Spring naar de content

Ilja Leonard Pfeijffer: ‘Mijn beste werk moet ik nog schrijven’

Een waanzinnig succes heeft Ilja Leonard Pfeijffer (51) behaald met Grand Hotel Europa. En de roman vliegt ruim vier maanden na publicatie nog steeds de winkels uit. Vanuit Genua lijkt hij Nederland beter dan ooit te doorzien. Een openhartig gesprek over zijn schrijverschap, de migratieproblematiek en de glorieuze toekomst van de literatuur. ‘DWDD? Fuck them.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tom Kellerhuis

Het Boekenbal, dat voor de meeste buitenstaanders dodelijk saaie, maar zeer geliefde en befaamde insidersfeestje van grachtengordelpubliek, BN’ers, vermaarde, minder bekende en totaal obscure schrijvers, en allerhande gemeen volk dat zonder felbegeerd kaartje naar binnen wil, ligt weer achter ons. 

Onze held – net genomineerd voor de prestigieuze Italiaanse Premio Strega Europeo 2019 met La Superba; voor Grand Hotel Europa zijn de vertaalrechten inmiddels aan tien landen verkocht – was op het moment suprême voor even terug in zijn geliefde woonplaats Genua. Anders had hij dit jaar in de voor de gelegenheid vreugdevol uitgedoste hoofdstedelijke Stadsschouwburg zeker geen verstek laten gaan, zo laat hij beslist weten. Of er deze editie nog aanstootgevende zaken waren, wil hij dolgraag horen – op het hem uiteraard ter ore gekomen bruuske en impertinente optreden van Freek de Jonge na, die roemruchte, overjarige komiek die tijdens het zaalprogramma de oratie van de kersverse CPNB-directeur bruut wist te verstoren, door al aan het begin van haar keurig ingestudeerde feestrede op te staan vanuit het geschokte publiek om een felle maar lelijke depositie te declameren omtrent de heer Thierry Baudet, diens duistere overwinningstoespraak en wat hij daarvan wel niet had gevonden. Veel gasten spraken er later schande van. Baudet zelf was er echter niet, maar de reden daarvoor was dat hij dit jaar tot zijn spijt geen gegeerd toegangsbewijs van zijn uitgever had gekregen. 

Het wufte zaalvertier, waar je alleen naartoe gaat omdat alle ogen dan op je gericht zijn, en er een nauwelijks te onderschatten media-exposure is, waarvan het Journaal diezelfde avond nog, en alle belangrijke kranten en andere media-rubrieken pas de dag erna traditiegetrouw gretig verslag doen. Onze hoofdpersoon was er jaren geleden zelf eens bij, toen in de rol van verslaggever voor NRC, en had zijn fijne artikel reeds voor aanvang helemaal geschreven, waardoor bij late en benevelde thuiskomst slechts een paar spannende namen hoefden te worden ingevuld. Op een klein detail na klopte alles. Dat bal dus, waar slechts een gering deel van de gasten zich nog hult in formele avondkledij – black tie voor de heren, galajurk voor de dames – en de rest van het gepeupel zich doorgaans zonder enig gevoel voor smaak en klasse uitdost. 

Hoe anders is de protagonist in Grand Hotel Europa, die luistert naar de naam Ilja Leonard Pfeijffer. Hij onderwerpt zichzelf eerst aan een preliminair toilet alvorens zich toonbaar te maken. Hij wast zich grondig met twee soorten zeep, scheert met een ouderwets mes, dat eerst gewet moet worden. Trimt snor en bakkenbaarden met twee verschillende schaartjes, borstelt zijn wenkbrauwen, spoelt zijn mond na het tandenpoetsen met een salie-extract. Hij smeert dagcrème op het gezicht, parfumeert zijn wangen met een lichte zeezoutlotion, en zijn kamerjas met twee pufjes Rosso di Ischia op basis van rozen. En dan moet het echte ochtendtoilet nog komen. Kleding idem dito – voorbeeldig gestoomd, gestreken en gesteven. De verzameling te dragen ringen, dasspelden en manchetknopen wordt eerst opgewreven.

Foto: Mieke Meesen

Je lijkt zo weggelopen uit je laatste roman. 
“Ik ben je nog excuses verschuldigd voor het feit dat ik een kwartier te laat was. Nu weet je waarom dat was.”

Waarom kleed je je tegenwoordig zo flamboyant?
“Ik moest een keer mijn stijl updaten. In mijn roman – maar dat heb je natuurlijk al begrepen – staat het symbool voor een aantal dingen. Die bijna anachronistische verzorging van het uiterlijk, zoals dat in de achttiende en negentiende eeuw gebruikelijk was, is nuttig voor de thematiek van het boek. Daar heb ik dus een leidmotiefje van gemaakt. Het is ook een knipoog naar De toverberg, de grote roman van Thomas Mann, waarin deze sanitaire rituelen steeds belangrijker worden, bij gebrek aan andere dingen om te doen. 

“Maar wat mijn eigen verschijning betreft, die heb ik te danken aan mijn vriendin Stella (aan wie het boek is opgedragen – TK) die ik vier jaar geleden precies op deze kalenderdag heb leren kennen. Het is vandaag dus onze verjaardag. Ik heb haar zojuist rozen laten bezorgen, mijn hemel, je moest eens weten hoe duur dat in Italië is. Toen ik haar voor het eerst tegenkwam, was ik meteen verbluft door haar manier van kleden. Zij is flamboyant, en ik vond eigenlijk onmiddellijk dat als ik naast haar zou lopen, ik dat wel moest verdienen. Ik moest zodoende een beetje mijn stijl aanpassen. Ze zei: ‘Je bent hier in Italië, als je je hier niet kunt amuseren door je goed te kleden, dan kan het nergens.’ Je kunt het ook beter maar altijd goed doen, dan hoef je je er minder in te verdiepen.”

