Spring naar de content
bron: hh/sacha de boer

Jan Cremer: ‘Zonder mij had de Nederlandse literatuur niet meer bestaan’

Op 20 april wordt Jan Cremer tachtig. Met zijn debuut als schrijver in 1964 met Ik Jan Cremer heeft hij calvinistisch Nederland opengebroken. In 1996 sprak hij openhartig met HP/De Tijd over zijn zienswijze in dezen. ‘Ik heb het neuken hier geïntroduceerd.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tom Kellerhuis

Bijna 25 jaar geleden, in 1996, interviewde ik Jan Cremer, die toen net zo oud was als ik nu, voor het eerst voor HP/De Tijd. Ruim van tevoren was ik aanwezig in de hoofdstedelijke kunstenaarssociëteit Arti & Amicitiae waar we rond het einde van de middag hadden afgesproken. “Telkens volle glazen bier en wodka op de tafel,” instrueerde ik de ober streng, en om zelf alvast een beetje in de stemming te geraken, had ik reeds twee van die setjes dubbeldrank op voordat Jan arriveerde. Hij liet de glazen bier en wodka echter onaangeraakt, en bestelde doodleuk een glas jus d’orange, ‘anders ga ik straks allemaal rare dingen zeggen’. Maar ik kon niet meer stoppen, en tegen het eind van het gesprek lag ik dronken onder de tafel, tot hilariteit van Jan. In deze eenzijdig beschonken setting vond dit vraaggesprek dus plaats, gered door de nuchtere uitspraken van Jan Cremer. Een interview dat nog behoorlijk actueel is – alsof hij het allemaal gisteren heeft gezegd.

Wanneer besloot u beroemd te worden?

“Toen ik twaalf was. Vanuit Enschede, de grauwe fabrieksstad, wilde ik de kleurrijke wereld in en journalist worden. Ik zeg weleens: vanaf mijn vijfde, maar vanaf mijn twaalfde wist ik het zeker.”

Toch opmerkelijk voor een arbeidersjongen.

“Dat is een groot misverstand, weliswaar door mij in stand gehouden. Ik kom van moederskant uit een invloedrijk Hongaars geslacht.”

U heeft uw vader nooit gekend?

“Bij mijn geboorte was mijn moeder 22, terwijl hij 62 was. Toen ik twee was, overleed hij. Ik heb zijn beeld geboetseerd uit de verhalen die ik over hem heb gehoord en gelezen. Mijn vader schreef en reisde veel. Als kleine jongen wilde ik in zijn voetsporen treden.”

En uw moeder stimuleerde u?

“Ik ben door mijn moeder altijd gestimuleerd om beroemd te worden ondanks onze armoede – zo een die je alleen terugvindt in de boeken van Dickens. Beroemd worden met mijn talenten: tekenen, schilderen en schrijven. Vanaf mijn vijfde ruilde ik tekeningen met de groenteboer voor een pond peren.”

Schrijven kon u ook al?

“Ik deed sinds mijn elfde mee met opstelwedstrijden in de Twentsche Courant. De redactie gaf mij soms noodgedwongen de tweede prijs omdat ik iedere keer de eerste prijs won.”

Voor de rest wilde u niet deugen?

“Als je wat van de wereld wilt zien, moet je niet in het keurslijf van de maatschappij gaan zitten. Dan zie je weinig. Dat ik niet wilde deugen, komt omdat ik altijd wegliep. Mijn enige niet-deugen is geweest dat ik vrijheid zocht.”

Als je wat van de wereld wilt zien, moet je niet in het keurslijf van de maatschappij gaan zitten. Dan zie je weinig.

Dat u nooit een vader heeft gehad, heeft dat uw vrijheidsdrang bevorderd?

“Geloof ik zeker. Mijn vader en ik – dat zou absoluut hebben gebotst. Mijn overlevingskracht is gevoed door het gemis van een vader.”

Op 24-jarige leeftijd verscheen Ik Jan Cremer, waarmee u op slag beroemd werd. Wat voor een jongen was u toen?

“Wild. Een vrijgevochten knaap die je niks meer hoefde te vertellen, die alles wel gezien had. Iemand die ook met zijn handen kon werken – begrijp je wel?”

Een nietsontziende jongeman?

