Spring naar de content
bron: paul tolenaar

Sacha Bronwasser: ‘Intuïtie is géén zweverig woord’

Na een carrière als kunstcriticus, curator en spreker, koos Sacha Bronwasser (55) plotseling voor het schrijverschap. Haar tweede roman Luister is inmiddels een vol jaar lang een bestseller, en gaat binnenkort ook de wereld over. Een gesprek over durf, keuzes, literaire voorbeelden en stijl. ‘Ik wil óók graag gelezen worden.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Arjan Peters

“Het is volledig uit de hand gelopen.” Verbouwereerd is het woord niet, nu ze al een jaar lang ondervindt wat het is om een bestseller op je naam te hebben, maar plezierig verbaasd is Sacha Bronwasser (55) nog steeds, tot aan de rand van ongeloof. Terwijl de hele literaire wereld, en met name afdeling fictie, kermt en kreunt onder kaalslag en krimp, is er aldoor die ene roman die de crisis weerstaat en demonstreert dat kwaliteit en het grote publiek elkaar ook heden ten dage nog kunnen vinden. 

Ze legt een exemplaar van Luister met op het omslag die twee gele Parijse metrokaartjes op tafel, in de lounge van hotel De L’Europe in Amsterdam waar we hebben afgesproken. Het staat er echt, voorin: eenentwintigste druk. Hoeveel exemplaren zijn dat? “Zestigduizend. In april komt de Noorse vertaling, de Duitse volgt later dit jaar, en de Engelse – bij Viking Press, de Europese tak van Penguin – waarschijnlijk begin 2025, wat weer andere gevolgen kan hebben. 

“Uiteraard had ik dit nooit verwacht. Want ik heb het nooit meegemaakt. Mijn debuutroman Niets is gelogen verscheen in 2019, werd breed besproken maar niet denderend verkocht. Een paar maanden later brak de coronapandemie uit en viel alles stil. Met het boek gebeurde ook niks meer. In die stille periode ben ik aan Luister begonnen en sprak met mezelf af: “Als dit twee keer zo goed wordt ontvangen als het debuut, dan ga ik door. Zo niet, dan stop ik ermee.” Dat zei ik ook tegen mijn uitgever, Harold de Croon van Ambo|Anthos. Je kunt denken dat je voor jezelf schrijft of voor de god van de literatuur – maar dat speelt bij mij een minimale rol. Ik wil óók graag gelezen worden.” 

Voordat ze voor het schrijverschap koos, was kunsthistorica Bronwasser (Rijswijk, 1968) twintig jaar lang verbonden aan de Volkskrant als freelance medewerker beeldende kunst. In 2018 besloot ze daarmee te stoppen, zonder nog te weten wat ze ging doen. 

“Maar in elk geval wilde ik wég. Je springt anders toch snel in de houding zodra de krant belt. 

Bronwasser demonstreert dat kwaliteit en het grote publiek elkaar ook heden ten dage nog kunnen vinden.

“Kijk, schrijven deed ik altijd al, overal waar we woonden. Mijn vader werkte bij Philips, werd om de zoveel jaar overgeplaatst, en het gezin verhuisde mee: Rijswijk, Den Haag, Drachten, Garmerwolde, Valkenswaard. Dáár deed ik atheneum op het Hertog Jan College en schreef al verhaaltjes, die ik zelf niet heel serieus nam. Wat ik me wel als belangrijk herinner: je kon op die school eindexamen doen in het vak tekenen en kunstgeschiedenis. We hadden een docent die ons de sleutel van het lokaal gaf: ‘Ga maar door met etsen maken, lino’s snijden, persen bedienen, als je meer tijd nodig hebt. Dan zie ik het morgen wel. Als je het maar opruimt.’ Hij nam zijn klas ook mee naar musea, tot in Duitsland. 

“Later heb ik als kunstgeschiedenisstudent stage gelopen bij Jos Houweling, kunstenaar en docent aan de Rietveld Academie en het Sandberg Instituut, die me zonder voorbereiding een symposium liet organiseren. Ik heb nog jaren met hem gewerkt, en hij is een vriend voor het leven geworden. We mailen vaak. Jos heeft me veel geleerd. Iets doen zonder te weten of je alles wel helemaal beheerst, het dúrven, dat heeft hij me bijgebracht en daar ben ik hem zeer dankbaar voor. Je wordt er snel een beetje brutaal van, en begint te denken: alles kan, als ik ernaar op zoek ga.