Je goed kleden is niet iets wat vanzelf gaat, daar is wel enige kennis voor nodig. 
“Voor het boek heb ik er inderdaad de nodige research voor gedaan. Vooral, moet ik zeggen, voor de jurkjes van Clio (in de roman de vriendin van de hoofdpersoon – TK), want daarvan was ik iets minder op de hoogte. Ik krijg nog steeds dagelijks spam van al die dure Italiaanse modemerken die ik destijds gegoogeld heb. Internet is zo’n geweldige uitvinding, je wordt er helemaal gelukkig van in je eentje.”

Ruim tien jaar geleden verhuisde je naar Genua, ook dat moet een andere levensstijl hebben ingeluid. 
“Ja natuurlijk. Toen heb ik de oude bohémien in mij vaarwelgezegd.”

Een bohémien van bordkarton, zoals je vroeger gekscherend werd genoemd. Een nogal negatieve kwalificatie.
“Haha, in die dagen maakte mij dat helemaal niks uit. Dan dronk ik er gewoon nog een.”

Je trok in het voorjaar van 2008 bij wijze van grap vanuit Leiden op de fiets naar Rome. Na Genua fietste je uit plichtsbesef door naar Rome, maar de echte bestemming leek gevonden. Je keerde pardoes terug. Wat trok er zo aan Genua? 
“Ik werd verliefd op die stad. Zozeer dat ik toen al met de gedachte speelde om er te blijven en niet door te fietsen naar Rome. Maar ik had met mijn stomme hoofd al te veel mensen verteld dat het plan was om naar Rome te fietsen. Dat zou als een nederlaag worden gezien. Ik dacht dat het wel leuk en ook goed zou zijn voor mij om er een tijdje te blijven. Ik ben een appartementje gaan zoeken, voor twee maanden aanvankelijk, en dacht daarna wel weer terug te gaan naar Nederland. Dat heb ik één keer verlengd en toen nog een keer, en vervolgens dacht ik: waarom moet ik eigenlijk terug? Dat hoeft helemaal niet.”

Je hebt het met verve beschreven in je meermaals bekroonde roman La Superba. Waarom werd je verliefd op die stad? 
“Ik heb een poging van ruim vierhonderd pagina’s gewaagd om uit te leggen wat dat was. En misschien moet ik erbij zeggen dat er niks was dat mij uit Nederland heeft weggejaagd. Ik had een heel rustig en comfortabel leven in Leiden. Ik kende de weg feilloos van mijn huis naar mijn favoriete dranklokalen, hier bij Burgerzaken, en vanaf hier naar de Burcht en vanaf daar weer terug naar huis.”

Dat was een sleets bestaan geworden?
“Dat was wel zo, alleen had ik dat toen nog niet zo door. Maar ik realiseerde me wel dat het misschien de laatste tijd iets te rustig en te comfortabel geworden was.”

Vier jaar daarvoor had je je baan als classicus bij de universiteit opgezegd, je was fulltime dichter en schrijver geworden, maar de toko liep nog niet echt. Een gewaagd plan?
“Financieel was het voorwaar vrij riskant, dat klopt. Maar gelukkig ben ik heel goed in staat om dit soort gedachten te verdringen, op een onverstandige manier, dus ik deed het maar gewoon. Financieel ging het niet helemaal goed nee, maar ja, daar word je creatief van.”

Je beste werk heb je in Genua geschreven, als ik het zo mag zeggen.
“Zeker, dat leidt geen twijfel. Het belangrijkste is misschien wel, en dat realiseerde ik me vrijwel onmiddellijk toen ik in Genua was, is dat die stad me het vermogen heeft teruggegeven om mij te verbazen. Dat was ik helemaal kwijtgeraakt. En dat is wel een groot cadeau, hoor. Er gebeurden de hele tijd dingen om mij heen die ik niet verwachtte of niet helemaal begreep. Mijn zintuigen gingen weer open. Een nieuwe omgeving kan op zichzelf al dat effect hebben, maar Genua is ook nog eens een heel bijzondere stad. En dan heb ik het speciaal over het historische centrum, een echt unieke plek. Met zijn middeleeuwse labyrint van steegjes, vaak niet breder dan een handkar, waarin tijdens het middaguur de zon niet doordringt. Het is destijds al heel erg nauw gebouwd; het zit tussen de zee en de bergen in. Een soort Hongkong uit vervlogen tijden. Genua heeft heel erg zijn authenticiteit behouden, anders dan zo veel andere historische binnensteden in Italië. Het is geen openluchtmuseum geworden, en nog onopgepoetst. Nauwelijks toeristisch, al wordt dat elk jaar een klein beetje meer.”

