Spring naar de content
bron: anp

Vreemde snuiters, die Hongaren

De Hongaarse premier Viktor Orbán stemde na wekenlang dwarsliggen eindelijk in met de miljardensteun vanuit de EU aan Oekraïne. Het blijft een vreemd land met vreemde inwoners, vindt Max Pam.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Max Pam

Slechts twee keer ben ik in mijn leven in Hongarije geweest. Ik ben ook beslist geen kenner van dat land, noch van de Hongaarse cultuur en politiek. Als je aan mij zou vragen wat het nationale voedsel van Hongarije is dan zou ik blindelings ‘goulash’ antwoorden, maar misschien is die goulash net z’n mythe als het ontegenzeggelijke feit dat alle Nederlanders op klompen lopen. 

Niettemin ben ik een paar keer op een tamelijk rauwe manier geconfronteerd geweest met de Hongaarse geschiedenis. 

De eerste keer was in november 1956, het jaar van de Hongaarse Opstand. Ik zat op wat toen nog de lagere school heette. Mijn vader was chef-buitenland van Het Parool en hij had Herman Sandberg, zijn correspondent in Bonn, naar Boedapest gestuurd om verslag te doen. Met zijn kleine maar vierkante verschijning was Sandberg, die Het Parool in de oorlog mede had opgericht, een allesbehalve bange persoonlijkheid. Hij reisde naar Boedapest, waar de Russische tanks juist bezig waren de stad in te sluiten. Als ik het goed heb, waren Sandberg, Henk Hofland, Theo Eerdmans en Alfred van Spang – radioreporter van de NCRV – de Nederlandse journalisten ter plekke. Maar Sandberg bleef het langst.

In mijn geheugen staan de telefoongesprekken gegrift die mijn vader vanuit onze huiskamer probeerde te voeren met Sandberg in diens hotel in Boedapest. Er werd veel geschreeuwd, want de lijn viel telkens weg. Sandberg vertelde dat hij vanuit zijn kamer het mitrailleurvuur horen, want behalve tanks in aantocht waren er ook soldaten en sluipschutters in de straten. Na een paar dagen bleef Sandberg helemaal onbereikbaar en ik zie nog voor mij hoe mijn vader nerveus door onze huiskamer ijsbeerde. 

De Hongaarse Opstand heeft zo’n indruk op me gemaakt dat ik me nog steeds maar moeilijk kan voorstellen dat de huidige Hongaarse premier Viktor Orbán voortdurend gemene zaak met president Poetin probeert te maken.

Zelf begreep ik toen dat er ook een andere wereld bestond dan een knusse huiskamer waar spelletjes werden gespeeld. Een spannende wereld, waar het kennelijk gevaarlijk was en waar die tanks echt bestonden, die je verder alleen maar zag bij speelgoedzaak Merkelbach in de Kalverstraat. 

Destijds wist Sandberg via allerlei omzwervingen veilig Wenen te bereiken. Ik acht heel goed mogelijk dat ik toen op de een of andere manier besloten heb om ook journalist te worden.

In ons land heerste na de inval grote opwinding. Nederlandse communisten en derdeweggers werden ter verantwoording geroepen. Het gebouw van Felix Meritis, waar het CPN-dagblad De Waarheid werd gemaakt, is toen bestormd door een woedende menigte. Simon Carmiggelt, columnist van datzelfde Parool, heeft aan die bestorming nog een steentje bijgedragen. Ik geloof niet dat mijn vader er ook aan heeft mee gedaan, maar ik zou mijn hand daar niet voor in het vuur durven steken. 

De Hongaarse opstand had nog kleine consequenties voor mijn schoolcarrière. Op de middelbare school kwam ik in de klas te zitten met Vera Illés. Zij was met haar ouders in 1956 naar Nederland gevlucht. Ze deed ontzettend haar best om te integreren en zou later als journalist vlekkeloos Nederlands schrijven. Over de opstand publiceerde ze een mooi boek.

Afbeelding met tekst, poster, zoogdier, kleding

Automatisch gegenereerde beschrijving

Maar ik was toen nog een pestkop. Van onze leraar Nederlands – Fred Batten, de beroemde vriend van E. du Perron – moest iedere leerling een gedicht uit het hoofd leren. Toen Vera aan de buurt was, kwam zij met Marsmans evergreen: Denkend aan Holland, enzovoort. Zij droeg dat voor met zo’n moddervet Hongaars accent dat ik spontaan in lachen ben uitgebarsten.

En onmiddellijk van school werd gestuurd – terecht.

Dat was toen. De Hongaarse opstand heeft zo’n indruk op me gemaakt dat ik me nog steeds maar moeilijk kan voorstellen dat de huidige Hongaarse premier Viktor Orbán voortdurend gemene zaak met president Poetin probeert te maken. Orbán blokkeert onder meer EU-gelden voor Oekraïne, terwijl dat land toch in een soortgelijke positie verkeert als Hongarije in 1956. Het valt te begrijpen dat Orbán zo’n onbetrouwbare (verre) buur als Rusland te vriend wil houden, maar mocht Oekraïne vallen, dan komt Hongarije zelf in de vuurlinie te liggen. Misschien speelt ergens nog de gedachte dat het Westen in 1956 doof is gebleven voor Hongaarse smeekbeden om hulp, maar dat is dan wrok die teruggaat naar een vorige eeuw die afgesloten lijkt. 

