Spring naar de content
bron: anp

Het leven van de underdog

Ook in zijn nieuwe roman beschrijft Alex Boogers de levens van gewone mensen, jongens van de straat. In hoeverre kunnen ze zich ontworstelen aan hun lot?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Thomas van den Bergh

Na de neoliberale hoogmis van de eigen verantwoordelijkheid en de individuele zelfredzaamheid staat opeens een ouderwets thema als ‘kansenongelijkheid’ weer op de maatschappelijke agenda. Zo maakte Sander Schimmelpenninck een tv-programma over ‘de kloof’ en kwam Joris Luyendijk tot het schokkende inzicht dat hij zeven vinkjes heeft. 

Wie de verliezers en kanslozen al jaren scherp in beeld brengt, is schrijver Alex Boogers. In zijn romans staan sinds zijn debuut in 2002 steevast de jongens van de straat centraal, de hardwerkende arbeiders, de laagopgeleiden, het plebs. In Alleen met de goden is de hoofdpersoon een lts’er wiens vader in de bak zit. De protagonist van Lijn 56 is een buschauffeur die door het lint gaat als de zoveelste zwartrijder instapt. En in Onder een hemel van sproeten volgen we de zwarte jongen Harvey, zoon van een alcoholistische en gewelddadige vader.

Ook in zijn nieuwe roman, Wij zijn van diamant, gaat het om verstoorde familiebanden, om afkomst en de mogelijkheid je te ontworstelen aan je lot. De roman valt uiteen in drie delen. Het eerste en laatste deel speelt in het heden, in het lange middendeel schakelt de verteller terug naar de oorlogsjaren. Boogers heeft zijn best gedaan om die beide componenten in een narratief verband te brengen, maar is daar naar mijn smaak maar half in geslaagd. Het blijven, ook qua toon en sfeer, twee separate verhalen.

Het begin is het sterkst. De 21-jarige student filosofie William is van het ene op het andere moment naar Amerika vertrokken. Hij spiegelt zich aan Christopher McCandless, de tragische held van Into the Wild die afstand deed van al zijn bezit en de woeste natuur in trok, met fatale afloop. In Seattle is William in een aftands pension neergestreken, terwijl zich op straat het vuilnis opstapelt – er wordt gestaakt, de sociale onrust broeit.

Tegen dit troosteloze decor overtuigt het portret van deze zoekende jongen vanaf de eerste alinea. Dat William ergens voor op de vlucht is, wordt allengs duidelijk. De schets van zijn rauwe, Vlaardingse milieu is vintage-Boogers: de alcoholische moeder kan alleen maar vloeken en tieren; de vader, een zwijgzame havenwerker, prakt zijn eten en werkt het zo snel mogelijk naar binnen, want ‘dat doet arremoe en een groot gezin met je’.

De focus ligt in deze roman op de relatie van William en zijn twee jaar oudere broer Marcus. Waar de eerste pogingen doet van een dubbeltje een kwartje te worden door zich te verdiepen in literatuur en filosofie, is de tweede van het type rouwrandnagel en harde vechter. William staat op het standpunt dat je de wapens van je tegenstander moet leren gebruiken om ze vervolgens te verslaan, terwijl zijn broer hem op het hart drukt: ‘je mag je afkomst niet verloochenen’.

Het beste is Boogers op dreef als hij een problematische, giftige gezinsdynamiek kan tonen.

Het drama ontbrandt door de mysterieuze dood van Marcus, die wordt gevonden onder aan een waterval in een natuurgebied even buiten Seattle. Hij was zijn jongere broer achterna gereisd met de bedoeling hem terug naar Nederland te halen. Wat is er tussen Marcus en William voorgevallen? Die vraag zet de roman onder spanning en houdt de lezer gaande, al moet gezegd dat de verwijzingen naar het Bijbelverhaal van Kaïn en Abel wel iets aan die spanning afdoen.

Het middendeel van de roman behelst het levensverhaal van Jacob Lovitz, een Joodse jongen uit Vlaardingen, die op een gecompliceerde manier gelieerd blijkt aan William en Marcus. Opnieuw gaat het over afkomst en geworteld zijn. De opa van Jacob Lovitz zegt: “Als je je hele leven naar beneden kijkt, omdat je de grond waaruit je komt zo belangrijk vindt, hoe zie je dan waar je naartoe gaat?”