Dat wast vooral aan door de betaalde rondleidingen die je nog af en toe geeft naar aanleiding van La Superba?
“Betaald ja, dat zeg je goed, anders zou ik dat niet doen. Maar de stad verdedigt zich goed tegen die toeristen. Die gaan naar de kathedraal of de musea aan de Via Garibaldi, maar die enge steegjes durven ze niet in. En dat is de echte stad. Wat zo mooi is aan het centrum van Genua is dat er de meest uiteenlopende mensen wonen op een relatief kleine plek. De oude aristocratie woont letterlijk in dezelfde straat als de hoertjes. Ook migranten zijn er erg zichtbaar. Die worden niet in een buitenwijk of in banlieues weggestopt, maar zitten ook in het centrum. Dus die stad was sowieso goed voor mij als mens, maar ook omdat ik er in aanraking kwam met thema’s die ik hier in Nederland misschien wat minder gauw zou hebben bedacht.

Migratie is een thema in Genua, maar ook toerisme. Daarin is Italië eveneens absoluut de voorhoede.

“Italië is een soort voorhoede, soms ook op een treurige manier. En op het gebied van de migratie alleen al om geografische redenen. Ze komen hier aan. Ik weet niet of je het je nog kunt herinneren, maar in 2008 was migratie in Nederland eigenlijk geen thema. Er stond weleens op pagina acht van de krant dat er ergens een bootje was gezonken, maar dat was heel ver weg. Het was niet onze zee. En dat is een beetje gekanteld in 2015, toen een grote groep vluchtelingen over de snelweg naar Wenen liep. Toen kwam het opeens dichtbij. Maar voor mij was het in 2008, toen ik in Genua met de neus op de feiten werd gedrukt, echt iets nieuws. Ik vond het schokkend. Genua is een echte havenstad die altijd wel een ruwe kant heeft: zo’n vage geur van gevaar die na zonsondergang neerdaalt in de stegen. Dat vond ik ook de poëzie ervan. Migratie is een thema, maar ook toerisme. Daarin is Italië eveneens absoluut de voorhoede. Venetië is het duidelijkste voorbeeld van een rampgebied en de toekomst die ons te wachten staat.”

Foto: Mieke Meesen

Ben jij inmiddels meer Genuees dan Leidenaar? 
“Ik voel me geen Italiaan, hoewel ik de taal spreek. Maar ja, ik voel me wel echt een Genuees. Als ik in Genua ben, mis ik Leiden eigenlijk nooit, en omgekeerd wel.”

Vanaf daar bezie je alles met gezonde afstand? 
“Dat verre perspectief werkt. Afstand tot het vaderland zorgt ervoor dat je de dingen soms scherper ziet. Je kunt het met een verrekijker vaak beter analyseren dan wanneer je er met je neus bovenop zit. Ik kan me er beter over verwonderen hoe de mensen in Nederland zich ontzettend kwaad maken om eigenlijk helemaal niks. Hoe kort het geheugen ook is. Dat vind ik echt. Mediastormen die soms niet eens een week duren. En bij elk van die stormen vergaat de wereld zo ongeveer. Maar een week later heeft niemand het er meer over.”

Nederland is niet meer dan een verzameling van boeren en buitenlui die het met elkaar proberen te rooien.
“Was het maar zo, zou ik zeggen. Je hebt het over het oude Nederland dat nog vrij goed functioneerde. Die consensusvorming is geworteld in onze identiteit, waarop we dit land altijd bestuurd hebben. Er moet consensus zijn als je dijken wilt bouwen tegen het water. Als één iemand niet meedoet, werkt het niet. Dat zit heel erg in ons DNA. Dat is de laatste tijd nu juist aan het afkalven. Ik zie steeds meer een tweedeling. 

“Die is niet helemaal uniek voor Nederland. Je ziet ’m overal in Europa, tussen de winnaars en de verliezers van de globalisering, tussen degenen die dat beschouwen als een kans en een uitdaging, die nieuwe gelegenheden zien om geld te verdienen, en degenen die bang zijn voor hun bestaanszekerheid en hun baan. Die tweedeling loopt erg volgens de lijnen van hoog- en laagopgeleid, van stad en platteland. Hetzelfde verschijnsel zie je in Engeland met de brexit. In Londen heeft niemand voor de brexit gestemd. Wat ik zorgwekkend vind, is dat die consensus-cultuur steeds meer tanende is. De tweedeling verhardt zich. En vooral de linkse politiek heeft een groot probleem, omdat ze eigenlijk geen verhaal heeft.”

“Baudets epos,” schreef Maarten Paulusse op 27 maart in de Volkskrant, “over een door de linkse elite en migranten verwoeste superieure boreale cultuur heeft weinig raakvlakken met de werkelijkheid, maar de stelligheid ervan slaat aan. Hij trekt er volle zalen mee en de bezoekers zijn laaiend enthousiast, zelfs al zijn ze niet bekend met alle beeldspraak en verwijzingen.
“Dat komt omdat het de drie basiselementen van een aangrijpend verhaal bevat: het verklaart waar we vandaan komen (de superieure cultuur), waar we nu staan (de ondergang) en waar we heen gaan (de wederopstanding).
“Linkse politici lukt het daarentegen al decennia niet om een sluitend en aansprekend verhaal te bedenken met een duidelijk begin, midden en eind. De linkse vertellingen zijn niet alleen incompleet, maar ook rommelig en onaantrekkelijk.”
Jij schreef diezelfde dag op Facebook: “Over de narratieve armoede in de linkse politiek. Het gaat om het verhaal. Misschien kan het een idee zijn samen te werken met mensen die van verhalen vertellen hun beroep hebben gemaakt.”
Bied je je soms aan? 
“Of ik suggereer dat ze mij en mijn collega’s misschien iets serieuzer moeten gaan nemen. Het is een grote crisis bij vooral de traditionele linkse partijen. Niet alleen bij de PvdA en de sociaaldemocratie in Nederland. Precies hetzelfde zie je bij de grote glorieuze Partito Democratico, haar Italiaanse evenknie, die op dezelfde manier bijna totaal verdampt is. En wat ook niet helpt, is dat ze decennialang moeiteloos aan de macht zijn geweest, dus ze zijn het helemaal niet gewend om na te denken over een verhaal. Daar hebben ze een bepaalde arrogantie van gekregen die zich nu enorm tegen hen keert. Ook wel terecht. Het meest bizarre is eigenlijk dat de enige linkse leider in Europa die aanspreekt en inspireert de paus is. Hij heeft zich het verhaal van armoede en migratie eigen gemaakt. Dat is een coherent en helemaal niet zo ingewikkeld verhaal. Het zal ook wel met de ontzuiling te maken hebben. Vroeger hadden mensen wel kritiek op hun eigen partij, maar die bleven ze dan toch trouw.”