“Wat dat schrijven betreft: het zegt ook iets dat ik na mijn studie kunstgeschiedenis niet in het onderwijs ben gebleven of onderzoek ben gaan doen, maar over kunst wilde schrijven. Beeldende kunst is een taal zonder woorden. Al die jaren ben ik dus bezig geweest met het vertalen wat ik zag in woorden, maar dan in de vorm van recensies, beschouwingen, interviews en lezingen. Hedendaagse kunst is altijd nieuw, dat vond ik mooi, en door erover te schrijven diende ik al mijn zintuigen aan te spreken. 

“Van interviews heb ik ook veel geleerd. Ik heb series gemaakt over de werkwijze van kunstenaars, proberen vast te leggen hoe ze – al twijfelend en zoekend – tot hun definitieve werk komen. Ze gingen ook over het toeval dat daar altijd in meespeelt, en over de bron van hun kunstenaarschap: waar is het begonnen?”

Aan het begin van Luister herinnert vertelster Marie zich de lessen van haar fotografie-docente Florence (‘Flo’), in zinnen die klinken als een programma: “Wie ziet kan vertellen. En wie vertelt legt vast. We hebben de taal nodig om onze ogen te helpen.” 

Bronwasser: “Ja, die gedachte, die in het boek zijn uitwerking niet mist, komt voort uit de twee decennia dat ik over kunst schreef en woorden gaf aan het beeld. 

“Ineens wilde ik dat niet meer. Dat ging vrij abrupt. Ik weet dat nog goed: vroeg in 2018, ik zou dat jaar vijftig worden, en zag ineens mijzelf lopen, met mijn notitieboekje, op een expositie in Maastricht. Ik dacht: dit ken ik nu. Het is nooit saai, maar ik beheers het werk, en straks ben ik een oude kunstcritica. En nooit meer iets anders, in dat ene leven dat ik heb. Daar heb ik geen zin in. Ook omdat je misschien al die vernieuwingen na verloop van tijd toch niet meer kunt of wilt bijbenen en het tijd wordt voor andere critici. Dat moment wilde ik vóór zijn.

“Op een zaterdagochtend werd ik wakker, de dag nadat ik mezelf had zien lopen. Ik ontwaakte heel opgelucht. Wat voel ik me goed, dacht ik, en herinnerde me toen wat ik had gedroomd: dat ik gestopt was bij de Volkskrant. Die gedachte maakte me zo licht, dat ik meteen de maandag erop de krant heb gebeld om dat besluit niet te laten wegebben.”

‘Ik dacht: straks ben ik een oude kunstcritica. En nooit meer iets anders, in dat ene leven dat ik heb. Daar heb ik geen zin in.’

Je hebt naar je droom geluisterd. 

“Ja, terwijl ik helemaal niet zo in elkaar zit. Maar deze droom klopte. En pas in de ruimte die er toen ontstond, kwam de wens op om een roman te gaan schrijven. Vertrouwen op intuïtie ja, en dat is géén zweverig woord. Ik bedoel dus niet dat je op je gevoel moet vertrouwen, die kant wil ik niet op. Maar wel op intuïtie, die op ervaring stoelt, waardoor je kunt weten dat je een goede beslissing neemt, ook al staat het gevolg niet vast.”

Een literair voorbeeld, een held of heldin, stond haar niet voor ogen. “Ik ben een lezer die bij vlagen verslingerd kan zijn aan een auteur. Als student las ik heel veel van Raymond Queneau, de Franse auteur die onder meer in Stijloefeningen liet zien op hoeveel uiteenlopende manieren je een simpel verhaaltje kunt vertellen. Gabriel García Márquez was een revelatie, later ook Haruki Murakami en David Mitchell: auteurs die nieuwe werelden openen en niet blijven steken in zwaar of kaal realisme, waar ik veel Nederlandse auteurs mee associeerde. Daniil Charms, de Russische absurdist met zijn korte verhaaltjes die diep tragisch zijn en ontzettend grappig, hoort zeker tot mijn favorieten. Hij kan een verhaal beginnen met: “Er was eens een kraai en die had vier poten. Eigenlijk had hij vijf poten, maar het heeft geen zin het daarover te hebben.” Of hij laat mensen stenen eten. Als hij vindt dat zoiets kan, dan kan het.”

Voor haar eerste roman Niets is gelogen (2019) baseerde ze zich op een gebeurtenis die ze zelf zes jaar eerder in België had meegemaakt: bij een etentje na de opening van een expositie legde de mecenas in het gezelschap bijna het loodje. Maar ze ontdekte toen óók personages te kunnen scheppen, ze volledige levens te geven met familieverbanden, een gevoelsleven, een stem. De ontdekking dat fictie haar lag, leverde een spannend verhaal op, met elementen – beeldende kunst, grensoverschrijding, herinnering en speurzin – die ook haar tweede roman domineren.

