Spring naar de content
bron: anp

Uitlachen is geen humor

Er wordt te veel gehoond, geschamperd, gemeesmuild en gesmaald, vindt Jan Kuitenbrouwer. Laten we dat vooral niet verheffen tot humor. ‘Een samenleving waarin niets te lachen valt, is een samenleving die desintegreert. Onze samenleving, als we niet uitkijken.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Kuitenbrouwer

De tijden zijn ernstiger dan zij lang geweest zijn, daar zijn we het over eens, maar het gesprek dat we erover voeren wordt alleen maar schreeuweriger en luchthartiger. Oppervlakkiger. Ernst lijkt te hebben plaatsgemaakt voor flippancy, in onvertaalbaar Engels. “Ongepaste luchthartigheid,” zegt Webster, “vooral met betrekking tot ernstige of gewijde thema’s”. Honderd jaar geleden hield Websters het nog op “behendigheid en gladheid van tong”. De keerzijde van de eloquentie: oppervlakkigheid. Eloquent zijn we zeker geworden, in dit tijdperk. Iedereen is nu redenaar, publicist en opiniemaker. Muizen, brullend in cyberspace. We hebben het er maar druk mee. Voor take-it-or-leave-it doen we het niet meer, het is take it, take it, take it. Bedachtzaamheid is kostbaar tijdverlies. Druk in die send-knop!

(Zou dat het geheim van Johan Remkes zijn? Zijn bezienswaardigheid als relict uit een tijd van weinig woorden? Van lange stiltes, spaarzaam onderbroken door een krakend schot?)

Snel, licht, kort, toegankelijk, het zijn de zoemwoorden van de moderne cultuur. ‘Staccato’, zei socioloog Anton Zijderveld. Het zelfontdekkend leren heeft een generatie voortgebracht die een acht en een pluim kregen voor online bijeengescharrelde werkstukjes die sneller wegzweven dan een heliumballon. Studenten knutselen met Kritische Theorie-begrippen alsof het Playmobil is. Kamerleden slaan patente onzin uit, niet wetend dat het onzin is, of, waarschijnlijker, in de wetenschap dat het allemaal niet zoveel uitmaakt in een openbare sfeer waar ernst en expertise het verliezen van gekrakeel en ketelmuziek. Een beetje meeborrelpraten in Op1 of Vandaag Inside, daar gaat het om, volledig langs elkaar heen desnoods. Want als iedereen rond de klok van alles en nog wat van de daken schreeuwt móet je haast wel parallelle werkelijkheden hebben, anders wordt de spoeling te dun. Een hedendaags gesprek in één zin: ‘Dat zeg jíj, maar ik zeg dít.’ Herhaal tot de tijd vol is.

Als iets funest geweest is voor de kwaliteit van het publieke discours dan was het Donald Trump, die opnieuw bewees wat we liever vergaten: dat je met bullshit de baas van de wereld kunt worden, als je het maar stelselmatig de huiskamers in pompt.

Als iets funest geweest is voor de kwaliteit van het publieke discours, dan was het Donald Trump, die opnieuw bewees wat we liever vergaten: dat je met bullshit de baas van de wereld kunt worden, als je het maar stelselmatig de huiskamers in pompt.

In Trouw wond Stevo Akkerman zich laatst op over deze ‘onserieusheid’. “De formatie biedt treffende illustraties. Maandag was het of we via X verzeild raakten in een puberruzie over wie er meeging naar de disco vrijdag – Geert, Dilan en Caroline wilden wel, maar de hele klas moest weten dat Pieter de spelbreker was.” Hij gaf nog wat andere voorbeelden.

“Ik ben het met Akkerman eens,” reageerde Beatrice de Graaf in NRC. Het was de opstap naar een beschouwing over humor. Beatrice vindt dat er veel te veel humor is. “We zijn in een grappigheidscultuur beland,” schrijft ze, “niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. ‘Funny’ is de munteenheid van de online communicatie geworden. Zonder likes en smileys onder je posts tel je niet mee. ‘Humorloos’ of ‘zuur’ is het grootste verwijt.” Sinds ik dat las is het mij, als landelijk voorzitter van de Beatrice de Graaf-fanclub, zwaar te moede. Maar ik draag de humor een te warm hart toe om deze bewering van de onvolprezen historica onweersproken te laten.