Waar sta jij zelf in het politieke spectrum?
“Ik ben links.”

Het verbaast me altijd dat er ook niet-linkse mensen zijn.

Waarom eigenlijk?
“Dat lijkt me vrij voor de hand liggen. Ik verbaas me er altijd over dat er ook niet-linkse mensen zijn.”

Foto: Mieke Meesen

De meeste grote Hollandse schrijvers waren aardig rechts. Kijk naar Hermans en Reve. 
“Nou, bij Reve wist je zijn hele leven nooit wat hij nu echt meende, en Hermans had wel rechtse praatjes, maar stemde altijd PSP.”

Misschien is het een idee om migratie niet als een probleem maar als een deel van de oplossing te zien.

Jij hebt het vluchtelingenprobleem vanaf het begin met eigen ogen aanschouwd. Het is een belangrijk thema in je roman. Ontvouw je visie daarop eens? 
“Om te beginnen lijkt het mij overduidelijk dat je ze niet kunt tegenhouden. Als je ziet wat voor een ellende ze ervoor over hebben, wat voor barre reizen ze ondernemen om bij ons te komen waarvoor ze vaak ook nog betalen, dan moet je onmiddellijk begrijpen dat ze zich niet laten tegenhouden door dichte grenzen en extra wetten. Dat is echt een illusie. Ons hele beleid is erop gericht om ze wel tegen te houden. Dat is dus bij voorbaat gedoemd om te falen. Dan komt plan B: maak ze onzichtbaar. Bijvoorbeeld de Turkije-deal. En nu worden er vergelijkbare deals met Noord-Afrika gemaakt. Dan stop je ze in kampen zoals in Libië. Maar als je ze niet kunt tegenhouden, is het dan niet een keer verstandig om erover na te denken of je misschien niet iets aan ze kunt hebben? Je moet nadenken over de manier waarop je ze het beste zou kunnen inzetten in je eigen maatschappij. Daarbij moet je alle negatieve aspecten minimaliseren, zodat het mogelijkerwijs ook voordelen kan opleveren. We hebben in Europa bijvoorbeeld een groot probleem met de vergrijzing. Over een tijdje zal het erg lastig zijn om al onze pensioenregelingen en medische kosten in stand te houden omdat er een te kleine werkende bevolking is. Misschien is het een idee om migratie niet meer te zien als een probleem maar als een deel van de oplossing, uit eigen belang. Tuurlijk zal dat geld kosten op korte termijn, maar ik denk dat het op langere termijn geld kan opleveren.”

Is het in Genua geen groot probleem?
“Nee. Kijk, wat het probleem is, heb ik destijds in de documentaire Via Genua laten zien.”

Schitterend, hoe je toen dat mobieltje kocht voor die Afrikaanse vluchteling.
“Die jongen was de dag ervoor opgepikt van een zinkend schip, naar Genua gebracht, en die hebben we drie afleveringen gevolgd. De documentaire was af, de filmploeg ging terug naar Nederland, maar ik zat nog in Genua. En hij zat nog steeds in de asielzoekersopvang. Het is allemaal goed gegaan, hij heeft een verblijfsvergunning gekregen en mocht in Italië blijven, maar vervolgens betekende dat dat hij uit het asielzoekerscentrum moest. Een jongen van zeventien, die helemaal niks heeft. Geen familie, geen vrienden. Hij spreekt de taal niet, heeft zijn school niet afgemaakt, geen baan, absoluut geen kans. Ik vond het mijn plicht om hem te helpen. En dat doe ik dus ook nog steeds. We hebben een huis voor hem gevonden, hij gaat weer naar school, we moeten nog een baantje voor hem vinden, wat lastig is. Als hij ons – mijn vriendin Stella doet ook veel voor hem – niet had gehad, wat voor perspectief had hij dan? Criminaliteit is de enige uitweg. Dat is het probleem. Er is geen enkel beleid om die mensen in te zetten voor de samenleving. Sterker: er wordt helemaal niks gedaan en daardoor worden ze schadelijk, omdat ze geen alternatief hebben. Zo’n betoog is nergens in Europa in de mode, terwijl het helemaal niet altruïstisch-links beargumenteerd hoeft te worden. Het gaat om de veiligheid in de stad. Ik ben me ervan bewust dat ik met dit standpunt geen verkiezingsoverwinning zal behalen, maar ik denk dat het beter is om de grenzen helemaal open te zetten. En het grote voordeel is dat ze dan ook terug kunnen, als ze willen. Dan worden het een soort Polen. Ze komen dan hiernaartoe als er werk is, want ze zijn niet achterlijk; als er geen werk is, komen ze niet. Ze willen werken. Al die mensen – ik heb er voor La Superba veel gesproken, en voor de documentaire nog veel meer – komen niet hiernaartoe met het idee voor altijd.”

