Spring naar de content
bron: tomek dersu aaron

Rein Wolfs: ‘De grootste schildermacho’s zullen we vaker in het depot laten’

Rein Wolfs (59) is directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam. Wat leest, luistert en ziet hij in zijn vrije tijd?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nick Muller
Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is dt728x90f.jpg

Boeken

“Er zijn een paar kunstcritici die onlangs een roman hebben uitgebracht. Rutger Pontzen schreef de roman Homers vlucht en Sacha Bronwasser publiceerde vorig jaar haar romandebuut Niets is gelogen. Ik vind het interessant om te zien hoe zij vanuit de wereld van de hedendaagse kunst de literaire wereld betreden, en ik moet zeggen dat ik tot nu toe positief verrast ben. Niets is gelogen heb ik net uit. Het gaat over een kunstcriticus die een openingspraatje moet houden bij een tentoonstelling in Kortrijk. De avond na de opening gebeurt er iets wat veel indruk op haar maakt. Jaren later probeert ze dat incident te reconstrueren door verschillende aanwezigen naar hun herinnering aan die avond te vragen. De karakters worden door de schrijfster heel sterk uitgewerkt – erg goed gedaan. 

“Even daarvoor las ik De woongroep van Franca Treur. Het was mijn hernieuwde kennismaking met de Nederlandse literatuur. Ik heb enkele jaren Nederlands gestudeerd, daarna jaren voornamelijk in het Engels en in het Duits gelezen, maar ik werd meteen gegrepen door dit boek. Het verhaal in het kort: de hoofdpersoon droomt van een leven in een geïdealiseerde maatschappij, maar ontkomt niet aan de werkelijke wereld. Ik herken daar veel in. Ik woonde in Amsterdam van 1978 tot 1991, en sinds kort woon ik er weer. Ik herken veel niet meer van de stad die ik bijna dertig jaar geleden achter me heb gelaten. Amsterdam is heel sterk gekapitaliseerd. In de jaren tachtig was het nog heel gemoedelijk in de stad en kon je ook met een laag inkomen een huis vinden, maar tegenwoordig zijn zelfs de minst luxe woningen bijna onbetaalbaar. De macht van het geld is enorm gegroeid. Dat is heel anders dan toe ik hier wegging.

“Willem Elsschot en Gerard Reve behoren tot mijn favoriete auteurs. Elsschot is voor mij de schrijver die met de minste woorden zo duidelijk mogelijk kan vertellen. Ik heb lange tijd in het Duitse taalgebied gewoond, maar als ik weer eens een Nederlandse tekst moest schrijven, was hij het die me weer terugbracht naar mijn moedertaal. Hij leerde me hoe ik zo helder mogelijk, zonder al te veel opsmuk en zo krachtig mogelijk kan formuleren. Lijmen/Het been en Kaas zijn mijn favoriete boeken van hem.

Gerard Reve

“Reve is een van onze grootste stilisten. Zijn cynische en ironische toon heeft me altijd aangesproken. Ik citeerde hem ook in Duitsland – slecht vertaald – regelmatig, bijvoorbeeld deze zin uit Op weg naar het einde: ‘Veel groente en weinig aardappelen, dat eet voor een man niet zo lekker.’ Dat is een zin die je te pas en te onpas kunt gebruiken. Ik heb alles van hem gelezen en heb ook al zijn boeken in de kast staan, maar ik lees hem minder graag dan vroeger. Er zijn bepaalde kanten van hem, met name zijn houding tegenover andere bevolkingsgroepen, waardoor zijn werk in een ander daglicht komt te staan. We komen bij hetzelfde dilemma dat we jarenlang hebben gehad bij Louis-Ferdinand Céline: mag je hem lezen terwijl zijn denkbeelden sterk fascistoïde trekken hebben gehad? Dat is een heel lastig verhaal. Datzelfde geldt voor Reve. Ik vind dat zijn racistische opmerkingen helaas steeds meer afbreuk doen aan zijn werk. Heel lang lijkt het haast normaal te zijn geweest om bepaalde grappen te maken over mensen met een andere etnische achtergrond, maar dat is natuurlijk helemaal niet normaal. Ik vind Reve als stilist nog steeds een van de grootste Nederlandse schrijvers en ik vind dat zijn boeken gelezen moeten blijven worden, maar we moeten zijn werk wel contextualiseren en kritisch waarderen. In een museum is dat misschien gemakkelijker: je hangt een historisch werk op en hangt daar een bordje naast waarop je kenbaar maakt wat vandaag de dag niet meer zou kunnen. Maar om nu alle boeken van Reve alleen nog in streng geannoteerde vorm uit te brengen gaat misschien ook wat ver. Wat dat betreft is literatuur iets lastiger om op een doeltreffende manier van context te voorzien. Gelukkig ben ik kunsthistoricus en ben ik uiteindelijk toch maar geen neerlandicus geworden.”

