Spring naar de content
bron: anp

De roemruchte geschiedenis van het Boekenbal

Over vechtpartijen, majestueuze uitglijers, naakte vrouwen, vervalste uitnodigingen en Harry Mulisch in een matrozenpak. De geschiedenis van Nederlands’ populairste literaire evenement.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Henri de By

Dit artikel is op 6 maart 1992 verschenen in HP/De Tijd.

Hij kijkt er niet naar uit. Chris Leeflang zit in zijn leunstoel en schudt mismoedig het hoofd. Volgende week viert men in de Stadsschouwburg in Amsterdam het Boekenbal, het feest dat zijn geesteskind is. “Ik ben zowel de vader als de moeder van het Boekenbal,” spreekt hij tussen zware hoestbuien door. Kinderen van vlees en bloed heeft hij niet, alleen dat kind van de nacht, produkt van zijn fantasie. Maar dit jaar zal hij er voor het eerst in zijn leven niet bij zijn. 

Hij is nu 87 jaar oud en het lichaam speelt op, de adem schraapt en ook de benen willen niet meer zo. De ogen staan nog steeds helder boven de rechte neus en de hoekige kaak, maar het haar is wit, in tegenstelling tot dat van de jongeman op de foto in het album dat op zijn schoot rust. Een gedistingeerde jongeman, het haar strak achterover in de pommade, gekleed in een rokkostuum dat de hand van een ervaren kleermaker verraadt: „Ik was een betrekkelijk eenvoudige jongen en daar stond ik dan met al die dure mensen. Als ik de avond moest openen en ik keek die zaal in, dan werd ik daar altijd betrekkelijk zenuwachtig van. Daar zat iedereen, de koningin en de prins, en al die ministers. En ik in rok. Ja, altijd in rok, dat hoorde zo in die dagen.” 

Het zijn de dagen van de Wederopbouw, vlak na de oorlog. En de met de bevrijding in ere herstelde Week van het Boek, die het Nederlandse cultuurgoed nieuw leven moet inblazen, wordt geopend met een uitvoering van Shakespeare’s toneelstuk Julius Ceasar. Na afloop, wanneer de koningin en haar gevolg vertrokken zijn, zoeken de andere bezoekers hun heil in de enkele cafés die alweer rond het Leidseplein zijn geopend. „Op die avond heb ik het bedacht, tijdens die naklets besefte ik dat we een bal moesten hebben,” herinnert Leeflang zich, die destijds de eerste voorzitter van de na de oorlog opgerichte CPNB, oftewel Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek was. 

Het volgende jaar, 1947, wacht de toeschouwers na afloop van een concert in de Grote Zaal van het Concertgebouw het eerste bal. „Autoriteiten, boekverkopers, uitgevers en lezers schoven anoniem langs elkaar over trappen en trapjes. Men verkende het terrein, want het was alles wel heel vreemd. De ruisende avondjaponnen werden elegante dames, de zwarte avondkleeding der heeren toonde hier en daar al een bekend gezicht. Na afloop stil door de lichtloze stad — wit van de sneeuw — de woningen opgezocht,” beschrijft Carmiggelt, toen nog zonder naamsvermelding, in Het Parool zijn ervaringen op de avond van het eerste, destijds nog Schrijversbal genoemde feest. 

De organisatoren nemen de observaties van de verslaggever ter harte, want het jaar daarop worden de schrijvers uitgerust met een naamkaartje op de revers. Het is een goed bedoelde poging de gedachtenwisseling tussen schrijvers en lezers op gang te brengen; de televisie moet immers nog zijn intrede doen en slechts een enkeling weet dan ook hoe zijn literaire idool eruit ziet. Enkele schrijvers weten door het onderling verruilen van de naamplaatjes echter voor de nodige verwarring te zorgen bij menige literatuurliefhebber: „Hoe komt u er nou in godsnaam bij dat ik…” 