“Nee, eigenlijk was ik een heel zachtaardige, gevoelige knaap, maar door omstandigheden verhard. Veel stokslagen gekregen in mijn leven, maar nooit gebukt.”

We schrijven 1964. Hoe was Nederland ten tijde van Ik Jan Cremer?

“Een land waar je zo snel mogelijk uit weg moest. Niks gebeurde er – totale stilstand. Mensen die vonden dat ze iets te betekenen hadden, gingen het land uit. Hier was alles benepen.”

Wat wilde u aan Nederland veranderen?

“Ik heb geen carrière in de marine gemaakt omdat admiraal worden mij te lang duurde. Ik viel op zeker moment van het katholieke geloof omdat ik geen paus kon worden. Wat ik wilde veranderen aan Holland zou niet kunnen, dus ging ik weg.”

Hoe zag u zelf het leven?

“Als een enorme zwartwittekening die je naar eigen inzicht mocht inkleuren. Ik wilde die tekening zo kleurrijk mogelijk invullen – daar ben ik nog steeds mee bezig.”

Jan Cremer aan het werk in zijn atelier in Toscane, waar hij in de zomer schildert. Foto: Sacha de Boer

Heeft u calvinistisch Nederland met Ik Jan Cremer opengebroken?

“Niet bewust – ik was op het juiste tijdstip op de juiste plek. Dat is ook geluk hebben.”

U schreef als eerste Nederlander openhartig over seks en porno, zaken die destijds taboe waren?

“Ik ben de eerste geweest die opschreef wat in cafés en kazernes werd besproken.”

Deed u zelf proefondervindelijk mee aan waar u over schreef?

“Allemaal uit eigen waarneming.”

En ook uit eigen ervaring?

“Ook, ja.”

Met hoeveel vrouwen deed Jan Cremer het?

“De doorsnee-Nederlander weet meer van mijn liefdesleven dan van z’n eigen vrouw. Ik ben een gezonde Hollandse jongen.”

Bij benadering?

“Laten we zeggen dat ik met veertig vrouwen getrouwd ben geweest zonder boterbriefje. Met het tienvoudige daarvan heb ik een avontuur beleefd.”

Weleens platjes gehad?

“Ikke? Ja natuurlijk. Als zeeman leg je vaak in vreemde havens aan.”

U heeft op seksueel gebied een onuitwisbare indruk gemaakt?

“Laat ik het zo zeggen: ik heb het neuken in Nederland geïntroduceerd. Dat viel samen met de verschijning van mijn boek – direct daarna ben ik hem naar Amerika gesmeerd. Drie jaar later, in 1967, kwam ik terug in Amsterdam. Tot mijn verbazing zag ik overal seksshops, als paddestoelen uit de grond geschoten, waar ik niks op tegen heb overigens. Ik dacht: jezus, dat is mede door mij gekomen. Maar goed, die reactie duurde maar een paar seconden.”

Bent u een meester op seksueel gebied?

Stel, een rechter veroordeelt mij: de komende vijftig jaar moet u minstens eenmaal per dag op en neer bonken met een vrouw. Ik zou niet klagen.

“Veel vrouwen denken het; ik neem aan van niet. Ik ben niet een of andere bronstige beer die achter een teef aan hijgt.”

Maar u bent ook niet het type dat de broek in het donker uittrekt?

“Een deel van mijn Slavische opvoeding: naaktlopen. Was bij ons thuis geen probleem. Ik heb een prachtige moeder we hadden geen geheimen. Wat door de buurt weer als zondig werd gezien, begrijp je wel? Ik doe het nog steeds. Maar niet van: kijk mij eens vrij zijn.”

Neuken, vindt u dat lekker?

“Ik heb geen klachten. Nog steeds niet.”

Wordt dat niet wat minder als je ouder wordt?

“De geslachtsdaad – neuken is zo’n verschrikkelijk woord – is een natuurlijke behoefte van de mens. Maar wel een die misschien door de jaren heen wat minder wordt. Dat heeft ook met wijsheid te maken.”

U bent nu 56. Beoefent u de geslachtsdaad regelmatig?

“Jazeker. Stel, een rechter veroordeelt mij: de komende vijftig jaar moet u minstens eenmaal per dag op en neer bonken met een vrouw. Ik zou niet klagen. Je moet het niet als een straf zien.”

Speelt het een grote rol in uw leven?

