Spring naar de content
bron: merlijn doomernik

Protest tegen het grote Niets

In Meneer L. en het meisje laat Wouter Godijn de hoofdpersoon, een schrijver, een wonderlijke reis maken door tijd en ruimte. Het levert een sprankelende en onconventionele roman op.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Thomas van den Bergh

“Wat is de dagelijkse werkelijkheid toch allemachtig aanmatigend en heerszuchtig. Wat een misplaatst triomfalisme stralen al die broze dingen en verschijnselen uit, zodra ze het bewustzijn binnendringen. Wij zijn eeuwig, lijken ze te zeggen, zonder geluid natuurlijk. Wij zijn de waarheid. En wij zijn het enige echte. Iedereen die niet voor ons kiest, zal ten onder gaan. Ze verspreiden ook die heel specifieke walm van morele superioriteit. Voor ons kiezen is goed. Ons afwijzen verwerpelijk. Laf ook. Alleen mensen die niet durven te leven doen dat.

“En toch zal het allemaal spoorloos verdwijnen, in een oogwenk vaak. Alles wat leeft ondergaat die verdwijning, geen mens ontkomt eraan. En als die dagelijkse werkelijkheid haar verraderlijke karakter heeft onthuld en is veranderd in niets, wat zal er dan tevoorschijn komen?

Aan het woord is Els, moeder van de hoofpersoon in de nieuwe roman van Wouter Godijn. Het is een veelzeggende passage, die gelezen kan worden als een credo van schrijver Godijn, in wiens romans de dagelijkse werkelijkheid wel vaker binnenstebuiten wordt gekeerd. In zijn boek Mijn ontmoeting met God en andere avonturen volgen we bijvoorbeeld een zwaar depressieve schrijver die zelfmoord pleegt en vervolgens van de Schepper een tweede kans krijgt. 

Zijn nieuwe, achtste roman lijkt een variatie op dat thema. Opnieuw voert hij een schrijver ten tonele die een ontmoeting heeft met een opperwezen. Als achtjarige jongen wordt deze Wout (de zoon van eerdergenoemde Els) door zijn vriendinnetje Katja in de vroege ochtend uit bed gehaald. Katja lijdt aan kanker, maar denkt een manier gevonden te hebben om hiervan te genezen. Daartoe moet Wout met haar mee naar ‘de andere kant van de grens’ om ‘meneer L.’ – in wie de duivel Lucifer te herkennen valt – uit te schakelen.

Niet dat hem dit plan door Katja wordt onthuld. Zij sleept hem zonder boe of bah mee op haar avontuurlijke onderneming, wetend dat Wout een oogje op haar heeft en alles voor haar overheeft. Het gevolg hiervan is dat alles de hoofdpersoon maar zo’n beetje overkomt. Net als de lezer is hij hevig verbaasd over die ‘andere kant’, een gevaarlijke plek waar alles voortdurend van gedaante verandert, waar bloeddorstige honden rondzwerven, en waar roodgekleurde creaturen met puntige oren en dunbehaarde schedels de levenssappen van ‘de witten’ opzuigen. Zo lijken er heel wat wezens rechtstreeks uit de wereld van Tolkien, Game of Thrones of J.K. Rowling weggelopen. Ook zit de roman vol reminiscenties aan actiefilms, met James Bond-achtige ontsnappingen en vechtscènes uit het Marvel-universum.

Maar omdat Wout deze geschiedenis in retrospectief vertelt, kan hij een prettig laconieke toon aanslaan – hij heeft alles immers overleefd. Die combinatie van heftige fantasy en understatement zetten de toon in deze vermakelijke roman. “Wat had Katja ook alweer gezegd…?” schrijft Wout als hij, op de hielen gezeten door een van de monsterlijke honden, boven een diepe kloof balanceert. “Je kon hier óók doodgaan. Nou, ze had beslist niet overdreven. Je kon in deze contreien niet alleen door reuzenhonden worden verscheurd, je kon ook met de nodige grandeur te pletter lazeren. Aan ‘less is more’ deed men hier niet. Nee, dat doodvallen werd groots aangepakt.”