De persoonlijke geschiedenis van Orbán verloopt langs vele schijven, beginnend als links-liberaal in de geest van Soros en eindigend als rechtse populist met vreemde ondemocratische en antisemitische trekjes. De EU probeert Orbán in het gareel te houden, wat alleen maar schijnt te lukken als wordt gedreigd dat Brussel de hand op de knip gaat houden. Mogelijk speelt Orbán het briljant en haalt hij financieel het onderste uit de kan. Dat hij door luitjes als Geert Wilders wordt bewonderd, blijft evenwel een teken aan de wand.

Anders dan Tsjechië heeft Hongarije nooit een echte democratische traditie gekend. Wel een sterke antisemitische traditie. Adolf Eichmann heeft er voor de nazi’s lang zijn werk kunnen doen. Vele jaren later wist Orbán de universiteit van de joodse George Soros uit zijn land weg te treiteren. Tegelijkertijd beweert hij dat het in Oost-Europees land voor Joden zo heerlijk vertoeven is als juist in Hongarije. 

Het zij zo. 

Symbolisch in dit opzicht is het lot van de drie Joods-Hongaarse schaakzusjes Zsuzsa, Sofia en Judit Polgar. De oudste Zsuzsa emigreerde naar de Verenigde Staten, de middelste Sofia emigreerde naar Israël en de jongste (en sterkste) Judit bleef in Boedapest, waar het volgens haar voor Joden best is uit te houden. 

Sinds de opstand van 1956 is mij ingeprent dat de tragiek van Hongarije wordt verpersoonlijkt door de figuur van Imre Nagy, wat je – geloof ik – uitspreekt als Notch. Als kadercommunist viel hij in 1956 van zijn geloof en wilde hij een democratische, op het Westen georiënteerde regering leiden. Dat leek even te gaan lukken, maar toen Nagy op vrije verkiezingen aanstuurde, heeft Chroesjtsjov hardhandig met zijn tanks een einde gemaakt aan het Hongaarse vrijheidsstreven.

Na enige tijd is Nagy naar Boedapest teruggevoerd en op last van Moskou met een paar medestanders geëxecuteerd wegens landverraad. Zo ging dat in de tijd van het communisme en zo gaat het nog steeds in Rusland.

Nagy moest toen de Amerikaanse ambassade invluchten. Onder valse voorwendselen werd hij naar buiten gelokt. Onmiddellijk werd hij gearresteerd en daarna naar Roemenië ontvoerd. In mijn studententijd heb ik heel kort een romance gehad met een Roemeense van Hongaarse afkomst. Zij woonde in Timisoara. Uiteraard kende zij het verhaal van Nagy en ik heb met haar nog gezocht naar het huis bij Boekarest, waar Nagy zou zijn vastgehouden. Maar niemand wilde ons helpen en wij konden het niet vinden. 

Na enige tijd is Nagy naar Boedapest teruggevoerd en op last van Moskou met een paar medestanders geëxecuteerd wegens landverraad. Zo ging dat in de tijd van het communisme en zo gaat het nog steeds in Rusland. Alleen laat Poetin je nu uit het raam gooien, stuurt een vergiftigde paraplu op je af, of laat je vliegtuig neerstorten. 

Afbeelding met buitenshuis, beeldhouwwerk, gebouw, metaal

Automatisch gegenereerde beschrijving

Het heeft tot 1990 geduurd voordat in Hongarije voor het eerst echt vrije verkiezingen kwamen. Een jaar daarvoor had Imre Nagy al een standbeeld gekregen. Bij de onthulling heeft Viktor Orbán nog een vlammende toespraak gehouden. Maar in 2020 wilde Orbán van dat standbeeld af. Nagy zou een communist (met een menselijk gezicht) zijn geweest en dat werd steeds minder geapprecieerd door de steeds rechtser wordende Orbán. Van die mooie plek bij het parlement is het beeld weggehaald, tot verontwaardiging van veel Hongaren. De Nagy-medaille, bedoeld voor mensen die patriottische moed heb getoond, is inmiddels ook door de partij van Orbán afgeschaft. 

Vreemde vent, die Orbán. Vreemde luitjes, die Hongaren. Zijn het soort sadomasochisten? Toch eens aan Jan Cremer vragen, die is nogal thuis in het land van goulash en mazurka. 

Dit alles maakte mijn gejuich nog luider, toen bekend werd dat Orbán door de knieën was gegaan voor Brussel. Die vijftig miljard, die hij tegenhield, gaan toch naar Oekraïne. Anders kreeg Orbán geen cent meer. Waarna Orbán zijn knopen telde, en zijn kloten. Goed zo, knijp die kerel af!

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.