“Nee, natuurlijk niet. Het hoort erbij, zoals horen en zien. De taak van de man zonder vrouw is er zo snel mogelijk een te vinden. Dat is mij geleerd.”

Heeft u niet makkelijk praten?

“Dat heeft er niets mee te maken. Je hebt nu eenmaal een bepaalde uitstraling. Je kunt mij niet meer als een mager, hongerig jongetje zien, hè, mijn spieren bewijzen dat. Als ik bij wijze van spreken naar een nachtclub ga, dan verlaat ik de tent hoe dan ook met een danseres.”

Moet u nog steeds de vrouwen van u afslaan?

“Dat klinkt weer zo absoluut. Ik moet regelmatig, vaak op een lieve manier, iemand aan de kant laten staan.”

Hoeveel kinderen heeft u wel niet verwekt – van Finland tot Zuid-Spanje, van de Russische toendra tot de West-Amerikaanse prairie?

“Ik weet het niet – een stuk of zeven, acht.”

U weet er een paar niet meer?

“Dan zijn het er negen of tien.”

En welke zijn niet van u?

“Kom ik op vijf of zes echte koters.”

Hoe zit het nou echt?

“Ik heb een aantal kinderen, nou ja, daar is alles mee gezegd.”

De taak van de man zonder vrouw is er zo snel mogelijk een te vinden. Dat is mij geleerd.

Bent u goed met kinderen?

“Ik ben geen Sinterklaas. Meer een soort W.C. Fields.”

Bent u trouw?

“Absoluut, ik ben een heel trouw iemand. Een eigenschap die mij niet kan worden ontzegd.”

Wie zijn uw vrienden?

“Ik heb een dozijn vrienden – reeds vanaf mijn tiende, twaalfde jaar. Verspreid over heel de wereld.”

Noem er eens een paar?

“Nee.”

Armando bijvoorbeeld was een vriend. Wanneer is een vriend geen vriend meer?

“Ik vaar in mijn leven een rechte koers – recht zo die gaat. Ik heb niks te verbergen in mijn leven. Met deze Herman Dirk van Dodeweerd ben ik zestien jaar bevriend geweest – veel mee gelachen. Wij waren een soort wapenbroeders. Tot het moment dat hij opeens begon te likken en te slijmen bij alles waartegen hij vroeger had geageerd. Tot zover gaat mijn vriendschap: dat iemand zichzelf verraadt, moet hij zelf weten, maar ik doe niet mee. Ik wil mijn eigen koers blijven varen. De vriendschap moet dan maar sneuvelen.”

Hoe eerlijk is Jan Cremer?

“Goudeerlijk. Honderd procent.”

Wat is de grootste leugen die Jan Cremer ooit heeft gebezigd?

“Dat ik zwart ben. Nee, even nadenken, hoor. Heel lang geleden werd ik op de fiets door een agent aangehouden. Hij zei: uw achterlichtje doet het niet. Ik: maar het deed het wel.”

Wat verstaat u onder liegen?

“Ik lieg niet – ik kleur misschien die zwart-wittekening mooier in.”

Jan Cremer in zijn sportwagen (1964)

Heeft u een grote mensenkennis?

“Ik durf te zeggen dat ik vrij veel van de wereld en haar bewoners weet.”

Kunt u onmiddellijk zien of mensen goed– of kwaadaardig zijn?

“Binnen een seconde. Als er tegen mij gezegd wordt: je moet je eerste impressie herzien, dan komt toch altijd uit wat ik in eerste instantie van iemand dacht. Mijn vrienden bij de politie zeggen: als Jan Cremer politieagent was geworden, was hij de allerbeste rechercheur die er te vinden is.”

Wat vindt u van mannen die nooit een vrouw hebben?

“Dat hoort bij het hoofdstuk wereldleed.”

En als dat zo is omdat ze van andere mannen houden?

“Dat is absoluut niets voor mij, maar beslist geen taboe.”

Nooit zelf geprobeerd?

“Dat ligt niet in mijn aard. Een heleboel goeie vrienden zijn homoseksueel. Ik heb wel noodgedwongen met een homo in één bed geslapen. Vroeger was ik misschien een aantrekkelijk jongetje. Maar als ze een vinger naar me uitstaken, gaf ik een paar rammen weg, jongen. Daar moest ik niets van hebben.”

