Spring naar de content
bron: sacha de boer

Berend Boudewijn: ‘Zonder conflict geen drama’

In zijn fraaie woonstee aan het water blikt Berend Boudewijn (84) terug op zijn lange leven. Hij zag veel veranderen, maar veel ook weer niet. ‘Wat altijd hetzelfde blijft, is: wat bezielt mensen, waarom gaan ze met elkaar om, wat houdt hen staande?’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Willem Pekelder

Vierentachtig jaar werd Berend Boudewijn afgelopen zomer. “Ik kan zo’n beetje een hele eeuw overzien,” constateerde hij monter aan de telefoon. Als we enkele weken later afspreken in zijn huis aan de Vecht, meandert het gesprek tussen Op hoop van zegen uit 1900 tot The Sopranos uit de 21ste eeuw. 

En we hebben het over nog veel meer. Over het gegoede, artistieke milieu waarin hij ter wereld kwam in De Bilt: vader Johan van der Woude, criticus en romancier, moeder Elise Smulders, violiste en vertaalster. Een autonoom denkende vrouw, van wie Boudewijn leerde: er is niet per definitie een verschil tussen kunst met een kleine en een grote K. “Ze las Thomas Mann en Agatha Christie, en vond dat allebei mooi.”

We spreken over de Royal Academy of Dramatic Art in Londen, waar geïnterviewde eind jaren vijftig ‘afstand deed’ van zijn achternaam en zijn twee voornamen als acteursnaam behield: Berend Boudewijn. En waar zijn levenslange liefde voor Shakespeare ontvlamde.

Over de televisie in pionierstijd, waar Boudewijn, 24 jaar oud, aanmonsterde als VARA-regisseur. Zijn leermeester Gijs Stappershoef wijdde hem in in het vak. “Televisie is een bakfiets, maar wat wil je ermee vervoeren?” Én: “Wie lult, is in beeld, maar niet altijd.”

En we hebben het over Martine Bijl, natúúrlijk over haar, Boudewijns geliefde, die vorig jaar mei overleed. 

Maar eerst drinken we thee aan de terrastafel bij zijn souterrain. Hij is gekleed in een grijze broek en grijs colbert, blauw-wit gestreept overhemd. Nog altijd slank. Met enige fantasie zie je de boomlange presentator voor je van De Berend Boudewijn Kwis, een populair KRO-programma begin jaren zeventig. Zeven miljoen kijkers op de zaterdagavond. Met de Vlamingen erbij soms zelfs tien miljoen.

De verslaggever was een jeugdfan. In zijn herinnering was de BB-Kwis – ‘Jos van der Valk presenteert…’ – één schitterende show: een verlichte trap, waar Berend Boudewijn stralend van afdaalde, een live-orkest, een ballet, en niet te vergeten spreekstalmeester Pierre van Ostade, zuidelijk als de katholieke omroep, die wervend de ‘glittering prizes’ aankondigde, zoals de ‘enige echte Berend Boudewijn-kleurentelevisiestoel.’ 

De tekst gaat onder de foto verder.

Berend Boudewijn
bron: sacha de boer

Edoch, bij een terugblik op internet blijkt alleen het laatste waar. Een reuze eenvoudig programma: presentator, panel en wat kwisdeelnemers, dat was het. Producent Van der Valk – volgens Boudewijn een staat binnen de staat bij de KRO – vond dat het niet om show draaide, maar om de kandidaten. Boudewijn: “Zíj waren de sterren.”

Maar de kijkers zagen ook de kwismaster: een beschaafde heer, een beetje deftig zelfs, met een mooie dictie. Zelf zegt Boudewijn daarover: “Gied Jaspars, redactielid, vond dat ik niet te plaatsen was, en daarin school volgens hem mijn kracht. Wie zijn z’n ouders, welke opleiding heeft hij doorlopen, dat zouden de kijkers willen invullen. Ik presenteerde met een zekere argeloosheid.”

Over de te winnen cadeaus – onder meer wasmachines en koelkasten – werd in die jaren schande gesproken: kapitalisme,
consumentisme! “Een VPRO-medewerker vroeg mij: zo, ga je weer een stofzuiger weggeven? Ja, dat was denigrerend. Ik werd gegispt. Er kleefde iets zondigs aan die prijzen, vond men, terwijl we wel een plafond hadden van – als ik me goed herinner – 1200 gulden per kandidaat. Bovendien kon je als tegenhanger een goed humeur winnen, briljant bedacht door Gied Jaspars. Zeg, we praten trouwens wel wat lang over een programma van duizend jaar geleden. We zouden de BB-Kwis nu lang en saai vinden, denk ik. Ik zou, geloof ik, huiveren om het terug te zien.”