Maar het protocol overheerst, men houdt het graag keurig. Zo verbiedt de Amsterdamse burgemeester d’Ailly in datzelfde jaar slechts enkele dagen voor het bal — wegens een nu niet meer te achterhalen ‘aanstootgevende passage’ — de opvoering van Slauerhoffs Jan Pieterszoon Coen. Het gevolg is de eerste van een lange reeks rellen en relletjes die het bal zijn bonte reputatie heeft bezorgd. Op het laatste moment vindt de organisatie Carel Briels bereid als alternatief Het Kind van Staat van Schimmel te regisseren. De meeste schrijvers besluiten echter de voorstelling te boycotten. 

Terwijl in de schouwburg de acteurs vergeefs hun best doen er nog wat van te maken, laven de demonstranten zich in sociëteit De Koepel aan de alcoholica. Tegen de tijd dat men besluit op te trekken naar de Stadsschouwburg zijn de gemoederen al danig oververhit. Onder de kop ‘Galafeest van Boekenweek eindigde in handgemeen’ doet De Groene Amsterdammer die week verslag van de weinig protocollaire gebeurtenis: „Zelden heeft het beproefde Nederlandse volk een zo mannelijk en tegelijkertijd ontroerend schouwspel waargenomen, als (—) toen te elf uur precies het slempend galafeest van de Boekenweek door een heir van bleekvastberaden letterkundigen werd besprongen.” 

Het loopt uit op een kloppartij waarvan de gevolgen in De Groene adequaat beschreven worden door een ‘beschaamde official’: „De stoet der protesterende schrijvers drong de zaal binnen. Het was duidelijk, dat een siddering door de rijen der capitulanten ging. Een bekend boekverkoper begon te snikken en werd door twee suppoosten weggedragen.” Destijds nog dagblad De Tijd maakt melding van ‘glazen en borden die rinkelden’. Echt saai zal het nooit meer worden. 

De voorstellingen, waarvan het artistieke niveau volgens velen bijna per definitie ‘tot grote droefenis stemt’, zijn tot op de dag van vandaag een zorgenkindje gebleven. In de begintijd worden de vaak onbedoeld lachwekkende vertoningen nog enigszins gecompenseerd door de aanwezigheid van de koningin, die voor een groot deel te danken is aan Leeflangs persoonlijke contacten met het koninklijk huis. Ook menig minister maakt zijn opwachting; zo is Joseph Luns een graag geziene gast, al is het maar omdat hij zich voor die gelegenheid steevast in gala-uniform hijst, compleet met steek. 

Een van de meer memorabele dieptepunten vormt de opvoering in 1950 van De ondergang van de Armada; volgens menige toeschouwer een zeer toepasselijke titel voor het gebodene. Wat het publiek ten overvloede duidelijk maakt als een van de acteurs niets vermoedend declameert: „Majesteit, er is hier al te veel gesproken.” De bijval uit de zaal is oorverdovend. Tijdens de pauze stellen de acteurs tegen Leeflang en zijn CPNB-collega Wim Schouten dat zij weigeren voor dit publiek nog een voet op de planken te zetten. Na moeizaam overleg spelen ze door, maar tegen die tijd is de zaal al half leeg en hangt het publiek al elders in het gebouw aan de bar. 

Even lijkt men een oplossing gevonden te hebben door schrijvers zelf als acteurs te laten optreden, met wisselend succes. Zo is Harry Mulisch te zien in matrozenpak onder regie van Anton Koolhaas in Het geheim van de idioot, een titel die overigens niet direct van toepassing is op zijn rol. Wat mede-organisator Wim Schouten er niet van weerhoudt het stuk te kwalificeren als ‘het werkelijk meest onnozele stuk ooit in de Stadsschouwburg gespeeld’. Meer succes heeft Mulisch met zijn optreden in 1964, waarover het dagblad Het Binnenhof de volgende dag bericht: „Harry Mulisch strooide Voer voor Psychologen de zaal in. Daarna werd hij verzwolgen door een zaal beluste vrouwen.” De cabaretvoorstellingen van Wim Kan en Wim Sonneveld vormen de schaarse positieve uitzonderingen. 