Kunst

“Begin jaren tachtig kwam ik steeds meer in aanraking met beeldende kunst. Daar bleek mijn hart nog meer te liggen dan bij de literatuur. De basis die ik toen voor mezelf heb gelegd, met grote belangstelling voor kunstenaars uit de minimal-traditie en de conceptual-traditie, ligt er nog steeds. Natuurlijk ontwikkelt je houding zich, maar het fundament blijft. Bruce Nauman is een van de eerste kunstenaars door wie ik gegrepen werd, en nog steeds vind ik dat hij fantastisch werk maakt. In dezelfde periode raakte ik ook geporteerd van het destijds opkomende Duitse neo-expressionisme. In het Stedelijk waren grote tentoonstellingen met werk van ‘Neue Wilde’ als Georg Baselitz, Anselm Kiefer en A.R. Penck, maar deze stroming is behoorlijk verdwenen uit mijn gezichtsveld. Baselitz heeft prachtige schilderijen gemaakt, maar hij heeft trekken waarvan je tegenwoordig zegt: daar moeten we voorzichtig mee omgaan. Hij laat bijvoorbeeld graag weten dat vrouwen niet kunnen schilderen. Dat is voor mij een reden om hem niet zo snel meer tentoon te stellen, zoals er wel meer werken zijn die ik om bepaalde redenen niet meer zo snel tentoon zou stellen. De grootste schildermacho’s zullen we in de toekomst vaker in het depot laten. We willen meerstemmig worden als museum. Dat hoort ook bij de maatschappij van tegenwoordig. Dat betekent niet dat we iemand als Yves Klein niet meer tentoon zullen stellen, maar wel dat we tegenover hem een vrouwelijke kunstenaar of iemand met een andere etnische achtergrond zullen proberen te plaatsen.

‘Sex and Death by Murder and Suicide’
Bruce Nauman
(1985)

“Kazimir Malevitsj is een van mijn favoriete kunstenaars in het Stedelijk. Een van zijn bijzonderste werken is Zelfportret in twee dimensies uit 1915. Dit is een van zijn vroegere suprematistische werken, waarin je een verzameling geometrische vormen door de ruimte ziet zweven. Het schilderij kan ook ondersteboven gehangen worden – maar wat is ondersteboven? Enkele jaren  geleden was er een discussie of het zwarte vierkant op het schilderij bovenaan of onderaan moest prijken. Het is maar net hoe je het schilderij bekijkt: zie je het zwarte vierkant als een fundament, dan moet-ie onder. Zie je het als een geometrisch hemellichaam, dan moet-ie boven. Yves Klein vind ik ook een fantastische kunstenaar uit onze collectie, net als Marlene Dumas. Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue van Barnett Newman is ook een belangrijk werk voor mij. Ik herinner het me nog uit mijn jeugd – toen hing het schilderij naar mijn gevoel altijd op zaal. Ik heb er laatst weer eens een poos voor gestaan en ik vind dat we ’m maar weer eens uit het depot moeten halen. Door de coronacrisis zijn we sowieso genoodzaakt om wat meer naar onze eigen collectie te kijken, en dat is ook goed. We hebben zo veel kwaliteit. Natuurlijk zijn er heel veel nieuwe werken die ik graag in onze collectie zou willen opnemen, maar helaas laat het budget dat niet altijd toe. Een kunstenaar waar ik bijvoorbeeld heel graag iets van zou willen hebben, is de Ghanese kunstenaar El Anatsui, een van de belangrijkste hedendaagse kunstenaars uit Afrika. Hij is inmiddels ook behoorlijk duur geworden, wat wellicht ook verklaart waarom hij nog niet in een Nederlandse collectie is opgenomen. Door de formaten waarmee hij werkt zou hij een geweldige tegenhanger kunnen zijn voor al die grote Amerikaanse jongens die we in onze collectie hebben.”