Van Luister (2023) kende ze het decor, met name het feit dat haar vertelster Marie in 1989 een tijdje au pair is in Parijs. Dat was Sacha Bronwasser namelijk in 1989-1990 ook. Marie is na een vervelende ervaring op een foto-opleiding in Nederland plotseling vertrokken naar Frankrijk. Daar is ze au pair bij een welgesteld echtpaar met twee kinderen. In 2021 blikt ze terug, als ze door omstandigheden opnieuw wordt geconfronteerd met de docente van vroeger. De climax is een explosieve afrekening. 

Waarmee het een betreurenswaardige reductie zou zijn om, zoals wel is gebeurd, Luister te karakteriseren als een roman met grensoverschrijdend gedrag als voornaamste thema.

“Dat zou ik jammer vinden. Zelf noemt Marie het niet zo, ook niet als ze terugblikt. Het is aan de lezer om dat al dan niet te doen. 

“Het was corona-tijd toen ik aan deze roman begon. Een andere roman waar ik aanvankelijk ideeën voor had en waar ik voor had willen reizen, schoof ik aan de kant. We waren in die tijd allemaal gedwongen om, net als de schrijver Xavier de Maistre in 1790 deed, een reis door onze kamer te maken. In mijn geval was dat: mijn hoofd. Daarin zat die herinnering aan mijn tijd in Parijs, toen ik twintig was. 

“Ook las ik in de coronatijd over grensoverschrijdend gedrag aan kunstacademies en toneelopleidingen. Daar wilde ik niet rechtstreeks op reageren. Maar in de vorm van een terugblik, door mijn hoofdpersoon, kon het wel. Het is dus belangrijk, maar zeker niet het voornaamste thema.”

Nee, want er worden ook heel andere grenzen in overschreden: vanaf de jaren tachtig tot en met 2021 is Parijs ook het decor van terroristische aanslagen. In juli 1983 wordt een explosie opgeëist door de Syrische tak van het Armeense bevrijdingsfront ASALA. Over absurdisme gesproken, of een ingreep die de mensen wakker schudt, wat zoveel kunstenaars zeggen te willen.

“Door terreur worden mensen op gewelddadige wijze wakker geschud. Levens worden met één klap een andere kant op gestuurd. En de willekeur is effectief. Want als de Syrische tak van het Armeense bevrijdingsfront het Parijse vliegveld uitkiest als doelwit, dan kan het morgen ook overal elders gebeuren. 

“Zelf heb ik wel gedacht: waarom heb ik die dreiging destijds niet gezien, terwijl ik nota bene in Parijs woonde? Maar als twintiger ben je met jezelf bezig. Het aantal aanslagen, toen en door de jaren heen, is echter enorm. De woorden ‘gevaar’ en ‘trauma’ worden ook te pas en te onpas gebruikt in de beeldende-kunstwereld. Maar dit is realistisch geweld, of laat ik zeggen: geweld van een andere orde. De wereld ís gewelddadig, en ik laat dat in Luister zien in het groot – door die aanslagen in Parijs – en op microniveau, door de manier waarop de jonge Marie vroeger is gemanipuleerd door haar eigen docente.”

Dat geeft spanning, in de binnen- en buitenwereld, die de lezer kluistert en een deel van het succes van de roman verklaart. Een andere pijler, die vooralsnog weinig aandacht heeft gekregen, is Bronwassers stijl. Aan het begin van Luister geeft Marie een omschrijving van Philippe Lambert, de man van het echtpaar bij wie ze au pair was, in deze paar zinnen: “Een figuur die is opgebouwd uit herinneringen en teruggevonden snippers papier. Aannames, reconstructies. Geruchten, schilderijen, flarden uit verhalen van anderen. Overhemden om te strijken, onafgemaakte zinnen, sporen koffiedik, sigarettenpeuken in een kleine asbak in een trappenhuis.”

Dit is een portret aan de hand van dingen. Een beetje Charms-achtig, door het ogenschijnlijk lukrake van de opsomming. 

“Dat zou weleens kunnen, dat ik de techniek om in een paar sprongen een personage in elkaar te zetten, in beelden zonder expliciete psychologie, van Charms heb opgestoken.”

Heb je zitten lachen onder het schrijven?

“Zeker, en soms ook bij een vreselijke scène. Marie moet in 1989 naar een boekpresentatie en expositie, The Making of M, waar haar ouders ook zijn, en waar ze zelf onderwerp blijkt te zijn, zonder dat ze dat tevoren wist. Ze talmt bij het betreden van die boekhandel. Hoe schrijf ik dat nou op, dacht ik, dat ze het liefst niet was gegaan? 