De leden van het koninklijk huis beperken hun bezoeken tot de voorstellingen, het echte feest mijden ze. Tijdens de pauze ontvangt de koningin in haar loge een select gezelschap, onder wie de schrijvers die dat jaar een bekende literaire prijs hebben gewonnen. Het zijn ontmoetingen die niet altijd even vlot verlopen. 

Zo stelt Wim Schouten, die namens de organisatie de introducties verzorgt, de literator Kees Kelk aan het staatshoofd voor met de woorden: „Majesteit, dit is Kees Kelk; Kees, dit is Majesteit.” Op zijn beurt steekt de schrijver Bert Schierbeek tegen de vorstin ongevraagd van wal over het zijns inziens schandelijk lage geldbedrag dat verbonden is aan de door hem gewonnen Van der Hoogt-prijs. Na zijn tirade kijkt de koningin neer op de veel kleinere schrijver en spreekt majestueus: „Ga zo voort meneer Schierbeek en gij zult spinazie eten.” De verbouwereerde Schierbeek kan er niet meer uitbrengen dan een beverig: „Wat Majesteit, spinazie? Daar hou ik niet van.” 

Het feestgedeelte van de avond, dat in de magere jaren vlak na de oorlog het enige echte bal in Nederland is, groeit uit tot een succes. De decors en versiering die 

vanaf ’49 gemaakt worden door — en onder leiding van — Metten Koornstra zijn zo populair dat bezoekers ze na afloop spontaan mee naar huis slepen. Sommige, posteren zich zelfs uren voor het einde van de avond al bij zo’n kunststuk om zich van het bezit ervan te verzekeren. Anderen wachten het slot van het bal niet eens af en moeten er door suppoosten van de Stadsschouwburg en de kunstenaar zelf van weerhouden worden om de decoraties te midden van het feestgedruis alvast te demonteren. In het enthousiasme verdwijnen zelfs de gigantische potten compleet met palmboom, die tot de vaste meubilering van de schouwburg behoren, richting uitgang. 

Als Chris Leeflang in 1960 afscheid neemt als voorzitter van de CPNB is het bal uitgegroeid tot een traditie. Zijn vriend A. Roland Holst dicht ter gelegenheid van de feestelijke afscheidsavond: „Wat wonder dat wij van verlangen hijgen om eens door Leeflang levenslang te krijgen.” 

De avondjurk voor dames en de rok en later de smoking voor de heren blijven tot midden jaren zestig de gangbare kleding. De nieuwe tijd dient zich echter al in ’61 aan, in de vorm van een slechts door weinigen opgemerkte, anonieme student. In het Concertgebouw besproeit hij de feestgangers met een opengedraaide brandslang. Naar hij, na te zijn overmeesterd, verklaart: om wat leven in ‘de saaie boel’ te brengen. De schade van het waterballet blijft beperkt tot duizend gulden, maar de politierechter legt niettemin een week gevangenisstraf op. De echte omslag zal nog enkele jaren op zich laten wachten. 

De directeur van de Stadsschouwburg weigert in ’65 zijn gebouw nog langer aan het feestgedruis bloot te stellen. En het feest, dat officieel wordt omgedoopt tot Boekenbal, verhuist naar het RAI-complex. Maar wanneer de Rijks Voorlichtings Dienst in voorbereiding van het koninklijk bezoek de decoraties van Koornstra komt inspecteren, rijst er al snel een probleem. De kunstenaar heeft, geheel volgens de nieuwe tijdgeest, gebruik gemaakt van metershoge naaktfoto’s. Men besluit de koningin via een omweg naar de zaal te leiden, maar wat haar daar wacht, maakt het er niet veel beter op.

