Spring naar de content
bron: anp

Verslavende faxbundels

Hoog en laag springen, deel vier van de reeks gebundelde faxen die Nicolien Mizee verstuurde aan scenarist Ger Beukenkamp, biedt een fascinerend inkijkje in de binnenwereld van de auteur. Ze blijkt een enorme geldingsdrang te hebben, maar wil zich tegelijkertijd uit de wereld terugtrekken.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Thomas van den Bergh

Wat is dat met Van Oorschot? Sinds J.J. Voskuils Bij nader inzien daar in 1963 verscheen, heeft deze uitgeverij een voorliefde voor literaire eenzaten en hun grootschalige schrijfprojecten. Frida Vogels, Minke Douwesz, Detlev van naaktmodel Heest – het zijn allemaal schrijvers die op minutieuze wijze zichzelf en hun sociale functioneren beschrijven en ontleden in omvangrijke werken. En allemaal verschenen bij Van Oorschot.

Nicolien Mizee staat in diezelfde traditie. Sinds ze half jaren negentig een schrijfcursus volgde bij scenarist Ger Beukenkamp, bestookt ze deze schrijver vrijwel dagelijks met lange faxen, waarin ze nauwgezet verslag doet van haar leven. Die faxen vormden eerder de basis van enkele romans, maar sinds 2017 verschijnen ze ook onverkort en gebundeld in een reeks Faxen aan Ger, bij – jawel – Van Oorschot.

Recent verscheen deel vier van deze monumentale onderneming. We zitten intussen aan het eind van de jaren negentig, de millenniumwissel is in aantocht, Mizee is haverwege de dertig en ploetert nog altijd op haar eerste roman. In de loop van dit deel zal ze eindelijk het manuscript voltooien dat in 2000 zou leiden tot haar literaire debuut, de roman Voor God en de Sociale Dienst.

Het is merkwaardig hoe verslavend deze faxbundels zijn. Ook daarin doen ze denken aan het werk van J.J. Voskuil of dat van Frida Vogels. De hoofdpersonen zitten gevangen in hun eigen universums, ze ontwikkelen zich nauwelijks, worden voortdurend geconfronteerd met zichzelf en hun eigen tekortkomingen.

Oppervlakkig beschouwd zou je zeggen dat het leven Mizee in deel vier toelacht. Ze heeft een vriendin en een bloeiend sociaal leven, ze houdt er een bloeiende praktijk als modelzitter op na, en bij aanvang van dit vierde deel beloven haar ouders haar een grote geldsom, als voorschot op de erfenis.

Maar bij Mizee gaat niets vanzelf en vormt ieder voorval, hoe gunstig het ook lijkt, aanleiding tot diepgaand gepieker. “Geld bezitten,” schrijft ze, “na nimmer meer dan op z’n hoogst duizend gulden gehad te hebben, boezemt me vooral angst en wantrouwen in. Tobben over rondkomen is zo’n elementair onderdeel van mijn leven geworden dat ik dat niet ineens kan opgeven.”

Uit Mizees eerdere werk valt op te maken dat zij is grootgebracht in een op z’n zachtst gezegd merkwaardig gezin. De relatie met haar hysterische moeder en manipulatieve vader heeft ze uitgebreid beschreven in haar romans en faxbundels. Moeder was vanzelfsprekend niet erg blij met dit weinig flatteuze portret en deed Mizee zelfs een proces aan na het verschijnen van deel twee van de faxen, De porseleinkast, daarmee – o, ironie – ongewild aantonend dat de schets minder onbetrouwbaar was dan zij zelf claimde.

Ook in dit boek duurt het niet lang voor moeder en dochter elkaar in de haren vliegen. Het is uitgerekend de financiële gift die de aanleiding vormt. Mizee analyseert haarscherp hoe de vermoeiende discussies verlopen, waar de misverstanden ontstaan, en waar betrokkenheid overgaat in bemoeizucht en vervolgens in verdachtmakingen. 

Niet veel later loopt ook de relatie met vriendin Louise op de klippen. Louise is in veel opzichten juist het tegendeel van de moeder: waar de laatste er bij voorkeur met gestrekt been ingaat, is Louise eerder passief-agressief. Mizee laat de stekeligheden en onderhuidse kritiek vaak onbeantwoord, maar komt gaandeweg tot de conclusie dat dit ‘heel ongezond’ is. “Dit leidt tot schade aan de ziel.” 

Het is in feite dieptreurige materie en je zou er moedeloos van worden, als Mizee het niet allemaal met een aanstekelijk mengsel van blijmoedigheid en milde humor op het papier zette. Larmoyant wordt het nergens, zelfbeklag is de auteur vreemd, ze is wars van iedere vorm van gewichtigdoenerij.

