Spring naar de content

Boeken vol blunders

Literatuur wordt in Nederland niet of nauwelijks geredigeerd. Redacteuren hebben te veel ontzag voor de tekst en uitgevers hebben te weinig geld en steeds meer haast. Dat levert wangedrochten op.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Hans Hoenjet

Druk- en spelfouten, kromme zinnen, een onevenwichtige compositie en hinderlijke wijdlopigheid – ziedaar de manco’s van het slecht geredigeerde boek. Bezondigden vroeger vooral louche uitgeverijtjes zich aan boeken vol blunders, tegenwoordig kunnen ook gerenommeerde fondsen als De Bezige Bij en Prometheus/Bert Bakker er wat van, getuige de vele spelfouten, verkeerd afgedrukte reproducties en slordige indexverwijzingen in respectievelijk Tussen kunstenaars en Schilderen in Nederland van Rudi Fuchs.

Eindredactie is voor Nederlandse uitgeverijen een sluitpost op de begroting geworden. Freelance redacteuren ontvangen meestal een schijntje voor hun monnikenwerk en op redacteuren in vaste dienst wordt bezuinigd. Doordat nieuwe titels steeds sneller op de markt worden gegooid en er tussen de ontvangst van het ruwe manuscript en het persklaar maken veel te weinig tijd wordt ingeruimd voor het redigeren van de tekst, groeit het aantal boeken waar de honden geen brood van lusten.

Uitgever in ruste Theo Sontrop heeft ook het sterke vermoeden dat het allemaal minder is geworden. “Men heeft steeds meer haast,” zegt hij. “Bovendien is het verloop onder het personeel van uitgeverijen veel groter geworden, zodat schrijvers geen vaste redacteur meer hebben. En dan heb je ook nog auteurs die van uitgeverij wisselen. Heere Heeresma is daar het gruwelijkste voorbeeld van. In Amerika hebben schrijvers als Norman Mailer, Saul Bellow en John Updike zo’n twintig tot dertig jaar dezelfde redacteur!”

Wat is redigeren of editen eigenlijk? In elk geval behelst het ambacht meer dan een grondige spellingscorrectie en het opsporen van stijlfouten. De consciëntieuze en gewetensvolle redacteur die het beste uit een schrijver en zijn manuscript haalt, gaat veel verder. Hij heeft weliswaar respect voor de bedoelingen van de schrijver, maar beschouwt de oertekst van een roman of verhaal niet als heilig. Hij doet suggesties tot reviseren en inkorten, houdt de structuur tegen het licht, vraagt zich af of personages niet beter uitgewerkt kunnen worden en of de intrige wel ingenieus genoeg is. Zo’n vorm van eindredactie is in Nederland zeldzaam.

Bovendien laten veel Nederlandse redacteuren zich intimideren door de reputatie van een gevierd schrijver, want fameuze auteurs krijgen soms het schuim op de bek als er aan hun sacrosancte tekst wordt gesleuteld. Lees deze zin en vraag u af waarom de dienstdoende redacteur er destijds niet het mes in durfde te zetten: “In zijn schooljaren had hij een Naturalistische roman moeten lezen, waarin een echtgenoot zijn slapende vrouw gedood had, door haar een lepel ‘chloraal’ – een in de bloeiperiode van het Naturalisme populair vloeibaar slaapmiddel, al lang in onbruik geraakt – tussen de halfgeopende lippen te gieten.”

De naam van de auteur is W.F. Hermans en de houterige zin staat op de eerste pagina van zijn roman Uit talloos veel miljoenen. Deze schrijver stond wijd en zijd bekend als een kommaneuker en taalpurist van het zuiverste water. Toch had er in plaats van het woord ‘echtgenoot’ beter ‘man’ kunnen staan, probeert hij wanhopig een lepel ergens tussen te gieten en wil hij een chirurgisch kunststukje afleveren door de lippen van een mens half te openen.

Ook een Harry Mulisch vergist zich weleens, zoals blijkt uit Siegfried, waarin we op bladzijde 16 de volgende wonderlijke zin lezen: “Hij herkende Sabine aan de duitse uitgave van zijn laatste roman die zij onder haar arm droeg, als een herkenningsteken in aansluiting op een contactadvertentie.” Had de dienstdoende redacteur onze eigen Homerus niet op die ‘aansluiting’ kunnen wijzen? En dan vergeven we hem nog hilarische spelfouten als ‘de pubs’ van Hitler (bladzijde 124) waar hondjes worden bedoeld.

