Spring naar de content

Gruwelen en verstilling

De historische roman A.D. speelt zich voor een belangrijk deel af aan boord van een Hollands koopvaardijschip aan het eind van de zestiende eeuw. De ene overtuigende scène vol verschrikkingen volgt op de andere. Intussen draait het boek niet om de plot, maar waarom dan wel?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Thomas van den Bergh

Het is zeven jaar geleden dat Gustaaf Peek doorbrak bij critici en lezers met zijn stomende liefdesroman Godin, held. In lang uitgesponnen seksscènes vertelde hij daarin een tintelend verhaal over een man en een vrouw die compleet aan elkaar zijn verslingerd. Het knappe was dat Peek de geschiedenis van hun liefde ondergeschikt maakte aan de zintuiglijke beschrijving ervan. Als lezer moest je het exacte verloop van deze amour fou, die in kleine brokjes tussen al het gesop en gekier door werd prijsgegeven, zelf bij elkaar zien te puzzelen.

Iets dergelijks probeert de schrijver in zijn onlangs verschenen historische roman A.D. te bewerkstelligen. Ditmaal hebben liefde en lust plaatsgemaakt voor geweld en dood, maar nog steeds laat Peek zijn lezers zoeken naar de plot.

Plaats van handeling is ditmaal een reusachtig zeilschip, vertrokken uit Middelburg en op weg naar het andere eind van de wereld. Het is de tijd van de eerste kaapvaart en de verovering van Oost-Indië, aan het eind van de zestiende eeuw. In opeenvolgende hoofdstukken wisselt het perspectief naar telkens andere bemanningsleden. Peek kruipt in hun respectievelijke hoofden, maar meer nog in hun buiken, hun darmen, hun geslachtsdelen, hun ledematen, hun harten. Zo geeft hij een indringend beeld van de ontberingen aan boord, de verterende heimwee, de repressie, de seksuele uitspattingen, de akelige ziektes, de honger, de onderlinge pesterijtjes, de vechtpartijen, de terdoodveroordelingen.

Dat het Anno Domini uit de titel 1597 is, wordt nergens met zoveel woorden gezegd, behalve in het bijgevoegde persbericht. Vermoedelijk heeft Peek zich laten inspireren door de dramatische gebeurtenissen aan boord van de koopvaardijschepen onder leiding van Cornelis de Houtman. Tijdens die tocht naar Madagaskar, Java en Bali stierven 160 van de 289 bemanningsleden. (Zie verder Wikipedia.)

De leefomstandigheden aan boord van het schip zijn, zacht gezegd, niet erg aantrekkelijk. De openingsscène is wat dit betreft veelzeggend. In de eerste alinea’s zitten we meteen midden in de bloederige mond van de bottelier, wiens rotte kies ‘getrokken’ wordt met behulp van een bot mes. Twee jongens kunnen de spartelende patiënt nog maar net in bedwang houden.

Zo val je als lezer van de ene gruwel in de andere. Veel matrozen lijden aan scheurbuik ten gevolge van vitaminegebrek; ook geeft Peek kleurrijke beschrijvingen van geslachtsziekten en geheimzinnige tropische aandoeningen. De stank aan boord is overweldigend. Als iemand zijn kleren wil wassen, gaat hij aldus te werk: “Op de overloop propt Aert een rafelige broek en een oud hemd in een emmer, giet er z’n laatste azijn op, het is zelfs nog minder dan hij dacht, hij pist erover, dik en donker en nog giftiger dan anders, en hij ziet z’n kleren net genoeg ondergedompeld raken, het is alsof hij de luizen kan horen gillen.”

De hiërarchie is strikt. Niemand mag zomaar ‘achter de mast’ komen, dat is het domein van de stuurman, de kapitein en de koopman. Wie een overtreding begaat, kan een ‘laarzing’ krijgen, een afranseling. Ernstiger straffen zijn een sprong vanaf de ra of het beruchte kielhalen, waarbij de gestrafte bootsmaat net zo lang onder de kiel door getrokken wordt tot zijn vellen erbij hangen. 

Zo rijk als deze roman is aan sfeer en zintuiglijke beschrijvingen, zozeer ontbreekt het aan helderheid

Zoals de arme Siem, die de straf niet overleeft: “Z’n kruin is zichtbaar, maar iets aan de buitenhuid heeft hem vastgegrepen, hij komt niet los. Er springen maats bij, Kleine schreeuwt dat ze moeten oprotten, maar het werkt, ze slepen hem vrij. Bloed sproeit op het water, de zeepokken hebben hem te pakken gekregen. Hier en daar vallen maats voorover om te kotsen, ze morsen en spatten op sukkels dichtbij, het veroorzaakt ruzie.”