Theater

“Ik had me er erg op verheugd om in Amsterdam weer veel naar het theater te gaan, maar het coronavirus gooit roet in het eten. Ik keek bijvoorbeeld heel erg uit naar het Holland Festival. Misschien dat ik online een voorstelling ga bekijken – het festival vindt deels virtueel doorgang –, maar ik ben toch het liefst fysiek aanwezig. De laatste voorstelling die ik heb gezien, is het toneelstuk Familie van NTGent en Milo Rau op festival Brandhaarden in het ITA. Het is een heel indringend en ontroerd stuk over een familie – een vader, een moeder, twee dochters en twee honden – die ook daadwerkelijk door een familie wordt gespeeld: acteurs An Miller en Filip Peeters, hun twee tienerdochters en hun honden. Tijdens de voorstelling gebeurt er niet zoveel: ze koken, ze eten, ze praten wat met elkaar… Er lijkt helemaal niet zoveel aan de hand, totdat het gezin aan het eind van de avond collectief zelfmoord pleegt. Ik vond het een ongelooflijk confronterend stuk, omdat de reden voor de zelfmoord niet heel duidelijk naar voren komt. Je blijft als kijker met een enorm raadsel zitten, waar je weken later nog mee worstelt.

“Ik was een aantal jaren directeur van de Bundeskunsthalle in Bonn, waar ik medeverantwoordelijk was voor de programmering van onze theaterzaal. Wij programmeerden voornamelijk muziek, dans en performance. Als we het hebben over de podiumkunsten, dan is dans de vorm die het dichtst bij me staat. Dat is misschien niet geheel toevallig als je bedenkt dat dans in de beeldende kunst – vaak dicht bij de performance art – een belangrijke rol is gaan spelen. Ik heb een aantal jaren geleden een tentoonstelling gemaakt over choreografe en danseres Pina Bausch, de ‘uitvinder’ van het danstheater. Ik heb toen veel voorstellingen gezien van het Tanz-theater Wuppertal Pina Bausch. Ik heb me ook sterk beziggehouden met dansgezelschap Rosas van Anne Teresa De Keersmaeker. Ik had het plan om een tentoonstellingsproject met haar te doen, maar dat is er helaas niet van gekomen door mijn vertrek uit Bonn. Wel hebben we toen twee stukken van haar op de bühne geprogrammeerd. Vorig jaar heb ik het stuk Saison Sèche van Phia Ménard, Jean-Luc Beaujault en Compagnie Non Nova gezien op het Theater Spektakel in Zürich. Het stuk gaat over het overwinnen van het patriarchaat. Je ziet mannelijke dansers die langzaam maar zeker veranderen in vrouwen. Je ziet ze niet alleen van uiterlijk veranderen, maar ze gaan ook anders bewegen. Die verschuiving van de ene sekse naar de andere sekse vond ik heel indrukwekkend aan dit stuk, dat apocalyptisch eindigt. Ik zou graag in de toekomst ook meer met danstheater werken in het Stedelijk, hoewel we hier niet over zo’n grote bühne beschikken als in Bonn. Daar hebben we eens het Libanese Maqamat Dance Theatre geprogrammeerd, een totaalervaring, waar behalve gedanst ook gekookt en gegeten werd op de bühne. Alle zintuigen werden geprikkeld.”