Het zojuist door Sybren Polet voltooide toneelstuk De Koning voorbij is in alles een toonbeeld van de moderne tijd. De organisatie heeft de acteur, wiens rol vereist dat hij op het toneel urineert, nog wel weten te bewegen dit te doen met zijn rug naar de zaal, maar het mag niet meer baten. Het koninklijk huis houdt het Boekenbal sindsdien voor gezien.

Het verzuilde Nederland geschrokken toe als de VARA in ‘69, voorafgaande aan het bal, een uitzending schrokken wijdt aan de voor dat jaar door Koornstra en twaalf schilders vervaardigde installatie Palais du Pape. De collages, waaronder een afbeelding van Paus Paulus in jarretelgordeltje, schieten het katholieke volksdeel danig in het verkeerde keelgat. De KVP eist dat Samkalden als burgemeester van Amsterdam ingrijpt: de ‘lasterlijke afbeeldingen’ dienen verwijderd te worden uit het Stedelijk Museum waar het bal gehouden zal worden. Minister Luns verontschuldigt zich namens de regering tegenover de pauselijke afgezant in Nederland, maar legt uit dat het voor de autoriteiten onmogelijk is de schilderijen te laten verwijderen. In een open brief in de Volkskrant doet Metten Koornstra de rel af als een ‘Storm in een glas wijwater’. 

De democratisering heeft toegeslagen. In ’70 besluit men het bal wederom in de RAI te vieren, zij het deze keer in de vorm van een Lezersbal. Een ‘Bourgondisch diner’ moet het geheel luister bijzetten; op het menu staat speenvarken. Maar als conform de traditie van de Bourgondische keuken voorafgaande aan het eten een levend biggetje versierd met rode linten luid krijsend langs de tafels wordt geleid, breekt er een waar pandemonium los. Een vrouwelijk lid van het keukenpersoneel komt de zaal ingerend en grijpt naar de microfoon. „Dit is een schandalig gesol. Jullie moesten je schamen en jullie gaan dit nog vreten ook,” schalt haar stem. 

Een poging de honderden aanwezigen te bedaren met de mededeling dat het biggetje niet voor consumptie is bedoeld, omdat zijn soortgenoten al van tevoren bereid zijn, gooit alleen nog maar extra olie op het vuur. Borden en glazen suizen richting bestuurstafel. Het vrouwelijke keukenhulpje wordt na te zijn afgevoerd op staande voet ontslagen. Maar het nieuws van dit ontslag vindt zijn weg terug naar de journalist W.L. Brugsma, die het — daarbij per abuis door enkele aanwezigen voor de chef-kok aangezien — meteen omroept, waarna de zojuist enigszins bedaarde genodigden wederom in opstand komen. Harry Mulisch houdt een collecte voor het ontslagen meisje, maar wordt door CPNB-voorzitter Schouten gemaand daarmee onmiddellijk te stoppen met de mededeling dat de organisatoren de schade zullen vergoeden. Aan tafel woeden ondertussen verhitte debatten over het wel of niet eten van speenvarken. De voorzitter beslist van het hoofdgerecht af te zien en laat pardoes de voor het nagerecht bedoelde Limburgse vlaaien aanrukken. De buitenlandse eregasten, Günther Grass en Mary McCarthy, kijken in opperste verbazing toe. Voor het eerst in zijn bestaan haalt het Boekenbal de internationale pers. Demonstration for a Pig Disrupts Literary Dinner, kopt de Herald Tribune op haar voorpagina. 

Gedurende de jaren zeventig leidt het Boekenbal een kwakkelend bestaan. Conflicten tussen uitgevers en boekverkopers binnen de CPNB zorgen ervoor dat het bal uit Amsterdam vertrekt. De boekverkopers voelen zich gegriefd omdat het bal gemonopoliseerd zou worden door een hoofdstedelijke coterie. Het bal doet Den Haag, Utrecht en Rotterdam aan, om uiteindelijk zelfs in het dan nog welhaast onontgonnen Lelystad te belanden. In ’78 is er zelfs helemaal geen feest, maar een symposium onder de noemer ‘Boek en Communicatie’. Voor het eerst sinds de oprichting — met de exceptie van ’53 toen het bal werd afgelast in verband met de watersnoodramp in Zeeland — is er geen Boekenbal. In ’79 lijkt het weer te lukken, maar om twaalf uur stopt de muziek. Het zijn grijze bladzijden in het balboekje van literair Nederland. 