Tegenover alle ellende staan ook incidentele uitspattingen. De manschappen vieren rituele feesten door zich in vrouwenkleren te hullen en elkaar met uitwerpselen in te smeren. Ook wordt er weer een hoop gesekst. Enkele meereizende zusters worden het slachtoffer van de blinde geilheid van de bemanningsleden, maar even zo makkelijk vergrijpen de mannen zich aan elkaar.

Net als deze in pus en zweet en bloed gedrenkte orgieën de lezer allemaal wat te veel dreigen te worden, last Peek enkele mooie, verstilde scènes in, bijvoorbeeld als Reijer, een van de scheepsjongens, hoog in de mast gezeten, genietend van het uitzicht, een ander schip in het oog krijgt. Of als Rogier fantaseert dat hij het schip zal ontvluchten om op een eiland een nieuw koninkrijk te stichten te midden van ‘de barbaren’.

Op twee derde van deze lijvige roman is het inderdaad zover. De bemanning – of wat er tegen die tijd van over is – gaat ergens aan land en trekt zich terug in een fort. Wat daar precies aan is voorafgegaan, blijft onduidelijk. Een brand heeft het schip verwoest, zoveel is zeker, mogelijk na een confrontatie met de Portugezen. 

Peek schakelt in dat laatste deel abrupt over naar ‘de andere kant’. Opeens zitten we in het hoofd van een naamloze jongen, een van de oorspronkelijke bewoners van het eiland dat door ‘de roden’ wordt bezet. Prachtig zijn de beschrijvingen van de diepzeeduiken die de jongen maakt. Met gevaar voor eigen leven zwemt hij steeds dieper, om zeedieren en kunstschatten op te graven. Maar die idylle wordt wreed verstoord door de Hollanders, die ruw huishouden onder de autochtone bevolking, die dorpen platbranden en families uitmoorden. Het lijkt erop dat de jongen in de gratie wil komen bij de nieuwe machthebbers, wat hem niet in dank wordt afgenomen door zijn familie.

Als het Peek erom te doen was te tonen wat de VOC in Oost-Indië heeft aangericht, dan is hij daar goed in geslaagd. Maar veel in dat laatste deel blijft schimmig. Als gezegd is het Peek er niet om te doen een sluitend, plot-driven verhaal te vertellen. Maar waarom gaat het hem dan wel? Zo rijk als deze roman is aan sfeer en zintuiglijke beschrijvingen, zozeer ontbreekt het aan helderheid. Een beetje raadselachtigheid kan geen kwaad, maar hier is het verhaal bij vlagen wel érg onnavolgbaar.

Dat komt ook door de soms nogal gewrochte formuleringen. Als Vestdijk een historische roman schreef, paste hij het decor aan, maar liet hij de spraak en de psychologie van zijn karakters onveranderd. Iemand als Thomas Rosenboom kiest voor een schaars, goedgeplaatst archaïsme. Maar Peek heeft zijn taal binnenstebuiten gekeerd, klaarblijkelijk in een poging zijn lezers uit hun 21ste-eeuwse comfortzone te halen.

Dan krijg je zinnen als: “Martha, wier handen zich al de hele dag te ongerept dreigen te uiten, was alles maar taal, een droge maat geluid, een bedwongen kudde aan betekenissen, zegt dat ze nog te zwak is, ze wil het bloeden niet weer opwekken door te veel te bewegen. Ze geeft de olie aan Lys en wacht buiten met Marie, wier fel oordelende houding goddank nog altijd niet is hersteld.” Of: “Een jaar bestaat uit meer maanden dan je handen kunnen tellen, met vreemde, duistere namen, voor duivels die zo diep voor een enkele oude man buigen zijn ze nauwelijks doof voor de klagende huizen van hun dode goden.” Dergelijke stilistische bokkensprongen zorgen voor nodeloos veel ruis, in een roman die toch al het uiterste vergt van de lezers.

Met A.D. heeft Gustaaf Peek een intrigerende roman te water gelaten, die je overtuigend naar de harde wereld van de zestiende-eeuwse koopvaardij verplaatst. Maar lezers die hechten aan ronde personages en uitgewerkte verhaallijnen worden flink op de proef gesteld. Het is zaak je mee te laten voeren op de bezwerende golfslag van de schrijver. Wie zich daartegen verzet, gaat onvermijdelijk kopje onder. 

Gustaaf Peek
A.D.
Querido
€23,99