Meer dan presentator of – in het begin van zijn carrière – acteur is Boudewijn regisseur. “In die rol heb je alles ’t meest in de hand. Kennelijk voel ik mij daar het best bij. Een psycholoog vertelde me ooit: regisseren is ook manipuleren, je legt anderen jouw wil op. Het is waar dat je de mensen om je heen vraagt iets te doen wat jij graag wilt. Aan de cameraman: kun je die rails zo en zo laten lopen, en aan de actrice: wil jij zus en zo bewegen? Maar ik was nooit dictatoriaal, wat misschien best gek is voor een regisseur. Ik probeerde altijd de harmonie te bewaren. Ruziemijdend? Zo mag je het ook noemen. Het ergste wat ik op de set heb gedaan is een acteur een kop koffie tegen zijn borst smijten omdat hij altijd te laat was. Maar ik riep er wel meteen achteraan: je mag de bon van de stomerij naar míj sturen.”

Een man van weinig conflicten, maar met Annie M.G. Schmidt ging het mis. “Ik vond haar script voor de musical En nu naar bed in dramaturgisch opzicht onvoldoende. Maar Annie zei: het is af, want ik ga op vakantie. Ik nam ontslag als regisseur, en moest een schadevergoeding betalen van tienduizend gulden. Het is gelukkig weer goed gekomen tussen ons. Rond 1990 heb ik voor Annie de reprise van En ik dan? geregisseerd. Nee, mijn geld heb ik nooit teruggezien. Maar veel belangrijker vond ik mijn relatie met haar. Niets zo vervelend als op premières te moeten wegduiken van: o God, daar heb je die en die!”

Een goede regisseur luistert, vindt Boudewijn, zonder zijn oren te laten hangen naar wat anderen willen. “Je moet de intuïties van acteurs en technische crew serieus nemen, maar hun oplossingen wantrouwen. Ik denk dat een regisseur als relatieve buitenstaander beter dan zij in staat is om een analyse te maken van datgene wat wringt. Ik ben altijd veel bezig geweest met de vraag: hoe positioneer je de acteurs ten opzichte van elkaar? Bij toneel gaat het om het ene wijde shot, het hele podium. Bij tv kun je het toneel groter of kleiner maken, al naar gelang de uitsnede van de camera. Maar in beide gevallen is de wijze waarop acteurs tegenover elkaar staan ondersteunend voor hun relatie of conflict.

Als regisseur moet je de intuïties van acteurs en technische crew serieus nemen, maar hun oplossingen wantrouwen.

“In 2002, bij de regie van Alan Ayckbourns toneelstuk Momenten van geluk, had ik een discussie met een goede actrice die vond dat ze in een scène waarin ze haar ex-man tegenkwam superieur moest overkomen door heen en weer te ijsberen. Ik zei: nee, je moet juist als een brok graniet stilstaan en op hem neerkijken alsof hij een insect is. Dat is pas superieur. Ik heb het haar wel een beetje opgedrongen, ja, maar uiteindelijk voelde ze het zelf ook wel.”

Staat het stuk eenmaal op de planken, dan verandert de rol van de regisseur in die van beschouwer. “Jij zit in het donker, en de acteurs staan op het toneel om de kastanjes uit het vuur te halen.” Niet voor niets is de titel van Boudewijns in 2017 verschenen memoires Ik stond erbij en ik keek ernaar. In dat boek geeft hij een inkijkje in zijn leven, opleidingen en werk: VARA-regisseur, regisseur/directeur van Arena/de Nieuwe Komedie, presentator van De BB-Kwis, radiowerk (onder meer Ophef en vertier met Hanneke Groenteman), directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam en tot slot weer toneel-/tv-regisseur (o.a. Baantjer).

Een bundel rijk aan anekdotes. Zoals deze over scribent en criticus Jan Willem Hofstra, die Boudewijn bij diens entree op de Amsterdamse Toneelschool – waar hij overigens werd weggestuurd wegens middelmatigheid – het advies gaf: nooit met iemand naar bed gaan uit carrièreoogpunt, de juiste aftershave gebruiken én elke dag je pik wassen. Gecombineerd met de latere tv-lessen van Gijs Stappershoef mag je misschien concluderen dat de jonge Berend Boudewijn aardig wat zélf heeft moeten uitdokteren? “Zeker, het was pionieren,” antwoordt hij, “maar als je het over talkshows hebt, gaat het in feite nog altijd zoals Stappershoef mij in 1960 vertelde: wie lult, is in beeld, maar niet altijd. Soms is het eenvoudigweg interessanter om degene te laten zien die luistert dan degene die spreekt. Dat geldt zeker ook bij drama.”