Het verhaal gaat dat u ooit kampbeultje bij Johan Polak speelde – u moest hem zogenaamd wurgen en dan kwam hij klaar. Klopt dat?

“Ik ben nog nooit bij hem over de vloer geweest.”

Heeft u enig idee waar dit soort verhalen vandaan komt?

“Je moet de locomotief van de mythe op de rails zetten en flink wat kolen op het vuur gooien; de rest gaat dan vanzelf. Dat Polak-verhaal hoor ik voor het eerst. Wel zeer vermakelijk, moet ik zeggen.”

U ontkent deze Polak-mythe. Waarom houdt u haar niet in stand?

“Het mag er wel eentje minder zijn, begrijp je wel?”

U bent een opschepper?

“Nee, ik citeer mensen in mijn omgeving.”

Zijn er mensen die u hartgrondig haat?

“Nee, nobody. Ik? Ik zou niet weten wie.”

Vecht u af en toe nog?

“Nee, never.

Wel gedaan toch?

“Tuurlijk, ik laat me niet…”

Bent u een goede straatvechter?

“Ja, denk het wel, ja.”

U wint?

“Absoluut.”

Het interesseert me eigenlijk niet hoe er over mijn werk gedacht wordt. Een leeuw bekommert zich niet om de vlooien in zijn vacht.

Van welke kleren houdt u?

“Zwarte of donkerblauwe pakken en werkkleding, spijkergoed. Altijd dezelfde kleren, sinds 1964.”

U heeft geen uitgebreide garderobe?

“Ik bewoon op deze aardbol verschillende huizen waar allemaal dezelfde kleren hangen. Ga ik vanavond bij wijze van spreken naar Parijs, dan pak ik morgen weer net zo’n hemd, schoon uit de kast. En dezelfde gympies, dezelfde sokken. Dezelfde jacks. Ik ben eigenlijk, hoor je wel, een heel saaie figuur.”

Hoeveel huizen bezit u?

“Ik bezit helemaal niets.”

Hoeveel pied-à-terres bewoont u?

“Stuk of vijf. Amsterdam, Parijs, New York, Londen, Zuid-Frankrijk. Dat zijn de optrekjes waar mijn hemden en broeken hangen.”

Hoe rijk is Jan Cremer?

“Dan krijg je dus stippeltjes, hè? Nee, Jan Cremer is helemaal niet rijk. Ik moet nog steeds hard werken voor de kost. Dat is niet de reden waarom ik werk, maar een bijkomstigheid. Ik moet in leven blijven. En ik leef sober; uitspatten doe ik niet bewust. Mijn leven is er een van hoge bergtoppen en diepe ravijnen. Geld komt soms met bakken binnen; met karrevrachten gaat het er weer uit. En als het bij mij regent, druppelt het bij mijn vrienden.”

Uw geld is toch niet helemaal verregend?

“Echt, serieus. Ik ben niet arm, maar ik heb geen bezittingen. Die wil ik niet hebben.”

Dus als Jan Cremer zegt: ik bewoon op deze aardkloot diverse huizen, dan zijn dat niet zijn huizen?

“Huizen van weldoeners of van vrienden en vriendinnen. Op papier ben ik misschien multimiljonair. Als mijn uitgevers zich keurig aan het contract hadden gehouden, dan zou ik wellicht rijk zijn geweest. Elke drie maanden moet ik weer naar mijn bank met de vraag: jongens, hoe staan we ervoor? Af en toe goed, af en toe niet goed. Ik moet bij de bank regelmatig om krediet bedelen.”

U bent dus voortdurend door uitgevers genaaid?

“Ja.”

Wat zielig, niet?

“Nee jongen, helemaal niet zielig. Daar leer je van. In Amerika zeggen ze: ga voor een nieuw fortuin en vergeet het oude.”

Uw vrouw Babette komt uit een gefortuneerd geslacht?

“Laten we het daar maar op houden. Zij heeft er hard voor gewerkt. Maar geld interesseert mij persoonlijk niet.”

Dat gelooft toch niemand?

“En toch is het zo. Wat voor een idee heb je van mij? Kampbeultje spelen bij Johan Polak, homoseksuele contacten en multimiljonair? Schei toch uit.”

Jan Cremer met zijn onverbiddelijke bestseller Ik Jan Cremer

Hoe deelt u uw dagen in?