Leoluca Orlando, de burgemeester van Palermo, vindt dat niemand het recht heeft om migranten te weigeren en daarom treedt hij extreem ruimhartig op.
“Dat is een meer filosofisch punt. Je kunt je afvragen of je wel het recht hebt om migratie tegen te houden. Hij beschouwt migratie als een mensenrecht. Ik heb hem ontmoet toen ik in Palermo was. Ik heb tegen hem gezegd dat we een gemeenschappelijke vriend hebben. Onze koning. Ik heb ooit geluncht op het paleis, en zat naast Willem Alexander. Sindsdien ben ik overtuigd monarchist.”

Is Grand Hotel Europa zodoende ook te lezen als een politiek pamflet? 
“Dat gaat te ver, daar zou ik bezwaar tegen maken. Anders dan in een pamflet kun je in een roman vooral vragen oproepen, en dat probeer ik te doen. Een essay of een opiniestuk kan soms erg nodig en mooi zijn, maar dan word je toch gedwongen om de complexiteit van de situatie te reduceren tot een eenduidige mening. Het voordeel van een roman is dat je die complexiteit in stand kunt houden. Door het van verschillende kanten te belichten uit de mond van velerlei personages. Maar ik zou wel zeggen dat het een geëngageerd boek is, in die zin dat het zich nadrukkelijk wil verhouden tot de wereld om ons heen.”

Dit is een punt in de geschiedenis waarop Europa zich opnieuw moet uitvinden.

Je roman gaat ook vooral over toerisme, waartegen je de migratiestromen afzet. 
“Dat is inderdaad een parallel die te schrijnend en te mooi is om te laten liggen. Het viel me echt op toen ik een paar jaar geleden op Malta was; dat is uiteindelijk ook een hoofdstuk geworden in het boek. Malta is het andere Lampedusa. Het ligt ongeveer op dezelfde hoogte, iets oostelijker, en je weet dat dat het doel is van veel van die bootjes die oversteken vanuit Afrika. Ik was daar een week, in Valletta, de historische hoofdstad, en die hele week heb ik niet één zwarte persoon gezien. Toch is dat raar. Als je je er dan in verdiept, merk je dat het doelbewust beleid is van de Maltese regering, die niet altijd probeert conform de internationale regels die bootjes uit het water te halen. En als ze dan toch aan land komen, worden ze onzichtbaar gemaakt. Dat is natuurlijk om het toerisme geen schade te berokkenen. Dat was ook het grote probleem met de vluchtelingencrisis in 2015 in Griekenland. Voor al die vluchtelingen die op die eilanden kwamen, moest zo snel mogelijk een oplossing gevonden worden. De paradox is dan om rijke, blanke reizigers die worden aangetrokken door het verleden niet voor de voeten te lopen, terwijl arme, zwarte reizigers die op zoek zijn naar een toekomst geweerd worden. Dat wou ik toch opschrijven. Dat moest. Ik hou van Europa, en tegelijkertijd besef ik dat Europa een heel moeilijke tijd doormaakt. We zijn aanbeland op een punt in de geschiedenis waarop Europa zich opnieuw moet uitvinden. En ik ben zelf onderdeel van het probleem. In die zin is het autobiografisch.”

Over Grand Hotel Europa zei je me een week geleden: “Het schrijven was nog het makkelijkst, vergeleken bij de barre tocht die ik moest ondernemen om het aan de man te brengen.” Het gaat behoorlijk goed: de achtste druk ligt in de schappen, de 100.000 exemplaren zijn in zicht. 
“Dat klopt. Het gaat nu vrij goed met het boek. Je moet zoals je weet altijd van je fouten leren, maar het is nog veel leuker te leren van de dingen die goed gaan. Dus ik heb het er uitvoerig over met Michaël, mijn manager, om te analyseren waarom het nu zo goed gaat.”

Je bent voor zover ik weet de eerste en enige schrijver met een heuse manager.
“Er zijn wel schrijvers die agenten hebben, maar een manager is toch iets anders.”

Een manager dicteert wat de schrijver moet doen, een agent overlegt nog eerst? 
“Haha, nee, een manager is duurder dan een agent, dat is zeker zo. Dus ik moet harder werken om hem te kunnen betalen, maar dat is goed. Het was op zeker moment bittere noodzaak. Ik had het eigenlijk veel eerder moeten doen.”