Een vrouw loopt Boudewijns tuin in. Ze legt een in lila verpakt pakketje op tafel, en vertrekt onder de uitroep: “Morgen breng ik de soep.” Boudewijn: “Ze is van een winkel hier in de buurt. Ik bestel daar maaltijden.” Zijn blik dwaalt over de mooi aangelegde lusthof vóór ons. “Die vier perken zijn het werk van Martine. Aanvankelijk lag hier alleen maar grind.”

Vorig jaar mei overleed zijn vrouw Martine Bijl, 71 jaar oud, na een beroerte. Bijna dertig jaar waren ze getrouwd. Over haar hersenbloeding en de daaropvolgende klinische depressie schreef Bijl in 2018 het met de NS Publieksprijs bekroonde Rinkeldekink, een boek dat nergens larmoyant wordt. In tegendeel, ironisch en tongue-in-cheek (zoals in Heel Holland bakt) beziet Bijl haar langdurige ziekte- en revalidatieproces, en juist daardoor wordt het verdriet zo pijnlijk voelbaar. Zo schrijft ze na te zijn getroffen door een delier: “Daar weet ik niet veel van. Maar ja, van hersenbloedingen wist ik ook niks, en toch kreeg ik er een.”

Boudewijn: “Haar boek is een meesterwerk. Martine was, denk ik, in de eerste plaats schrijfster. Maar alles wat ze aanpakte, deed ze op hoog niveau. Als zangeres, als actrice, cabaretière en vertaalster. Ze ontving Edisons, dong mee naar de Roos van Montreux en won de Gouden Televizier-Ring. Samen met Mies Bouwman en Leen Timp waren Martine en ik de enige echtparen met twee Ringen.”

Hij zwijgt lang en vervolgt dan: “Onze relatie was volmaakt, met volstrekte emotionele geborgenheid. Het liep zo synchroon allemaal. Ik zeg weleens als grap: als zij er nog was geweest, hadden Martine en ik van die hele coronacrisis niets gemerkt. Dan hadden we tegen elkaar gezegd: wat is het toch stil op straat, wat zou er aan de hand zijn? We waren zó vergroeid met elkaar. Dat Martine niet meer leeft, is onverdraaglijk. Een mens loopt en huppelt op twee benen. Als er één been wegvalt, kun je nog voor vijftig procent huppelen, zou je denken. Maar zo is het niet. Je kan helemaal niet meer huppelen.

“Of ik eenzaam ben? God, dat klinkt meteen zo koningin Wilhelmina-achtig, zo dramatisch. Ik heb goed contact met mijn zoon (eind jaren zestig gekregen met Hedy d’Ancona – WP), mijn stiefdochter en een paar goede vrienden. Mijn huis is geen mausoleum. Martines literaire nalatenschap vult een deel van mijn dag en verder houd ik de wereld bij, lees twee kranten, volg de nieuwsrubrieken. En af en toe naar de mensenvriend, zoals Gerard Reve Albert Heijn placht te noemen.”

De tekst gaat onder de foto verder.

Berend Boudewijn schenkt thee in uit de theepot die zijn vrouw Martine Bijl heeft beschilderd met een afbeelding van het huis en de door haar aangelegde tuin in vier kwadranten.
bron: sacha de boer

Dan neemt Berend Boudewijn de regie in handen en schakelt over op een minder persoonlijk onderwerp. “Interessant om te zien hoe genres vervloeien. Vroeger waren theater, film en televisie strikt gescheiden werelden. Maar kijk nu: tv-drama wordt als film gemaakt, niet alleen technisch, maar ook dramaturgisch. The Sopranos telt 86 afleveringen, maar laat, zoals een film, één verhaal zien. Dat vergt een heel andere manier van schrijven dan bij one-offs, waarbij je één afgeronde episode per aflevering vertelt.

“Toen ik als 24-jarige bij de VARA begon, was televisie volstrekt onontgonnen gebied. Alles ging zo’n beetje live en je probeerde maar wat. Als er tijdens een uitzending niets kapotging, was je al blij. Eén keer, bij een rechtstreekse uitzending van De Kleine Komedie, viel een viewer uit, waardoor de cameraman geen beeld meer had. Daardoor zat er niets anders op dan hem voortdurend via de koptelefoon te instrueren: de hoofdrolspeelster gaat nú naar de deur, meepannen!