Door die prettig losse toon is deze roman bij vlagen bijzonder geestig. Toch wordt het nergens melig of vrijblijvend, omdat de Wout-op-leeftijd die de verteller is steeds oprecht is in zijn streven de juiste woorden te vinden. Hij zoekt en twijfelt, herneemt en corrigeert, nuanceert, wikt en weegt. Deze enerzijds-anderzijds-stijl is soms een tikje vermoeiend, maar neemt je wel zeer voor de hoofdpersoon in.

Een van de surreële aspecten aan de wereld die Godijn schept, is de fluïditeit van de leeftijden van de personages als ze eenmaal aan de andere kant van de grens zijn beland. Heel mooi beschrijft hij hoe Katja en Wout, terwijl ze zich een weg banen door een Haags park, geleidelijk hun kinderlijf inwisselen voor hun volwassen uitvoering. Hiermee wil de schrijver laten zien dat het concept ‘volwassenheid’ een fictie is. “Wat zijn volwassenen anders dan schijngestalten, waarin een kind gevangenzit?” schrijft hij. “En wie heeft ooit werkelijk volwassen willen worden?”

Alleen wie gelooft in en vertrouwt op kinderlijke fantasie en verbeelding zal in staat zijn iets nieuws te creëren.

Tegelijk stelt Wouts moeder alles in werking om haar geliefde zoontje bij zich te houden. Zij verzet zich, zou je kunnen zeggen, tegen zijn volwassenwording. Net als Katja is Els ten dode opgeschreven. Je zou deze hele roman kunnen lezen als een fantasie van de moeder op haar sterfbed, als een lange koortsdroom waaruit ze slechts af en toe, in de intermezzo’s, ontwaakt. 

Maar de roman nodigt ook uit tot een andere lezing. Af en toe maakt Godijn de taal van Katja en Wout expliciet ‘kinderlijk’. Als in: “Ik deed muh best een lief meisje te zijn en zoet met muh kedootjes te spelen.” Ook weerklinkt de taal van kinderen met een iets te rijke fantasie: de gruwelijke honden achter de grens krijgen de nachtmerrieachtige naam de ‘Sagragin’, er zijn meterslange slangen die ‘Omori’ worden genoemd en Katja vertelt hoe ze een keer was gevangengenomen door groene, op mensen lijkende wezens, luisterend naar de naam Zaprapati. Het is allemaal zó sprookjesachtig dat je op een gegeven moment gaat vermoeden dat het hele verhaal achter de grens weleens gebaseerd kan zijn op de verzinsels van twee spelende kinderen. Wout lijkt zelf iets dergelijks te suggereren als hij schrijft: “Het immense, donkere landschap om ons heen zou transparant worden, het licht zou erdoorheen schijnen. En dan…? Dan was het weg. Het was immers niet echt. We hadden het verzonnen. Om ons heen bedacht. Nu bleken we te moe te zijn om het nog langer overeind te houden.”

Godijn is een meester in het bouwen van dit soort duizelingwekkende constructies, met romanpersonages die zelf weer schrijver zijn en manuscripten die gevonden worden en vervolgens becommentarieerd. De Bijbelse connotaties voegen hier nog een extra laag toe. Ook heeft de schrijver in zijn verhaal een actueel commentaar verwerkt op racisme en zwart-witdenken, maar dit doet wat obligaat aan.

In hoofdzaak is Godijns roman een sprankelend protest tegen het grote en alles opslokkende Niets van Lucifer. Dit kan het niets van de dood zijn, maar ook het niets van de rationele, onttoverde wereld van de volwassenen. Alleen wie gelooft in en vertrouwt op kinderlijke fantasie en verbeelding zal in staat zijn iets nieuws te creëren en zo het niets te ‘overwinnen’.

Met dit pleidooi past Godijn in een kleine literaire trend. Onlangs verscheen de nieuwe, verbeeldingsvolle roman van Rob van Essen, waarin de hoofdpersonen gebruikmaken van een tijdreismachine. Ook in Meneer L. en het meisje worden er op onconventionele manier grote afstanden in tijd en ruimte afgelegd. Het is een mooie ontwikkeling dat er in de Nederlandse literatuur steeds meer ruimte komt voor dit soort fantastische elementen.

Wouter Godijn

Meneer L. en het meisje

Atlas Contact

€23,99

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.