“Ik heb bij meer literaire uitgeverijen rondgelopen en gezien hoe het metier werkt,” zegt vertaler en professioneel editor Harry Oltheten, die zijn redactionele krachten beproefde op onder meer de Metamorfosen van Ovidius, de Casanovavertalingen van Theo Kars en Nederlandstalige fictie en non-fictie. “Voor een redacteur wordt het echt bikkelen als de voorjaars- en de najaarsaanbieding er aan komt. Elke uitgever aast op bestsellers en dan worden soms onvoldragen manuscripten van een succesvolle schrijver toch maar alvast uitgebracht, terwijl ze nog hadden moeten rijpen.”

Zelfstandig uitgever Wouter van Oorschot, die zich beperkt tot vijftien titels per jaar, wijt de beroerde kwaliteit van veel nieuwe ‘literaire’ boeken ook aan de wurggreep van de commercie. Het komt volgens hem allemaal door de vrije-markteconomie. “Als de aandeelhouders van een concern als PCM in de jaarstukken lezen dat de uitgeverij goed heeft geboerd dankzij de hoge verkoopcijfers van een bepaalde roman, dan willen ze dat succes het volgende jaar herhaald zien,” zegt hij. “Ze beseffen niet dat een schrijver er misschien drie jaar over doet voordat hij zijn volgende boek af heeft. Dus moet de uitgever op zoek naar andere sellers. Hij gaat zich dan richten naar de smaak van het publiek in plaats van goede boeken uit te geven.”

De bezorgdheid over de koortsige jacht op bestsellers mag terecht zijn, dat neemt niet weg dat slecht geredigeerde boeken zowel bij kleine, zelfstandige uitgeverijen als bij de literaire fondsen van PCM en de Weekbladpers verschijnen. Allemaal geven ze met regelmaat boeken uit die de zorgzame en strenge hand van een editor ontberen. Aan de talloze stijlfouten in en de wijdlopigheid van De langverwachte van Abdelkader Benali (zie kader), de compositie van De Movo Tapes van A.F.Th. of het structuur- en plotloze, almaar uitdijende proza van J.J. Voskuil in Het bureau zou bij een uitvoerige eindredactie zeker zijn gesleuteld.

Helaas, anders dan in het buitenland is de hoge kunst van het redigeren in Nederland een zwaar onderschat, weggesaneerd specialisme. Er bestaat geen opleiding voor en er zijn nauwelijks mogelijkheden om het vak in de praktijk te leren.

In de VS en in Groot-Brittannië kan men bogen op een rijke traditie in het vak. Legendarisch is bijvoorbeeld de fameuze editor Maxwell Perkins van Scribner, die het werk van onder anderen Hemingway, Scott Fitzgerald en Tom Wolfe onder zijn hoede had en er niet voor terugschrok 0m het in zes kratten bezorgde manuscript van Wolfe’s Of Time and the River gedurende twee jaar lang te editen, zodat de oorspronkelijke omvang tot een zesde slonk en er een veel scherper gesneden en pregnantere roman ontstond. Trouwens, daarna ging het grondig gereviseerde manuscript ook nog eens naar de correctieafdeling voor de puntjes op de i, de spellingscontrole en het bijschaven van de interpunctie.

Kom daar in Nederland eens om! De gemiddelde schrijver mag al blij zijn als de drukproeven van zijn boek worden nagevlooid op zet- en spelfouten, een nederige taak die dikwijls wordt uitbesteed aan slaperige werkstudenten en bijklussende leraren. De verbetering van stijlfouten vergt al wat meer inzet, geduld en tijd. Op deze kostenpost wordt dan ook onmiddellijk bezuinigd, zoals Vassallucci bewees toen Het tedere kind van Lulu Wang persklaar moest worden gemaakt. Het boek werd – in vaktermen – een ware ‘howler’ (een boek om je over te bekreunen): een in Chinees- Nederlands koeterwaals geschreven roman die niet alleen veel te dik en slecht gestructureerd was, maar ook nog eens vol gruwelijke taalfouten en stilistische uitglijers (“Ze schrok zich een panda”) stond.