Tussen de regels wordt wel duidelijk dat Mizee zelf ook een lastig portret is. Ze heeft voortdurend over van alles een uitgesproken mening (‘ik vind ceramiek een overbodige kunstvorm’, ‘Ik haat alle lui “aan de andere kant”, dat is in mijn geval zowat iedereen’), kan om het minste in woede ontsteken. Ze is veeleisend en wordt dus veelvuldig teleurgesteld. Tegelijk kan ze slecht tegen de verwachtingen die de maatschappij haar oplegt. Ze wil geen ‘concessies doen aan de buitenwereld’. “Ik heb voortdurend het gevoel tekort te schieten in een systeem waarvan ik de criteria niet kan onthouden en die me eerlijk gezegd vreselijk tegenstaan.”

De paradox van haar leven is dat Mizee een enorme geldingsdrang heeft, maar zich in één moeite door uit de wereld wil terugtrekken. Over haar debuutroman-in-wording merkt ze dit zelf ook op. In dat boek wil ze uitleggen waarom ze het liefst geen aandacht trekt, maar door dat zo op te schrijven zal ze daar juist de aandacht mee trekken.

Met een paar pennestreken kan Mizee een karakter treffend typeren

Om die reden bevalt het modelzitten haar zo goed: dat is een vorm van gelijktijdig deelnemen én niet-deelnemen. Het heerlijkste vindt Mizee het wanneer de leraar haar lichaamsdelen een voor een aanwijst, terwijl zij staat te poseren voor een groep schilders of tekenaars. “Dat heeft werkelijk een hypnotische uitwerking op me. Ik geloof dat iemand die zo slim is voortdurend mijn lichaamsdelen te benoemen, niet eens prijzend, slechts opsommend, alles met me kan doen wat hij wil. Het is of ik gedrogeerd word. Het is fijn om te vergeten dat je een levend wezen bent.”

Ontroerend is Mizee’s gedurige gegraaf, vanwege de volharding en de niet-aflatende hoop op verlossing, ergens, ooit. Maar op haar sterkst vind ik haar als ze, heel precies en met oog voor detail, eenvoudige situaties schetst, zoals het kopen van een nieuwe fiets of de verdwijning van een poncho-zakje. Ze heeft een sensor voor sociaal ongemak. Met een paar pennestreken kan ze een karakter treffend typeren. Ook haar kleine nichtjes leveren pareltjes van scènes op. In kinderen benijdt ze de manier waarop die de wereld volkomen vanzelfsprekend accepteren voor wat-ie is.

Intussen vraag je je wel af wat Ger Beukenkamp nu precies voor haar betekent. Ze overlaadt hem met loftuitingen en liefdesbetuigingen, maar lijkt toch niet buitensporig in hem geïnteresseerd te zijn. “Ik heb je weleens geschreven dat jouw persoon maar een terzijde is in mijn geschiedenis met jou. Er valt natuurlijk van allerlei gunstigs over je voorkomen, karakter en gedrag te zeggen, maar eigenlijk kan me dat allemaal niet zoveel schelen.”

Mizee stelt haar ‘Allesverpletterende’, haar ‘Ster aan mijn donkere hemel, bloem in mijn dorre tuin’ zelden een vraag. Over wat ‘Ger van m’n hart’ bezighoudt, komen we in dit deel vrijwel niets aan de weet. Waarbij moet worden aangetekend dat Mizee en hij elkaar geregeld bellen en samen koffiedrinken – van wat daar omgaat, hebben we uiteraard geen weet, al roept Mizee geregeld uit dat haar aanbedene zo zwijgzaam is. 

Op al haar maniakale faxgeweld gaat Beukenkamp in ieder geval in het geheel niet in, een sporadisch kaartje daargelaten. Je krijgt de indruk dat deze lange epistels voor Mizee een vorm van dagboekschrijven zijn, en Ger de in wezen inwisselbare figuur tot wie de dagboekschrijver zich richt. Hij is een blanco scherm waarop Mizee haar kronkels kan projecteren, een klaagmuur.

De schrijfster vergelijkt zichzelf met een monnik, die zich wijdt aan ‘iemand die nooit antwoordt, en wie weet, helemaal niet bestaat’. “Tegelijk weten zij, net als ik, dat het gáát om het dagelijks volhouden en niet om een mogelijk antwoord en bevestiging.”

En volhouden doet Mizee. Meer dan twintig jaar lang. De fans kunnen er ’ns goed voor gaan zitten. 

Nicolien Mizee – Hoog en laag springen

Nicolien Mizee
Hoog en laag springen – Faxen aan Ger 4
Van Oorschot
€25
Verschijnt op 28 mei