Familie
NTGent

Muziek

“Ik luister tegenwoordig weer veel naar muziek die ik in de jaren tachtig ook luisterde. Die hernieuwde belangstelling zou best iets te maken kunnen hebben met mijn terugkeer naar Amsterdam. Meredith Monk luister ik regelmatig, ook nadat ik op zoek was gegaan naar een video van Monk in onze collectie. Monk komt uit dezelfde traditie als bijvoorbeeld La Monte Young, Philip Glass en Steve Reich – de minimal music. Reich luister ik met enige regelmaat. Een van zijn mooiste projecten is Six Pianos. Twee jaar geleden heb ik een live-uitvoering meegemaakt in de Philharmonie in Keulen en iets later in onze eigen zaal in de Bundeskunsthalle in Bonn. Zes hedendaagse pianisten hebben dat stuk toen uitgevoerd. Fantastisch om te zien. We noemen het wel minimal music, maar als je die zes muzikanten aan het werk zag, zou ik eerder willen spreken van maximal music. Wat een kracht. Zoals ik al zei: die muziek roept, terug in Amsterdam, nostalgische gevoelens bij mij op. 

“Dat wil niet zeggen dat ik geen nieuwe muziek luister. Ik heb laatst nog een album gedownload van Lianne La Havas, een jonge folk- en soulzangeres uit het Verenigd Koninkrijk. Juist die mengeling tussen folk en soul maakt haar muziek heel verrassend. Wat ik ook heel goed vind, is de band Sun O))), opgericht door beeldend kunstenaar Stephen O’Malley. Deze groep maakt een soort doom music – een mengeling tussen gothic en minimal – waar niet veel mensen van houden, maar waar ik een groot zwak voor heb gekregen. Ik heb ze een jaar of vier geleden gezien op de Ruhrtriennale. De zaal was donker en compleet in nevelen gehuld. De bühne was ook vergeven van de rook. Af en toe zag je een monnikskap uit die rook tevoorschijn komen – dat was dan een van de bandleden. Ik kreeg de tip van een bevriend kunstenaar om hier eens naar te luisteren en het heeft me nooit meer losgelaten. Vroeger interesseerde ik me erg voor zwarte romantiek, dat hoort misschien ook wel bij het adolescentenleven, maar later heb ik dat weer losgelaten. Ik ben niet iemand met een donker karakter, maar het donkere en geheimzinnige in de kunst trekt me wel aan. Dat is misschien ook wel nodig voor de balans.

Madonna

“Er zijn twee muzikanten die ik al mijn hele leven volg, met wie ik een beetje ben opgegroeid, en die ook altijd een warme plek in mijn hart zullen hebben, maar die je – als je jezelf een bepaald cultureel en intellectueel aura wilt aanmeten – soms beter niet kunt noemen. Ik doel op Madonna en Michael Jackson. Natuurlijk is hun muziek commercieel en mainstream, maar ik zie ze ook als de perfecte symbolen van hoe de wereld zich heeft ontwikkeld en hoe we in ons denken zijn veranderd. Ik heb een paar jaar geleden een tentoonstelling gemaakt over kunstenaars die kunst maken over Michael Jackson. Die tentoonstelling opende ongeveer tegelijkertijd met het verschijnen van de documentaire Leaving Neverland, waarin twee mannen uitvoerig en indringend vertellen dat ze als kind misbruikt zijn door de King of Pop. Dat was een moreel lastige zaak. Van alle kanten kreeg ik de vraag: mag je een tentoonstelling over hem openen en mag je eigenlijk nog wel naar zijn muziek luisteren? Ik antwoordde dat we die tentoonstelling moesten openen, omdat het een tentoonstelling over Michael Jackson was waarin je hem juist kunt contextualiseren. Ik vind daarom ook dat je nog steeds naar zijn muziek mag luisteren, maar wel telkens weer moet contextualiseren. Je moet de kunst van kunstenaars uit andere tijden voorzien van corrigerende mededelingen – of dat nu in een museum is, op een radiozender of in een boek. We kunnen ‘historische’ werken niet meer zonder context aan het publiek tonen.”