Je kunt je verleden ook bij elkaar verzinnen, merkt Jacob. De vader van zijn boezemvriend Johannes heeft bijvoorbeeld zijn eigen genealogische lijn ontworpen die hem rechtstreeks doet afstammen van een dappere strijder van adel. Wie in dat verhaal gelooft, belandt in een avontuurlijke wereld van ridders, paarden, knuppels en zwaarden. Vlaardingen blijkt opeens het centrum van de wereld, ‘dat was een fantastisch gevoel’. Deze passage is te lezen als een pleidooi voor de verbeelding. Al eerder, in zijn schotschrift Lang leve de lezer, heeft Boogers een krachtige lofzang gehouden op wat literatuur vermag: je nieuwe perspectieven voor ogen toveren en je wegvoeren naar een andere wereld.

Maar literatuur is het echte leven niet. Als de oorlog uitbreekt en de nazi’s Nederland bezetten, merkt Jacob dat je afkomst juist allesbepalend kan zijn. Opeens vormt zijn Joods-zijn, waarover hij nog nooit had nagedacht, een bedreiging. Samen met zijn ouders en zussen komt hij tussen andere Joodse gezinnen in Amsterdam te wonen. Niet veel later verdwijnt zijn vader bij de eerste razzia op het Jonas Daniël Meijerplein om nooit meer terug te komen.

Uitputtend beschrijft Boogers in dit tweede deel de verschrikkingen van de oorlogsjaren, de onderduik op een boerderij, de dood van Jacobs moeder, de angst, de terreur, de honger. Het blijkt lastig om aan de overvloedige oorlogsliteratuur nog iets nieuws toe te voegen. Boogers blijft hangen in al te bekende scènes (de SS’er die met charme en bluf van het erf wordt gehouden) en afgesleten inzichten (‘Dat is de pest met de oorlog, die duurt in je hoofd veel langer dan je lief is’), waardoor de roman hier wat gaat slepen. 

Het beste is Boogers op dreef als hij een problematische, giftige gezinsdynamiek kan tonen. Ook de interactie tussen de opgroeiende Jacob, zijn zussen en nichtjes, en zijn tante en haar nieuwe minnaar brengt hij overtuigend in beeld. De psyche van deze jongvolwassen, sensitieve en bedachtzame jongen heeft Boogers tot in z’n haarvaten weten te doorgronden.

In het laatste deel van deze roman onthult de schrijver de toedracht van Marcus’ dood en komen de beide verhaallijnen samen. Waar het gaat om de vraag hoe je dient om te gaan met je verleden en je oorsprong, laat hij twee opvattingen contrasteren. Jacobs vader stond op het standpunt dat “alles wat wil schitteren, zal schitteren. (–) Je kon uit Amsterdam komen, geboren zijn in een goed nest met een gouden lepel in je mond, en met genoeg centen om je een goede start te geven in het leven, en dan nog kon je een waardeloos stuk vreten zijn, dat niets van zijn leven wist te maken. Je kleren en je afkomst wisten alleen beter je ruggengraatloze karakter te verhullen.”

Maar William concludeert: “Als je voortdurend ontkent waar je vandaan komt, als je er niet over spreekt, als je jezelf niet in de geschiedenis plaatst en je rechtmatige plek opeist, dan ben je niets meer dan een schim, bedacht hij. Je beweegt, maar je leeft niet werkelijk, en niemand zal je serieus nemen. Je moet je achtergrond durven inkleuren, je eigen fort tonen.”

En dat is exact wat Boogers met deze roman heeft gedaan. Zoals in zijn eerdere werk schetst hij met verve het leven van de underdog, de ‘kleine man’, en toont aan dat hun levens net zoveel betekenen en waard zijn als die van de zogenaamde elite. Het goede en het kwade, de Kaïn en de Abel, huizen immers in ieder mens, ongeacht de plek waar je geboren bent.

Alex Boogers
Wij zijn van diamant
Hollands Diep
€24,99