“Dat werd dus: ‘Dan zou ik nu niet over de hoge drempel hoeven stappen in het volle licht van de boekhandel’: dan weet je dat het is gebeurd én dat ze het liever niet had gewild. De weerstand zit al in de taal. En dan gaat het verder: dan zou ze zich niet overal in die winkel op foto’s hebben herkend, en begrijpen dat het project The Making of M over háár gaat, en dan zou ze niet haar ouders hoeven zien met hun glaasje wijn in de hand, ‘die nu deel van het gefluister worden, dat zijn de ouders, ja, dat kun je wel zien dat zijn zij’. 

“Om die laatste woorden schoot ik zelf in de lach. Eigenlijk heel kinderachtig, maar de grootste lol is dan om het te laten staan. Het lijkt een kleinigheid, zo’n zinnetje, een rare gril in die verder heftige en doodernstige passage, maar die geeft toch een beetje lucht en ik ben pas tevreden als die er ook in zit. Juist als het serieus is. 

Ik heb zitten lachen onder het schrijven, soms ook bij een vreselijke scène.

“Wanneer Philippe in 1990 tegen Marie zegt: ‘Ooit komt er een vrijdag de dertiende, daar moet je een beetje voor uitkijken’, dan is dat in mijn ogen zó belachelijk – er zitten nog best veel vrijdagen de dertiende in een jaar –, dat ik denk: dan kun je het maar beter laten staan. Ik neem het niet voor mijn rekening, maar laat het hem zeggen. En dan kan het nog iets gaan betekenen ook.”

Een andere alinea: “Philippe voegt zich normaliter in het jaarlijkse vakantieleven op Cap d’Antibes alsof hij zich tussen de bladen van een familiefotoalbum vouwt. Het schiereiland, met zijn lome geschiedenis van kuurbaden, polowedstrijden, oud geld en casino’s, is een diapositief van het amechtige fin de saison-Parijs, waar de bevolking zich naar de eindstreep sleept. Hij laat het doorgaans achter zich zodra het vliegtuig opstijgt.”

Dit staat er in één keer?

“Ja, zo schrijf ik die alinea op. Meer hoef je niet te weten. Hij gaat daar weg, nou waar gaan rijke mensen heen in die tijd? Cap d’Antibes vond ik mooi klinken. Ik ben er nooit geweest. Als ik dat opschrijf, ga ik kijken waar het vakantiehuis zou kunnen liggen en of ze van daaruit kunnen gaan duiken bijvoorbeeld. Maar ik verlies me niet in toeristische beschrijvingen van die plaats. Philippe is weg en daar gaat het om.”

Nog een alinea, de typering van een Nederlandse au pair die bezig is met haar lessen Frans, en nog niet weet hoe ze de klemtonen moet leggen: “Ik hing uit het raam en rookte sigaretten, rode Gauloises van de afzetter aan de overkant. Ik rookte niet omdat het lekker was maar omdat het voelde als een beslissing waar niemand zich mee bemoeid had. Ook jij niet, Flo. Ik rookte, keek uit over die blauwe daken, bonjour, bonjour?, bónjour!, en gooide de peuk in de dakgoot.”

Een eigen beslissing is een goeie; dat lijkt me wel Sacha Bronwasser-achtig.

“Mij ook. Ik zie dat gebaar van het wegschieten van die peuk ook voor me. Voor wie maak je zo’n gebaar? Voor niemand. Ze doet het voor zichzelf. Dit is nog aan het begin van het verhaal; maar daar begint Marie, die door allerlei omstandigheden nogal is platgedrukt, zelf iemand te worden.” 

Met deze zin sluit je een hoofdstuk af. Kost het jou moeite om daar niet achter te zetten: ‘Ze begon eindelijk iemand te worden’?

“Nee. Het zit al in die woorden, in dat gebaar. Ik wil dat niet nog eens met zoveel woorden uitleggen. Op dit moment zit ik te lezen in De wereld van gisteren van Stefan Zweig, zijn herinneringen die in 1942 postuum verschenen. De wereldliteratuur zou er een stuk mee opschieten, zegt hij daarin, als we bij Dostojevskien alle andere grote klassieken van Homerus tot De Toverberg eens zouden kijken wat er allemaal uit kan. Schrap alle overbodigs, de slepende plekken en het breedsprakig gebabbel, en dan hou je boeken over die een veel breder publiek kunnen bereiken. 