“Dat is moeilijk, want ik werk bij vlagen. Ik sluit me tijdens het schilderen drie tot vier weken op. Dan ben ik onbereikbaar – ik werk zestien uur per dag.”

Hoe laat staat u op?

“Om acht of negen uur ’s ochtends. Eerst werk afmaken dat is blijven liggen. Dan ontbijten, misschien een wandelingetje en weer aan de slag. Tussen vier en vijf ’s middags weer even eruit, een halfuurtje, avondeten, dan tot tien uur ’s avonds doorwerken en vervolgens slapen. Na een kleine maand hard werken ontspan ik me steevast een paar weken. Doe ik de administratie, versier geld bij de bank en neem de post door.”

U bent geen aanhanger van de middagdut?

“Hahaha, nee. Ik heb niet veel slaap nodig – zes tot zeven uur per nacht. Ik kan altijd en overal slapen wanneer ik wil. En ik kan het ook over de dag verdelen.”

Wat doet u als u niet werkt?

“Dat hangt samen met de geografische situatie. Als ik in Frankrijk ben, waar ik dus veel zit: cafés in, in boekhandels rondsnuffelen of op tentoonstellingen, rommelmarkten bezoeken, beetje slenteren. Misschien naar de bioscoop.”

Hoe ontspant u zich het liefst?

“Met een glas koude wodka naar een schilderij kijken, om een of twee uur ’s nachts. Of rond die tijd een mooie zin van mijzelf lezen.”

Ik ga niet dood – dat is niet de bedoeling.

Wanneer begon u te drinken?

“Ik drink – nou ja, drink – vanaf mijn zestiende. Altijd met mate; ik ben een matig mens.”

En toch staat u bekend als een flinke innemer. Is dus niet waar?

“Ook wel. Ik haal met vrienden die ik een tijd niet gezien heb weleens een nacht door. Maar het komt ook voor dat ik zes weken achter elkaar geen druppel drink.”

U bent nooit aan de drank geweest?

“Ik ben nooit ergens aan geweest, never. Ik kan alles laten staan. Bij mijn moeder was het gewoon ’s zondags een biertje te drinken bij het eten. Daar kregen we dan weer klachten over van de buurt, begrijp je? Ze zagen de lege flessen op het platje staan.”

Wat drinkt u graag?

“Goede wijn. Wat je in Frankrijk drinkt: de vin noir, de zwarte wijn, de madiran, de bergerac, de cahors, dat zijn heerlijke wijnen. Ik houd van zware, stevige wijn. Bij de boer drink ik altijd pinard – een eigen wijn. Je moet altijd de aarde kunnen proeven. Ik drink ook bier – altijd zwaar. En wodka’s, puur. Sowieso altijd pure dranken – nooit jenever. Witte dranken, eau-de-vie. Daar kun je rustig een halve liter per dag van drinken, als het maar wit is.”

Het liefst genuttigd bij uw favoriete maaltijd?

“Een bourgondische boerenmaaltijd. Cassoulet: bonen met worst, gesmoord in schapenvet. Ik houd van goede boerse Franse, Spaanse en Italiaanse keukens. Duits brood – heel belangrijk.”

Eet u veel?

“Ik ben een bescheiden eter. Het moet goed zijn.”

Verder bent u nauwelijks bescheiden?

“Ik heb geen last van bescheidenheid – nooit gehad gelukkig. Vroeger provoceerde ik vaker, omdat ik een doel moest bereiken. Provoceren is: mensen moeten vloekendeen boek van je kopen. Ik heb met mijn boeken zelfs De Bezige Bij gered. Ben grootaandeelhouder. Dat kunnen ze daar niet tegenspreken. Dat is gewoon een feit. Dus zeg ik eigenlijk: de Nederlandse literatuur is in de jaren zestig door mij gered. Die zou zonder mij helemaal niet hebben bestaan.”

Zijn er Nederlandse auteurs die u wel bewondert?

“Als ik literatuur lees, denk ik altijd: dat boek moet ik terzijde leggen, want ik kan het zelf beter. Maar Jan Brokken vind ik een zeer goede schrijver – fantastisch. De Graham Greene van Nederland.”

En wat vindt u van W.F. Hermans, die u destijds bij De Bij heeft voorgedragen?

