAgids. Bij wijze van voorbeeld rakelde hij het geschil van destijds op. “Na De film van Ome Willem is Edwin nog jaren het theater in geweest met die show, en nooit heeft hij aan de schrijvers of aan mij één cent betaald. En ook toen ik hem daar een briefje over schreef, was hij niet te vermurwen. Het bleek dat hij De film van Ome Willem heeft vastgelegd als zijn merknaam, bij zo’n dom merkenbureau. En daarmee claimde hij het eigendomsrecht. Ik werd pissig. Slijmbal. Wat wil je nou? Hij meteen een grote bek. Schreeuwen. Dan hoef ik hem dus niet meer te zien. Als ik hem tegenkom, groet ik hem en loop ik voorbij.” Uiteindelijk overwon de vriendschap het van de onmin, getuige de warme bewoordingen waarmee Edwin Rutten ‘meneer Aart’ na diens overlijden in 2020 in de media herdacht. 

Uit De film van Ome Willem. Vanaf links met de klok mee: Jennifer Willems, Aart Staartjes, Pieke Dassen, Edwin Rutten (Ome Willem).

En ja, daar was natuurlijk dat legendarische optreden op Parkpop, in 2001. Zo’n 250.000 mensen gingen volledig uit hun dak toen tijdens de show van dj’s Wipneus en Pim plotseling Ome Willem op het podium verscheen. De kindervriend verklaarde na afloop: “Dat was echt kicken. Iedereen zong uit volle borst mee met Deze vuist. Zo’n groot publiek had ik nooit eerder en zal ik nooit meer krijgen.” Inclusief dat kippenvelmomentje dat hem beving toen hij ‘een grote getatoeëerde kerel, met lang haar, helemaal in het zwart’ in het vizier kreeg die ‘tot tranen toe geroerd met duizenden anderen Deze vuist stond mee te brullen’. 

Drie jaar na deze triomf belde theaterproducent Mark Vijn met een voorstel: zou het, drie decennia na het televisiedebuut van Ome Willem, niet aardig zijn om het succes nieuw leven in te blazen met een Ome Willem Jubileumtour

Daar moest Edwin Rutten even over nadenken. Hij had geen zin om ten overstaan van matig gevulde achterafzaaltjes een poging te doen om zichzelf te overtreffen om vervolgens in de krant te lezen dat hij vroeger beter was.

Fred Hekket zei het ook: “Begin er niet aan. Het is mooi geweest. Het getuigt van lef om er op een gegeven moment een punt achter te zetten. Anders wordt het Opa Willem.”

Aan de andere kant: bij z@ppelin werden herhalingen van de Ome Willem-afleveringen nog steeds goed bekeken. Misschien moest hij over zijn twijfels heen stappen en de gok wagen. “Even twee maanden lekker Ome Willem oppoken en dan stoppen we er echt mee, dacht ik.”

Dat werden dus 180 voorstellingen.

De jubileumtour ging op zaterdagmiddag 16 oktober 2004 van start in een uitverkocht Oude Luxor Theater in Rotterdam. Fred Hekket zat in de zaal en hield zijn hart vast. “Maar nog vóórdat het circus losbarstte, was me al duidelijk dat ik me had vergist,” zegt hij. “Er kwam een jonge vader van een jaar of twintig met twee zoontjes naast me zitten. Die man zat zich zichtbaar te verkneukelen; hij wilde duidelijk weer ongecompliceerd genieten van zijn jeugdheld. Toen realiseerde ik me waarom Ome Willem niet kapot te krijgen is. Mensen willen graag hun jeugd herbeleven, een aspect waar ik zelf niet op gekomen was.” 

Ik realiseerde me waarom Ome Willem niet kapot te krijgen is. Mensen willen graag hun jeugd herbeleven.

Fred Hekket, speler in Ome Willem On Tour

Haye van der Heyden had de teksten geschreven en het programma geregisseerd, Ton-Herman Melis en multi-instrumentalist Fried Manders deden mee als muzikale geitenbreiers.

Toen Ome Willem op woensdagmiddag 26 juni 2006 aan het begin van zijn grande finale in het Beatrixtheater in Utrecht door een met papier beplakte deur tevoorschijn sprong (‘hallo rakkers, wat zijn jullie groot geworden!’), verdrongen zich twee televisieploegen en vier fotografen voor het podium. Het definitieve adieu van Ome Willem stemde melancholiek. 

De volgende ochtend maakte Edwin Rutten zijn vrouw wakker met de woorden: “Schat, ik denk dat ik dood ben. Ik ben op het journaal.”

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.