Google Ngram laat zien hoe het schriftelijke gebruik van woorden en woordcombinaties zich vanaf 1800 ontwikkelde. Beatrice de Graaf meent dat we een humorhausse beleven omdat ’humor’, ‘funny’ en ‘joke’ de laatste decennia enorm gestegen zijn. Maar wat zegt dat over de aanwezigheid van het bijbehorende verschijnsel? In 1914 en 1940 stijgt het woord ‘oorlog’ enorm, maar het woord ‘vrede’ net zo. Youp van ’t Hek schrijft vaak dingen als ’Willem-Alexander op een houtvlot, dat is toch humor?’ of ‘Rutte met een lekke band, ik noem dat humor!’ Het woord valt, zonder dat er feitelijk sprake van humor is. Ngram-scores voor ‘funny’ en ’not funny’ zijn vrijwel gelijk, net als die voor ‘joke’ en ‘bad joke’. Misschien wordt er de laatste jaren zoveel geschreven over gebrek aan humor?

Dat spoort beter met mijn indruk: dat onze cultuur de afgelopen dertig, veertig jaar juist minder humoristisch is geworden. De laatste hoogtij van de Amerikaanse filmkomedie waren de jaren zeventig en tachtig. Nederland had toen ook populaire humoristische auteurs als Schmidt, Bomans, Carmiggelt en Heeresma. Waar zijn ze vandaag? Op de NPO is nog wel humor en satire te zien, maar erg brave, voor een niet te veeleisend publiek. Iets spannends voor de fijnproever zit er al zeker twintig jaar niet meer bij. Koot & Bie, Jiskefet, Koefnoen, Scherpschutters – de kwaliteitsontwikkeling is duidelijk.

Op de NPO is nog wel humor en satire te zien, maar erg brave, voor een niet te veeleisend publiek. Iets spannends voor de fijnproever zit er al zeker twintig jaar niet meer bij.

Humor vereist saamhorigheid, wij-gevoel. Humor is een mentaal ventiel, de kortstondige bevrijding uit het keurslijf van de conventie. Een manier om onszelf eraan te herinneren dat wij een ziel hebben, een geestelijk leven. Door te lachen onthullen we heel even wat er in ons omgaat, waar niemand weet van heeft, tot het naar buiten komt. Daarom is het zo leuk om mensen aan het lachen te maken. Dan laten ze je binnen. Je staat voor de deur en na een grap sta je in de hal. En na nog een grap mag je gaan zitten.

Het hoeft niet goed te gaan in een samenleving om de humor te laten bloeien, pijn en leed zijn ook bevorderlijk. Maar fataal voor humor is onverschilligheid. Er moet een band zijn, of hij nu aangehaald of gevierd wordt. Een samenleving waarin niet te lachen valt, is een samenleving die desintegreert. Een verzameling zenders, zonder ontvangers. Onze samenleving, als we niet uitkijken.

Beatrice de Graaf bestudeert voor ons de meest verschrikkelijke dingen, alleen al vanwege die opoffering hou ik van haar, maar is het lachen haar daardoor wellicht een beetje vergaan? “Wie denkt dat humor de fascist van de democraat onderscheidt, heeft het mis,” schrijft zij. “Waar de humor ook welig tiert is op de sites van populisten, extremisten, fascisten en terroristen.”

Ik denk dat humor nu juist wel de democraat van de fascist onderscheidt, misschien wel bij uítstek! De ware democraat is verdraagzaam en relativerend, een echte fascist is intolerant en gewelddadig. In een democratie kan een humorist president worden, denk aan Vladimir Zelensky, die in Rusland de celgenoot van Aleksej Navalny zou zijn.

De studie van het terrorisme is vast geen vrolijk werk, al dat geweld, die haat, dan hunker je op een gegeven moment wel naar een lach, stel ik me voor, maar beste Beatrice, zoek hem niet dáár! Uit een zwart gat ontsnapt meer licht dan humor uit een politieke website, rechts óf links.

‘Er wordt te veel gelachen’ was de kop boven je column. Nee, Beatrice, er wordt niet te veel gelachen. Er wordt te veel gehoond, geschamperd, gemeesmuild en gesmaald. Bedoel je niet dat er te veel wordt uitgelachen?

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.