Is dat niet de taak van de uitgever?
“Een uitgever zorgt goed voor de boeken die ik maak, maar alles wat er verder bij komt kijken om als schrijver te kunnen bestaan, zoals optredens en andere opdrachten, daar heeft de uitgever niks mee te maken. De pure paniek barste los toen ik in 2015 gevraagd was voor het Poëziegeschenk – ik moest in die week allerlei optredens doen, en had te maken met drie verschillende organisaties die de planning deden. Ik zag het gewoon allemaal niet meer. Ik kende Michaël als cultuurmakelaar van de gemeente Leiden, en had hem vanwege zijn grote netwerk om advies gevraagd of hij iemand wist. Toen zei hij dat hij het zelf wel wilde doen. Hij doet eigenlijk veel meer dan een agent doet. Een agent zorgt dat je zoveel mogelijk klusjes hebt en pakt dan vijftien procent. Een vrij platte ordinaire manier, zoals we die kennen uit de muziekbusiness. Michaël behartigt mijn belangen en zorgt ervoor dat ik eigenlijk nergens over hoef na te denken. Ik hoef alleen maar te schrijven. Dat is ideaal. Grand Hotel Europa heb ik bijvoorbeeld in het vorig kalenderjaar 2018 in negen maanden kunnen schrijven. Ik ben op 1 januari begonnen en in september was het af. En dat kwam omdat Michaël ervoor gezorgd had dat mijn hele agenda leeg was. Ik had het hele jaar vrij om te schrijven. Geen optredens en geen opdrachten. Hij zorgde dat het financieel klopte. Ik had ook gewoon veel eerder moeten toegeven dat ik daar niet goed in ben. Het eerste wat hij kon doen toen hij voor mij ging werken, was veertigduizend euro aan achterstallige facturen innen. We hebben dus een kleine professionaliteitsslag gemaakt. Hij onderhandelt natuurlijk veel beter voor mij dan ik zelf ooit deed. En dit is nog maar het begin.” 

Je staat al maanden hoog in de Bestseller 60. Terwijl het een moeilijke markt is, het literaire verhaal. Literatuur is niet meer sexy, lijkt het.
“Ik weet het niet. Er lijkt een verschuiving in de markt. Het zijn onzekere tijden en ik denk dat mensen weer houvast zoeken in boeken. Non-fictie, daar steek je iets van op. En het is allemaal meer gehypet. Het boek dat eventjes the talk of the town is, wordt in De Wereld Draait Door besproken en wil iedereen hebben. Iedereen springt op die grote hoop, waardoor het middensegment is weggevallen. Maar het is ook onzin dat de markt helemaal is ingestort, ik zie geen reden tot apocalyptische visioenen. Je kunt het ook halen met een goedgeschreven compromisloos boek met heel lange zinnen. Het hoeft niet per se allemaal van het niveau van Gijp te zijn. Ik denk zelfs dat echte boeken, duur en mooi vormgegeven, juist hip aan het worden zijn, ook onder jongeren. Het zit een beetje in die hipstercultuur, die behoefte aan iets echts. Volgens mij is er juist een tegenbeweging aan het ontstaan. Dat internet kennen we nu wel, laten we eens iets anders gaan doen. Je ziet het aan de cijfers van het e-book, die stagneren of dalen zelfs. Mensen willen the real thing. Ik denk ook bijvoorbeeld dat midprice-edities eruit gaan. Ik ga dat denk ik ook niet meer goed vinden. Nou ja, de uitgever beslist dat, maar misschien heb ik er ook nog iets over te zeggen, want je moet boeken juist mooier, duurder en chiquer maken.” 

Jij hebt het ditmaal geheel zonder DWDD gedaan.
Fuck them. Zij denken echt dat schrijvers staan te springen en dat ze alles kunnen maken. Nee, DWDD hebben we helemaal niet nodig.”

Het moet bij DWDD natuurlijk vooral niet over het boek gaan, want anders zouden de kijkcijfers inkakken.

Je gaat er niet meer zitten als je gevraagd wordt?
“Nou, als ze met een goed onderwerp komen. Maar dat is om te beginnen niet hun gewoonte. Vervolgens ben ik erg afgeknapt op hun arrogantie. DWDD is natuurlijk marktleider, maar daar zijn ze zich een beetje te veel van bewust. Ze sollen met gasten en ze vinden het heel normaal dat iedereen er alles voor over heeft om zes minuutjes of minder in hun programma langs het boek heen te praten. Het moet natuurlijk vooral niet over het boek gaan, want anders zouden de kijkcijfers inkakken. Dat staat mij enorm tegen. Het kan op televisie heel anders gaan. Ik ben, maar toen liep het boek al, te gast geweest bij Jinek, met Frans Timmermans erbij, en dat ging over Europa en over de inhoud. Nog steeds vrij snel, niet meer dan acht of tien minuten, maar in elk geval ging het ergens over. Dat vind ik bij DWDD ver te zoeken.”

Een van de vroegste recensies van Grand Hotel Europa stond in de Volkskrant en was niet mals: “Een gezellig boek met leuke reisjes en fonkelende dialogen. (–) Het lukt Pfeijffer niet zijn eigen witte-mannen-perspectief te ontstijgen.” Drie sterren slechts. 
“Dan weet je dat het een bestseller gaat geworden. Haha. NRC had een mooie binnenkomer van de toprecensent Thomas de Veen. ‘Boek van het jaar,’ schreef hij. Dat was zelfs de kop. Het mooie was: het kwam uit op een heel raar tijdstip, laat in het jaar, op 13 december. Na Sinterklaas, dat doet niemand, dit was echt een experiment. Het was een idee van de uitgever. Een gevaarlijk plan. Je zit heel erg in de luwte, want er komt geen enkel ander boek uit, en het idee was dat je dan de kerstmarkt kon overnemen. En dat is gelukt. Ik heb twee drukken, zo’n 40.000 exemplaren, verkocht in twee weekends. De eerste druk was 20.000 en die was in één dag uitverkocht. Dat is het kantelpunt: als je er genoeg verkocht hebt, gaan mensen erover praten, en willen andere mensen erover mee kunnen praten. En aan alles wat we zelf in de hand hadden, tot en met de schitterende cover van de Belgische fotograaf Stephan Vanfleteren, was maximaal aandacht aan besteed. En dan moet je nog een beetje geluk hebben.”