“Dat vind ik een hele frisse constatering. Als je een goed beeld gebruikt, hoef je er geen bloemrijke uitleg aan toe te voegen. Als Marie terugdenkt aan de jongen die de enige bal op de foto-opleiding was, staat er: ‘de eerste persoon in mijn leven met een eigen wijnrek in zijn kamer’. Als het goed is, weet je dan meteen wat voor ouders hij had.”

De slotzin van Luister: “Het is gezien, het is verteld, en nu bestaat het.” Die verwijst niet alleen naar de les in luisterrijk kijken van docente Flo aan het begin, toch?

“Nee, vanzelfsprekend kun je daarbij ook denken aan ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’, de beroemde voorlaatste zin uit De avonden van Gerard Reve. Zijn hoofdpersoon Frits van Egters heeft zo goed als niets meegemaakt, maar hij kan afsluiten met de verzuchting dat het tenminste allemaal is gezien. Marie trekt dat iets verder door, het is gezien en verteld, het is een verhaal geworden. Het is fictie. 

“Ofwel: het zijn haar woorden, en of het werkelijk zo is gegaan, zullen we nooit te weten komen. Zoals haar docente Flo een fotoboek over haar heeft gemaakt, zo heeft zij nu haar eigen verhaal in Luister gevat.” 

‘Een collega van andere schrijvers voel ik me niet echt; ik ben een zij-instromer. Die positie bevalt me.’

En dat verhaal maakt haar auteur nu beroemd.

“Nou, het boek doet het zelf; dat is zo bijzonder. Het gaat niet om mijn persoon. Sinds het verschijnen zijn er positieve recensies geweest, boekhandels reageerden goed, leesclubs ook, maar vooral hebben mensen het elkaar aangeraden en cadeau gegeven. Dáárdoor heeft het zo’n vlucht genomen, en die kun je niet plannen of creëren. Maar als het gebeurt, is het niet meer te stoppen. Een collega van andere schrijvers voel ik me niet echt. Ik ben natuurlijk een zij-instromer, niet iemand die al vanaf zijn twintigste romanschrijver wilde worden. Die positie bevalt me.”

Je doet me nu denken aan kunstcritica Gala in Niets is gelogen, die de aangename sensatie heeft leren kennen ‘om nergens bij te horen’.

“Die heb ik gelukkig nog steeds. Een familietrek. Ik hou niet van clubjes. Naar het Boekenbal ben ik eerder geweest, en ik zal ook dit jaar gaan: heel leuk, en om één uur is het tegelijk ook weer genoeg. Die kant van het schrijverschap is niet waarom ik hiervoor heb gekozen. 

“Ik kan nu doen wat ik het liefste wil, dát is zo mooi. Op dit moment ben ik bijna klaar met een verhalenbundel, die aan het eind van dit jaar verschijnt. Bijvoorbeeld over een jongeman die gedurende een weekend een heel beroemd schilderij heeft in zijn flatje in Amsterdam-West, Het melkmeisje van Vermeer. Zo simpel kan een gegeven zijn. Hij brengt het ook weer terug, maar hij heeft dat schilderij ergens voor nodig. 

“Dat boeit mij op dit moment: als ik alle kennis over zo’n kunstwerk overboord zet, wat blijft er dan over als ik het in een verhaal laat opduiken? Ik heb geen aanloop nodig, de lezer plonst meteen in zo’n scène, ik kan alle ruis achterwege laten. Veel vrijheid, veel vormen, meer stemmen en dialogen, minder logica. 

“Uitgevers staan niet te springen om een verhalenbundel, omdat de lezers geen verhalen meer zouden willen. Maar doordat Luister een succes is geworden, mag ik die bundel uitbrengen. En ik heb nu een paar jaar vooruit financiële onafhankelijkheid. Die vrijheid kende ik mijn hele leven nog niet.”

Kortom: door Luister is alles finaal uit de hand gelopen. En daar gedijt Sacha Bronwasser goed bij.

Sacha Bronwasser

Luister

Ambo|Anthos

€23,99

CV

1968: geboren in Rijswijk

1987: vwo Hertog Jan College Valkenswaard

1987-89: Academie voor Beeldende Kunsten Sint-Joost, Breda

1989-90: Frans, filosofie, stilistiek en literatuur, Sorbonne, Parijs

1990-96: kunstgeschiedenis, Universiteit van Amsterdam

1993-98: Rietveld Academie, Sandberg Instituut

1998-2018: kunstcriticus de Volkskrant

2011: non-fictieboek Zo werken wij – 10 ontmoetingen met
bijzondere Nederlandse kunstenaars
(nai010)

2019: roman Niets is gelogen (Ambo|Anthos)

2023: roman Luister (Ambo|Anthos)

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.