Uitgezonderd die enkele jaren is het Boekenbal vanaf het begin razend populair, niettegenstaande de blasé bewering van menige genodigde in de pers dat het ‘dit jaar ook al weer niets was’. Waarmee men dan zowel op de voorstelling als op het feest doelt. Een traditie waarover wijlen Nico Scheepmaker in ’83 schrijft: „Het Boekenbal is een fenomeen waarover altijd laatdunkend, geringschattend en met dédain geschreven wordt, doet er niet toe hoe het in werkelijkheid was. Kritiek om de kritiek. Geen schrijver zijn, maar je uiterste best doen toch een kaart voor het Boekenbal te veroveren, daarin slagen en vervolgens klagen dat er zo weinig schrijvers waren. Maar jij was er toch, verslaggevertje? En jij straalde toch zóveel feestelijkheid uit dat we zulke somberaars als Gerard Reve en Wim Hermans makkelijk konden missen? Wat zeur je dan eigenlijk?” 

In datzelfde jaar begint, met de door Wim Schouten geëntameerde terugkeer naar de Amsterdamse Stadsschouwburg, het Boekenbal zich te herstellen. Het zal echter tot ’87 duren, wanneer Henk Kraima als zesde directeur binnen vijf jaar aantreedt, eer er ook een einde komt aan de chaos binnen de organiserende CPNB. 

Al in 1950 schrijft Het Parool dat er mogelijkerwijs vervalste uitnodigingen in omloop zijn. En enkele jaren later komt het aan de ingang zelfs tot een handgemeen tussen feestgangers die elkaar ervan beschuldigen dat de ander zich op slinkse wijze zijn kaarten heeft toegeëigend. De CPNB neemt voorzorgsmaatregelen, wat niet kan voorkomen dat de journalist Jan Zandbergen er eind jaren tachtig met behulp van een bevriende drukker in slaagt tientallen vervalsingen onder zijn vrienden uit te delen. De beginnende freelance journalist Peter van Woensel Kooy is omtrent diezelfde tijd zo wanhopig dat hij, wanneer het hem niet lukt een uitnodiging te bemachtigen, ten einde raad voor de avond van het bal bij de Stadsschouwburg een baantje als portier accepteert. De schimpscheuten van menige wel geïnviteerde collega zijn z’n deel, te meer daar de in portiersuniform geklede Van Woensel Kooy zich met zijn gebruikelijke talent voor toneel tegenover de gasten opstelt alsof hij ze verwelkomt op zijn persoonlijke feestje. 

Anderen pakken het minder omslachtig aan, zoals de punk-dichteres Diana Ozon die in ’89 een van de portiers te lijf gaat met haar pumps. Ze beseft echter te laat dat haar tegenstanders niet de gebruikelijke vriendelijke portiers zijn, maar deel uitmaken van de extra bewaking die is ingezet ter bescherming van de uitgenodigde schrijver Salman Rushdie, over wie kort tevoren door ayatollah Khomeiny een doodvonnis is uitgesproken. Rushdie komt niet, wat niet verhindert dat een van de krachtpatsers zijn in de sportschool opgedane vaardigheden op Ozon demonstreert en de dichteres aan haar ‘jurk en schoenen de straat opsmijt’. 