Je nominaties en gewonnen literaire prijzen zijn inmiddels niet meer op twee handen te tellen. En er is er weer een ophanden; de uitreiking van de Librisprijs is op 6 mei aanstaande. Wie moet hem winnen? 
“Als het de jury behaagt, zal ik de prijs niet weigeren.”

De laatste keer dat je de Librisprijs won, noemde je hem een mooie aanmoedigingsprijs.
“Dat meen ik zelfs ook nog. Het is natuurlijk niet zo dat ik een bekroning zie als een reden om op mijn lauweren te gaan rusten. De bedoeling is dat het volgende boek nog beter wordt.” 

Het zal de verkoop verder aanjagen.
“We gaan sowieso wel over die 100.000 exemplaren heen. Je zou bijna zeggen dat ik de prijs niet meer nodig heb. Onverstandig wat ik nu ga zeggen, want het zou de jury op andere ideeën kunnen brengen, maar er zijn schrijvers die het meer nodig hebben dan ik.”

Heb je de andere genomineerde titels al gelezen?
“Het stapeltje ligt op mijn tafel en ik blader er af en toe een beetje in. Het zijn heel drukke dagen.” 

Geen excuusjes verzinnen, meneer Pfeijffer. 
“Ik moet ook oprecht zeggen dat het goeie boeken zijn, het is dit jaar een sterke competitie.”

Lees je überhaupt tijdens het schrijven? 
“Ik beken onmiddellijk dat ik veel minder lees dan ik zou willen. Dat vind ik eigenlijk wel jammer. Ik las graag. Ik heb vroeger erg veel gelezen. Maar ik heb er nu moeite mee. Tijdgebrek is een ding, maar tijd kun je altijd maken. Maar vooral als ik zelf een roman aan het schrijven ben, kan ik geen fictie van anderen verdragen. Dat orgaan in mijn hoofd is dan al bezet of zo. Het gaat interfereren. Ik kan heel erg jaloers zijn op schrijvers die dat niet hebben. Bij mij lukt dat echt niet. Ik lees op een rare manier, heel technisch, met een timmermansoog.”

Je geniet er niet meer van? 
“Dat is het precies. Er is natuurlijk geen enkel boek dat geschreven is om zo gelezen te worden. Daarom is het niet raar dat ik er niet meer van geniet. Ik kan er echt niet tegen als ik iets lees van een ander wat slecht is, dan gooi ik zo’n boek woedend in een hoek. Maar als ik iets lees wat wel goed is, dan kan ik er ook niet tegen en gooi ik het, ditmaal uit jaloezie, weer woedend in een hoek.”

Als ik een beetje vastzit, lees ik soms één pagina van Nabokovs Lolita. Dan weet ik het weer.

Geef van allebei eens een voorbeeld?
“Van de slechte bijna alle, van de goede heel weinig boeken. Maar ik heb van die schrijvers om erin te komen. Als ik een beetje vastzit, lees ik soms bijvoorbeeld één pagina van Nabokovs Lolita. Een zo’n pagina van hem is goed genoeg om weer eventjes de meetapparatuur op scherp te zetten. Dan weet ik het weer.”

Je hebt ooit geroepen – maar toen dronk je nog – dat je tussen vijf en acht in de vooravond op je best bent in het schrijven en het creatieve proces. 
“Dat klopt. Dat is sinds ik niet meer drink wel een beetje verschoven. Ik heb een bepaalde tijd ontdekt waarvan ik niet wist dat die bestond, alleen in theorie, en dat zijn de ochtenden. Vroeger wist ik niet hoe een ochtend eruitzag. Een enkele keer, als je pas laat na zonsopgang terugkwam van een feestje, zag je weleens iets van zo’n ochtend, dat afschrikwekkende oord. Maar als je niet meer drinkt, kun je vroeg opstaan. Voor Grand Hotel Europa heb ik fulltime geschreven, en ik deed mee met de werkdag van mijn vriendin Stella. Het ging bijna vanzelf. Het is ook aan haar te danken dat ik niet meer drink, sinds vier jaar geleden. Dat speelde bij het schrijven van dit boek geen rol meer. Ik bracht haar ’s ochtends naar haar werk, eerst samen ontbijten op de Via Garibaldi, een leuk wandelingetje vanaf ons huis. Haar werk begint om tien uur, en dan begon ik ook. Tijdens de lunchpauze ging ik haar weer halen en aten we wat ergens in de buurt. En om half acht was zij klaar en haalde ik haar op van haar werk. Dan was ik ook klaar en gingen we samen leuke dingen doen.”

Foto: Mieke Meesen

Waar schreef je het liefst?
“Ik werk graag buiten, ergens op een terrasje, met pen en papier. Grand Hotel Europa heb ik zo helemaal met de hand geschreven.”

Gaat dat beter dan op de laptop?
“De belangrijke dingen schreef ik altijd al wel met pen en papier – ik kan het je laten zien – in allemaal van die kleine Moleskine-boekjes, met een Delta Dolcevita met een gouden punt. Die heb ik van Stella gekregen, hij heeft mij geluk gebracht.” 