“In mijn leven heb ik de techniek een grote vlucht zien nemen. Ik ben geboren in het tijdperk van de radio. Daarna kwam de televisie, die – zoals eerder de boekdrukkunst – enorm belangrijk is geweest voor het verspreiden van ideeën. En nu hebben we internet. Ik bekijk elke week een voorstelling van het National Theatre zonder naar Londen te hoeven. En het grappige is: op internet zie ik, dankzij een uitstekende cameravoering, veel meer dan in de zaal. De voorstellingen zijn eerder live in de bioscoop te zien geweest. Je kon bij Tuschinski kaartjes kopen. Daar heb je het weer, die versmelting, in dit geval van dríe genres: toneel, film en internet. Toch zullen mensen altijd de schouwburg blijven bezoeken. Ze willen erbij zijn, vanwege de wisselwerking tussen acteurs en publiek, de magie daarvan. Het is en blijft toch een curieus verschijnsel: een groep mensen komt bij elkaar in een zaal, gaat kijken naar wat er op de planken gebeurt, en versmelt daarmee.”

Als je schrijft om onrecht aan de kaak te stellen, maak je een pamflet. En ik weet niet of toneel de beste plaats is voor een pamflet

Boudewijn kreeg zijn theateropleiding eind jaren vijftig, een tijd waarin toneel nog niet werd geacht boodschapper te zijn, zoals in latere jaren. Hij zegt daarover: “Als je schrijft om onrecht aan de kaak te stellen, maak je een pamflet. En ik weet niet of toneel de beste plaats is voor een pamflet. Herman Heijermans heeft grote invloed gehad met zijn Op hoop van zegen, maar het is niet als pamflet geschreven. Hij was geraakt door het menselijk drama in de visserij – dat een kind naar zijn moeder schreeuwt: ik wíl niet mee naar zee, en tóch moet, en verdrinkt. Dát laten zien was zijn drijfveer. Hans van Manen zei ooit (hij zet een geaffecteerd stemmetje op): ‘Je kan de wereld toch niet verbeteren met een dansje, zeg?’ Of je het nu hebt over ballet, toneel, film of tv-drama, het draait allemaal om menselijke relaties: wat bezielt mensen, waarom gaan ze met elkaar om, wat houdt hen staande? Shakespeares Julius Caesar is een meesterlijk stuk over politiek en machtsstrijd, maar handelt ten diepste over zwaktes en menselijk tekort. Drama is conflict. En zonder conflict geen drama.”

Anno 2020 wordt van kunstinstellingen geëist dat ze innovatief en inclusief zijn. Boudewijn denkt er het zijne van. “Als je subsidie wilt, moet je een heel plan schrijven, en er daarbij op letten dat je de juiste ‘toverwoorden’ gebruikt zoals, inderdaad, vernieuwend en divers. Het kan ook lippendienst worden. Karel van het Reve heeft eens gezegd: voetbal wordt beschouwd als een breed gedragen volkssport, maar er gaat slechts een beperkt aantal mensen heen, elke zondag dezelfde groep. Kunstenaars moeten niet hoeven uitleggen waarom ze iets maken. Ze mogen best eigenwijs zijn. Als een schilder wordt gevraagd: waarom in die hoek dat paard, dan kan hij volstaan met: omdat ik er zin in had. Het Concertgebouworkest speelt, geloof ik, al zeventig jaar Mahler. Dat is een prachtige traditie, die je vooral niet moet willen vernieuwen. Op hoop van zegen zou eigenlijk iedere tien jaar opnieuw moeten worden uitgevoerd. Waarom? Omdat de tijden wisselen, maar mensen hetzelfde blijven. Molière is nog zó actueel. De hypocrisie in Tartuffe, het mensen een rad voor ogen willen draaien, en je nog moedwillig laten bedotten ook, het is allemaal niet veranderd.”

We leven in een bozige tijd, vindt Boudewijn. “Er is een grote gretigheid om boos te zijn én te blijven. Wat Wilders zegt, kan niet door de beugel. Maar daar wordt soms ook wel weer heel ferm op gereageerd. De primaire zorgen zijn vervuld: eten, een dak boven het hoofd, een bed. Dan komen andere vragen naar boven, zoals: wat is de vervulling van mijn leven? Of: waarom word ik gekoeioneerd vanwege mijn huidskleur? Ik zal niet bestrijden dat mensen zich gediscrimineerd voelen. De vraag is alleen: schiet je iets op met bozigheid?