“Een groot schrijver. Ik kan me niet meer herinneren wat ik van hem gelezen heb. Dat laatste boek van hem, Malle Hugo, vond ik niet bijzonder goed. Maar Reves laatste boek vond ik echt niks, Het boek van violet en dood. Ik heb het geprobeerd, half. Zijn interviews zijn leuker, hilarischer. Maar dan hoef je dat boek niet meer te lezen.”

Welke schilders vindt u goed?

“Nul komma nul. Appel vroeger – is nu niks meer.”

Wordt dat ook niet van uw werk gezegd?

“Dat bestaat niet. Maar misschien heeft Karel Appel dat eens geroepen. Het interesseert me eigenlijk niet: een leeuw bekommert zich niet om de vlooien in zijn vacht. Ik vind de confrontatie met collega’s niet meer de moeite waard.”

U vindt dat het minkukels zijn, maar wilt daar geen woord meer aan vuilmaken?

“Nee, want dan krijg je weer hoor en wederhoor. Totale energieverspilling. Men weet wel hoe ik over hen denk. Jan Cremer heeft geen zin meer in Kamervragen. Het sop is de kool niet waard. Ik kan mijn tijd beter gebruiken.”

Is het na Ik Jan Cremer niet bergafwaarts gegaan?

“Ha! Een beroemde kop van Het Parool: Ik Jan Cremer, tweede boek: een flop. ‘Maar’ 200.000 verkocht in een maand. De Hunnen, een flop – ‘maar’ zestigduizend van verkocht. Zestigduizend cassettes van drie banden voor 75 gulden, dat was in die tijd heel duur. Het is hier een knaagdierenland. Holland is negatief. We zijn gewend te knagen – het enige land ter wereld waar dat gebeurt.”

Lijdt u aan grootheidswaan?

“Nee, natuurlijk niet.”

Nu serieus?

“Misschien wel.”

Lijdt u er nu wel of niet aan?

“Ja, natuurlijk!”

Maar dat kan u geen reet schelen, hè?

“Ha nee, gilde hij uit.”

Over duizend jaar vind je Jan Cremer nog in bibliotheken en musea terug. Daar twijfel ik geen seconde aan.

Wat kan u wel een reet schelen?

“Daar moet ik lang over nadenken, jongen.”

Een halfuur later: “Wat kan mij een reet schelen? Jij bedoelt waar ik wakker van lig? Luister nou even: waar moet ik nou wakker van liggen? Rusland, zo’n generaal Lebed, mijn soort man – hij wordt straks de baas, reken maar. Dat kan mij wel iets schelen. Maar wakker liggen? Hooguit een minuut.”

Zal er ooit een moment komen dat Jan Cremer ophoudt te bestaan?

“Nee, never. De komende duizend jaren niet.”

Dat houdt u toch niet vol?

“Moet jij opletten!”

Stel: het uur is daar dat het helemaal met Jan Cremer gedaan is?

“Ik werk voor mijzelf, toch niet voor de mensen die mijn boeken niet meer willen lezen?”

Sterven komt niet voor in uw vocabulaire?

“Ik ga niet dood – dat is niet de bedoeling.”

Stel nou dat u toch een keer doodgaat, wilt u dan katholiek begraven worden?

“Dat onderwerp wordt bij mij absoluut niet besproken, dat is ondenkbaar. Een taboe. Ik geloof er niet in, hoewel ik Gottglaubich ben.”

U gelooft niet in lichamelijk verval?

“Nee, gelukkig niet.”

U bent toch een stuk forser geworden?

“Spieren, jongen, spieren. Hier, voel maar.”

En uw gebit is ook niet meer wat het geweest is?

“Ik heb al mijn tanden nog. Ik heb geen bril. Ik loop nog zo tien kilometer hard – achteruit als het moet.”

U bent nog steeds bezig uzelf te bewijzen?

“Dat moet ook wel, anders word ik begraven. En een ander doet het niet voor je.”

Jan Cremer, heeft u op alle vragen eerlijk geantwoord? “Wat dacht je zelf? Natuurlijk. Absoluut. Over duizend jaar vind je Jan Cremer nog in bibliotheken en musea terug. Daar twijfel ik geen seconde aan.”

Schilder en schrijver Jan Cremer (1940) bij zijn huis in Toscane. Foto: Sacha de Boer
bron: hh/sacha de boer

Word lid van HP/De Tijd