Film

The Square

“De laatste film die ik heb gezien, is The Square van Ruben Östlund. Het is een satire op de wereld van de moderne kunst – de hoofdpersoon is nota bene een museumcurator – dus die moest ik natuurlijk zien. De film laat een clichébeeld zien van de kunstwereld, maar in elk cliché zit een waarheid. Ja, de kritiek dat de kunstwereld alleen maar met zichzelf bezig is en van ijdelheden aan elkaar hangt is natuurlijk gegrond. Daar geeft deze film ook een goed commentaar op, al slaan een paar scènes de plank volkomen mis. Bijvoorbeeld de scène waarin het Zweedse Museum of Modern Art een fundraising dinner organiseert. Om de avond wat te verluchtigen, laten ze een performancekunstenaar optreden, die met ontbloot bovenlijf als een gorilla door de eetzaal banjert. Dat loopt volkomen uit de hand. De acteur is niet meer te stoppen, wordt agressief en trekt op een gegeven moment zelfs een vrouw aan haar haren door de zaal. Dat was zwaar over de top, daar heb ik me heel erg aan geërgerd op dat moment, maar als je het terugbrengt naar normale proporties, legt de film wel bloot waar het fout gaat in de kunstwereld. We moeten ervoor zorgen dat we ons als museum niet tot slaaf van het publiek maken, maar we moeten ook toegankelijk zijn en het museum niet te hoogdrempelig maken. In die zin is deze film een goede les.

“Een van mijn favoriete filmmakers is Steve McQueen. Hij is ook een fantastisch beeldend kunstenaar; ik heb in het verleden met hem samengewerkt in Zürich. 12 Years a Slave en Hunger behoren tot mijn favoriete films. Je ziet bij hem heel duidelijk dat hij twee soorten films maakt. Enerzijds heb je bioscoopfilms als 12 Years a Slave en Hunger – alhoewel die eerste nog meer bioscoopgericht is dan de tweede. Je ziet dat bij deze films het narratief anders en belangrijker is dan in zijn beeldende kunst. Zijn films voor museale ruimtes zijn nog veel geconcentreerder en vragen van de kijker ook een andere vorm van concentratie. De installatie is ook van groot belang, het display. In onze eigen collectie hebben we van hem onder andere het elf minuten durende Running Thunder. De laatste tentoonstelling die ik voor de lockdown zag, een overzicht van zijn beeldende kunst in Tate Modern, geeft de verschillen tussen McQueen als beeldend kunstenaar en McQueen als filmmaker goed weer. In de bioscoop zie je ook dat 12 Years a Slave en Running Thunder van dezelfde maker zijn. McQueen is net zo goed beeldend kunstenaar als filmmaker, maar er zijn ook filmmakers die films hebben gemaakt die sterk schatplichtig zijn aan de beeldende kunst. In de jaren tachtig, toen ik nog studeerde, was ik bijvoorbeeld gek van Italiaanse films. Antonioni, Fellini, Pasolini, Scola en de Taviani-broeders – ik heb al hun films gezien. Deze regisseurs schilderen met beelden en laten ongelooflijke tableaux vivants zien. 8 ½, Una giornata particolare en La strada zijn de eerste films waar ik dan aan denk. La strada, met die beelden van die huifkar aan die bromfiets – alleen dat is al een kunstwerk op zichzelf. De expressieve gezichten van Anthony Quinn en Giulietta Masina zijn onvergetelijk.” 

12 Years A Slave

Wolfs in het kort

Rein Wolfs (1960) is kunsthistoricus en directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam. Hij studeerde geschiedenis van de moderne en hedendaagse kunst aan de Universiteit van Amster-dam. Tussen 1986 en 1991 werkte hij als freelance criticus en curator. In de jaren daarna werkte hij onder meer als directeur van het Migros Museum für Gegenwartskunst in Zürich, als artistiek directeur van Kunst-halle Fridericianum in Kassel en als directeur van de Bundes-kunsthalle in Bonn. Sinds december 2019 is hij directeur van het Stedelijk Museum. 

Word lid van HP/De Tijd