Voor sommigen is het binnenkomen op oneigenlijke gronden uitgegroeid tot een sport. Zoals voor directeur van Penguin Nederland, Peter van Gorsel, die geen kaart ontvangt daar zijn uitgeverij geen Nederlandse literatuur omvat. Dit jaar viert hij — als alles goed gaat — zijn jubileum: zijn vijfde ongeïnviteerde bezoek aan het Boekenbal. „Desnoods koop ik iemand om of ruil ik bij een collega duizend Penguin-boeken tegen een kaart,” vertelt hij vol goede moed. En dan is er altijd nog de man die zich gekleed in smoking en voorzien van glas champagne bij de ingang meldt met de mededeling dat het hem ‘buiten toch een beetje te koud is en dat hij maar weer naar binnen gaat’. 

Het uitnodigingenbeleid van de CPNB kent strenge criteria. Op de eerste plaats komen de schrijvers van Nederlandse literatuur, die voorgedragen moeten worden door hun uitgever die voor de uitnodiging 135 gulden moet betalen. Als tweede de journalisten die over het Boekenbal schrijven — ja, u raadt het al — en enkele anderen die in hun werk regelmatig aandacht aan de Nederlandse literatuur besteden; zij hoeven niets te betalen. Waarna nog uitgevers, boekverkopers en mensen die verbonden zijn aan de organisatie volgen. Waarbij het totale aantal genodigden wordt beperkt door de lokatie. Aanstaande dinsdag zal het Boekenbal in de Stadsschouwburg plaatsvinden, wat betekent dat er zo’n zeshonderd uitnodigingen, waarvan vierhonderd voor zowel voorstelling als feest en tweehonderd alleen voor het feest, de deur zijn uitgegaan, elk voor twee personen. 

Een bescheiden aantal. Te bescheiden volgens sommigen. Zo besluit Vic van der Reijt van de uitgeverij Nijgh & Van Ditmar samen met de toenmalige directeur van Paradiso, Huib Schreurs, midden jaren tachtig onder de naam Het Broekenbal een alternatief boekenfeest te houden. Het ligt zelfs in de bedoeling de straalverbinding vanuit de Stadsschouwburg af te tappen om de beelden vervolgens in Paradiso te vertonen. De plannen verkeren al in een vergevorderd stadium, als de bij de organisatie betrokken redactie van het studentenweekblad Propria Cures alsnog kans ziet naar het echte Boekenbal te gaan en het hele opzetje in het water valt. 

Van een alternatief bal is sindsdien nooit meer iets vernomen. En bij de CPNB rinkelt de telefoon vanaf een maand voor het Boekenbal steevast onophoudelijk. „De gekste smoezen hoor je”,, vertelt CPNB-directeur Henk Kraima. „De hele Amsterdamse grachtengordel en menige bekende Nederlander hangt aan de telefoon, maar zolang ze in hun werk niks met Nederlandse literatuur te maken hebben, is het verspilde moeite. Maar één ding is zeker, rond deze tijd is elke CPNB-medewerker zeer populair. Een enkeling komt op de reservelijst, zo niet, dan moet je toch redelijk creatief zijn wil je alsnog binnenkomen.” 

Chris Leeflang leunt achterover in zijn stoel, de thee is onderhand vervangen door Campari en in de huiskamer schemert het. Hij vertelt over een van de suppoosten van de Stadsschouwburg die hem in paniek kwam halen met de mededeling dat de heer Gans bezig was in de foyer een vrouw te slaan. „Maar het was zijn eigen vrouw, dus daar kon ik weinig aan doen. Er werd heel wat afgeflirt en gevreeën op het Boekenbal. Er zijn heel wat liefdes begonnen, maar waarschijnlijk zijn er nog meer beëindigd.” Zijn zin gaat over in een zacht schrapen van de keel. Hij schudt het hoofd nog eens langzaam: „Dit jaar ga ik niet. Het zal nooit meer worden wat het geweest is. Dat Boekenbal is mijn kind, maar we zijn uit elkaar gegroeid. Het is een beetje een kwajongen geworden.” 

Met dank aan: Chris Leeflang, Wim Schouten, Hent van der Horst, Henk Kraima en Lot Vinken. Medewerking: Gaston Melis.