Het is niet alleen goedkoop, maar ook gemakzuchtig om een schrijver aan zijn lot over te laten met het excuus dat hij zelf zijn beste redacteur is. Serieuze uitgevers weten dat dit een gotspe is. De minder getalenteerde schrijver is dikwijls blind voor de fouten en blunders in zijn boek, terwijl zijn beroemde, met prijzen onderscheiden collega veelal zo zelfingenomen is dat hij al begint te briesen als een redacteur suggereert dat het wel een onsje minder zou mogen zijn.

Querido-redacteur Jan Kuijper, die naast het werk van A.F.Th. van der Heijden ook dat van Doeschka Meijsing, Thomas Rosenboom en Willem Brakman redigeert, schudt meewarig het hoofd als ik hem voorhoud dat het drastisch hanteren van de redactionele snoeischaar de leesbaarheid en boeikracht van DeMovo Tapes goed zou hebben gedaan. “Die manier van editen is bijna een soort ghostwriting,” meent hij. “Daar is hier trouwens helemaal geen tijd voor. Ik vind DeMovo Tapes helemaal niet te dik en ik let niet op de omvang. Een roman heeft een natuurlijke lengte en dat kunnen ook duizend bladzijden zijn. Mijn ervaring is dat Van der Heijden juist weinig eindredactie nodig heeft. Hij is heel netjes en heeft een goed overzicht. Het zijn voornamelijk kleine foutjes die ik eruit haal.”

DeMovo Tapes was al een paar keer aangekondigd en moest eindelijk eens verschijnen. Als de Querido-redacteur had voorgesteld om het manuscript van A.F.Th. duchtig in te korten, had hij vermoedelijk de ergernis van zijn topauteur gewekt en zou de verschijning van het boek nog meer zijn vertraagd. Was dat niet de reden voor de beperkte eindredactie? Maar Kuijper ontkent dat De Movo Tapes te breed is opgezet. Hij vindt een verregaande bemoeienis met de tekst misplaatst en gelooft dat zoiets leidt tot het maken van confectieromans die beantwoorden aan de prozaïsche eisen van de gemiddelde Writer’s Workshop.

Liever excelleert hij in het speuren naar historische onjuistheden, inconsistenties in de tekst en andere missers. Zo attendeerde hij Van der Heijden bij het redigeren van De tandeloze tijd op het feit dat een dode niet met het hoofd, maar met de voeten vooruit in een lijkwagen wordt geladen. Thomas Rosenboom maakte hij duidelijk dat een door hem beschreven tocht van Rotterdam naar Bergen op Zoom onmogelijk over zee kon gaan. “Dat vond hij wel zonde om te schrappen, dus heeft hij het gewoon laten staan,” herinnert Kuijper zich.

Natuurlijk is het opsporen van dit soort vergissingen en tegenstrijdigheden een belangrijke taak van een redacteur, alleen is editen meer dan het navlooien van de tekst op blunders. Maar door de toenemende werkdruk ontbreken de contemplatie en de rust om een tekst eens grondig door te lezen, weg te leggen en later eventueel stevig onder handen te nemen. Wie al het overige redactiewerk in ogenschouw neemt – het begeleiden van gevestigde en nieuwe auteurs, de beoordeling van manuscripten, het bijwonen van redactievergaderingen, het acquireren van nieuw werk en het bezoeken van boekenbeurzen – begrijpt dat er sowieso te weinig tijd overblijft voor het arbeidsintensieve redigeren.

In de spelonken van uitgeverij Van Oorschot hangt een prent van Peter van Straaten waarop een gekwelde redacteur uitroept: “Dat boek is zo miserabel geschreven, daar valt niet tegen op te editen.” Pikant dat uitgerekend deze cartoon op de burelen van ‘de oude heer Geert’ hangt, een man die berucht was vanwege de vele spel- en zetfouten in zijn overigens fraai vormgegeven boeken. Zijn opvolgers, zoon Wouter en compagnon Gemma Nefkens, zijn zich uitvoeriger met de tekstredactie gaan bemoeien. “In sommige gevallen was het vroeger ook wel heel erg wat hier de deur uit ging,” erkent de jonge Van Oorschot. “Mijn vader had heel veel haast en weinig mensen in dienst. De auteurs moesten hun werk zelf corrigeren en hij ging ervan uit dat ze dat goed konden. Aan redigeren had hij niet veel behoefte als hij eenmaal voor een schrijver had gekozen.”