Dat schrijversrelikwie gaat later natuurlijk naar het Literatuurmuseum.
“Ik weet niet wat het budget is van het Literatuurmuseum. Maar het voordeel van met de hand schrijven is dat je van tevoren moet nadenken over je zinnen. Als je op de computer schrijft, kun je beginnen waar je wilt, want je kunt alles toch nog veranderen. Dat wordt met pen en papier een enorme janboel en dat wil je niet, dus je traint jezelf erin, nog voordat je de punt van je pen op het papier zet, de zin in je hoofd te hebben.”

Het zal niet als werk hebben gevoeld. Ik meen een ongeëvenaard plezier in het schrijven te ontwaren als ik je prachtig gebeeldhouwde zinnen lees.
“Ik ben heel blij dat je dat zegt. Het is ook zo: ik vond het heerlijk. En ik kon gewoon echt negen maanden in die wereld zitten, daar is het boek ook beter van geworden en daar moet ik mijn manager Michaël voor bedanken.”

Je bent als dichter gedebuteerd. Dat merkt de lezer in je zorgvuldigheid van formuleren. 
“Ook als ik romancier ben, blijf ik toch nog wel dichter. In die zin dat ik het niet alleen belangrijk vind om een verhaaltje te vertellen, maar ook hoe het wordt verteld. De zinnen, de woorden, de muzikaliteit van de taal vind ik erg belangrijk, ook als ik proza schrijf. Daarbij is ook de traagheid van met pen en papier schrijven belangrijk. Dat heb ik ooit gelezen in een interview met Jeroen Brouwers. Hij legt daar terecht de nadruk op: schrijven moet langzaam gaan, en een computer is te vluchtig. Het is een fysieke handeling die uit je lichaam komt. De zinnen gaan daardoor ademen.”

Je hebt altijd geweten dat je schrijver was.
“Zeker vanaf mijn zestiende.”

Weet je het eerste gedicht nog dat je schreef?
“Nee, maar ik heb het nog wel ergens.”

Het was niet echt publicabel?
“Nee, zeker niet. Maar dat ik pas later publiceerde, lag niet aan mij hoor. Iedereen heeft mij afgewezen, en terecht ook, maar daar was ik in die tijd zelf nog niet van overtuigd. Ik was heel ongeduldig, ik vond dat het vanaf mijn zestiende allemaal best uitgegeven had kunnen worden. Godzijdank is dat niet gebeurd.”

Je bent afgelopen januari 51 geworden, je begint net? 
“Ik ben een beetje aan het warmdraaien. Mijn beste werk moet ik nog schrijven.”

Je werk wordt reeds geroemd om zijn ongebreidelde verbeeldingskracht, je humor, je gekte en je kennis. Je excelleert al in bijna elk genre. 
“Ik vind het belangrijk om mezelf te dwingen om al die verschillende genres te beoefenen. Dat is een manier om fris te blijven. Maar welk genre ik ook beoefen, ik blijf toch in de eerste plaats dichter.” 

In Grand Hotel Europa ontvouw je je visie op het schrijverschap: “Kunst is niet voorzichtig. Alles wat de dagelijkse omgang met beschaafde medemensen verdraaglijk kan maken, zoals voorkomendheid, ingetogenheid en oprechtheid, is in een relatie tot een kunstwerk onwenselijk. Alle goede kunst is extreem omdat er geen compromissen worden geduld. Daarom kan een goed kunstwerk onuitstaanbaar zijn.” 
“Ik had het zelf niet beter kunnen formuleren.”

Vervolgens schrijf je een geweldige beschouwing over de beroemde kunstenaar Damien Hirst: “Zo moet ik schrijven, dacht ik, in de geest van dit machtsvertoon, deze gulheid en dit plezier in het avontuur. Ik moet de klassieke vormen en zucht naar monumentale perfectie niet mijden uit angst om niet modern te lijken, maar de moed hebben om de tijd waarin ik leef te vatten in marmeren zinnen, bronzen woorden en beelden van goud, zilver en jade, en met de beste middelen en materialen uit het verleden een gedenkteken op te richten voor het nu. Groots moet het zijn, en overdadig, een overweldigende orgie van fantasie met de technische perfectie van de commercieelste kitsch. Ik moet verbluffen, dat is mijn taak.” Je kunst-opvatting in een notendop?
“Ja, het is niet voor niets dat ik zoveel plaats in het boek inruim voor het beschrijven van die tentoonstelling van Damien Hirst. Ik was onmiddellijk gegrepen door het avontuur, een tentoonstelling als een jongensboek. Het was spannend en leuk. Dat was zo ontzettend verfrissend, vooral na de Biënnale die we hadden gezien. Slecht gemaakte troep. Zo conceptueel ook. Daar had je echt een uitleg nodig om überhaupt iets te begrijpen. Nee, dan Damien Hirst, zonder machtsvertoon en zonder de kitsch te schuwen, word je meegezogen in een groot avontuur. Maar op die Biënnale trof ik een schokkend gebrek aan kwaliteit en ambachtelijkheid. Het is bijna alsof veel van die kunstenaars bang zijn voor de eeuwigheid. Ze maken het expres zo gammel dat de kans dat hun kunstwerk over twintig jaar nog bestaat nihil is. En dat snap ik op een bepaalde manier ook wel, dat het een bewuste keuze is, omdat sommige van die kunstenaars af willen van het eeuwigheidsidee. Maar dat wil ik niet. Ik wil als ik schrijf dingen maken die kwaliteit hebben en de tand des tijds doorstaan. Ik wil niet iets vluchtigs maken voor nu. Dat heeft mij wel aangescherpt.”