Volgens hem kan een schrijver die bij Van Oorschot wordt uitgegeven tegenwoordig niet alleen op detailkritiek (‘punten en komma’s’) rekenen, maar komen bij het redigeren ook de compositie en de personages aan de orde. “Je moet het vermogen hebben een boek in grote lijnen bij de kladden te grijpen en aan te wijzen waar het inzakt, waar het wringt en waar het als een speer loopt. Zit er ergens een dip? Overtuigt de hoofdpersoon? Daar wordt met de auteur over gesproken en die gaat daar dan mee aan de slag.”

Dat klinkt allemaal heel mooi, maar is die bemoeienis met het manuscript niet schromelijk veronachtzaamd tijdens de totstandkoming van Het bureau, dat een almaar uitdijend geheel in een hinderlijk repetitieve stijl is, een romancyclus zonder hechte structuur, plot en thema, of het zou moeten zijn dat de mensheid zo zeurt? Hoeveel is er eigenlijk geredigeerd aan J.J. Voskuils zogenaamde meesterwerk?

“Gemeten naar de omvang van de voltooide roman was dat verwaarloosbaar,” antwoordt Wouter van Oorschot. Maar vindt hij niet dat Voskuils cyclus lijdt onder nodeloze herhalingen en een gebrekkige compositie? “Mag ik even?” reageert hij. “Of je herhaling waardeert, is een kwestie van smaak, en wie Het bureau een structuurloos boek vindt, kan domweg niet lezen. We hebben hier het manuscript met rode oortjes zitten lezen en het bladzij voor bladzij scrupuleus doorgenomen. Voskuil stelde zeker prijs op tekstkritiek. Er zijn hem bepaalde passages voorgelegd met de vraag of die eruit konden. Sommige gingen eruit, andere niet, maar het laatste woord is altijd aan de auteur.”

En daarmee komt een ander manco aan het licht: een redacteur doet suggesties tot inkorten en herschrijven, maar als een schrijver zich van al die adviezen niets wenst aan te trekken, verandert er geen jota aan de oorspronkelijke opzet van zijn boek.

De ideale redacteur is vooral een animator en coach, die zijn literaire smaak en vakkennis mobiliseert om het beste uit een manuscript en een schrijver te halen. Het is helaas typisch Nederlands om het sleutelen aan literaire fictie als het exclusieve privilege van de schrijver te beschouwen, terwijl een roman of een verhaal een ambachtelijke constructie is waaraan redacteur en auteur in de eindfase ook samen kunnen knutselen.

“Het wordt hoog tijd dat uitgeefredacties beter bemand worden,” vindt editor Oltheten. “Tijdrovende projecten zouden aan een kundig iemand uitbesteed moeten worden, bijvoorbeeld een fulltime redacteur op de achtergrond, die goed is voor acht tot twaalf titels per jaar en die ongevraagde manuscripten beoordeelt. Dat is toch geen kostenpost waar je dood van gaat? Nu worden manuscripten vaak met een sweeping statement van tafel geveegd. Vaak is dat terecht, maar soms verdient een boek gewoon beter.”

Ondertussen neemt het aantal titels per aanbieding toe, bezuinigen uitgeverijen in toenemende mate op de eindredactie en verwaarlozen onze overbelaste redacteuren hun kerntaken steeds meer. In een taalgebied waar men soms zelfs het verwijderen van spelfouten en het verbeteren van stilistische missers te kostbaar en arbeidsintensief vindt, zal de berg beroerd geredigeerde romans en verhalenbundels alleen maar groeien. En dan laten we al die slonzige vertalingen en nonchalant geëdite non-fictie gemakshalve nog even buiten beschouwing. Die wetenschap belooft weinig goeds voor de nieuwe boeken die ons in 2004 te wachten staan. Wie dat beseft, schrikt zich nu al een panda, om met Lulu Wang te spreken.