Spring naar de content

Wat Berlijn wel begrijpt

De hoge huizenprijzen duwen schrijvers, kunstenaars en andere creatievelingen de steden uit. Zo ook Roderik Six, die uitweek naar Gent.

Gepubliceerd op: door Roderik Six

Toen ik een paar jaar geleden terug in Amsterdam landde na een verblijf van een jaar op de ABC-eilanden, was ik dakloos. Ik nam mijn intrek in The Manor Hotel en probeerde uit te vissen hoe het nu verder moest. Mijn leven was in een groteske crash tot stilstand gekomen; ik klauterde uit het wrak en keek verbaasd naar de averij. 

Even waande ik me Cees Nooteboom – altijd onderweg, altijd drinkend in hotellobby’s, altijd dwalend door een stad waar je nooit zal wonen – maar verder was ik vooral miserabel en eenzaam. Hotels zijn behangen met eenzaamheid; hoe luxueus en gastvrij ze ook ingericht zijn, je blijft er altijd een vreemdeling, te gast in je eigen leven. 

Dus slenterde ik piekerend langs de grachten. Het was belachelijk hard zomer terwijl het diep in mij winterde. Sporadisch hield ik halt bij huurpanden en immo-kantoren. Waar te wonen? Waar kan ik mijn hart te ruste leggen, waar kan ik mijn bloed even opwarmen? 

Ergens was het een blij weerzien met Amsterdam. Ik sleet mijn doelloze dagen in de bekende kroegen, zat alleen in de cinema en keek twee films na elkaar, en struinde langs de kunstgalerijen en de historische gevels. Mooi, maar in schoonheid kun je niet wonen. Je hebt beton nodig, en hout en dakpannen en ramen en een deur, en dat allemaal in een warme, vochtvrije puzzel gegoten en liefst voor een betaalbare prijs. 

Dat laatste bleek een belemmering. Amsterdam was altijd al duur, maar in een interval van amper jaar, bleken de prijzen zowaar nóg gestegen. Wie kan dit betalen, dacht ik bij mezelf, en ik voelde me buitengesloten uit mijn favoriete stad. Gezien de staat van je bankrekening, ben je hier niet meer welkom. Oprotten graag.

Vlaanderen bracht soelaas. De steden zijn er ook niet goedkoop maar voor dezelfde huurprijs als een Amsterdams washok, kun je in Antwerpen, Gent of Brussel nog wel in menselijke condities wonen. Dus woon ik nu op een boogscheut van het Gravensteen, in een soort loft in een doodlopend steegje. Het is er gezellig, zo met kat en vriendin (of omgekeerd), en eens de deur achter ons dichtgetrokken, wandelen we zo naar het centrum. Wilde ik dezelfde woning in Amsterdam huren, dan woonde ik in Groningen. Of ik was baas van booking.com

Als je een stad niet van vers bloed voorziet, droogt-ie uit.

Ondertussen zijn de Belgische vastgoedprijzen sinds vorig jaar ook met tien procent gestegen en sijpelt de bakstenen frustratie voor het eerst gesprekken binnen. Sprak ik vroeger met Amsterdamse vrienden dan ging het na twee zinnen over woningen en de onbetaalbaarheid daarvan. Nu duikt het onderwerp ook bij ons op. Schrijvers en kunstenaars en creatievelingen zoeken hun heil in de buitenwijken en nemen het half uur transport binnen dezelfde postcode er maar bij.

Dat is een probleem. Door de dure huizenprijzen, duwen steden de creatievelingen en de modale gezinnen de stad uit, puur om plaats te maken voor toeristen en Russische oligarchen die een pied à terre kopen om het daarna te laten leegstaan. Steden verliezen zo hun aantrekkingskracht. Zoals Ilja Leonard Pfeijffer zo mooi aantoont in Hotel Europa: als je enkel nog toeristen lokt, wil dat zeggen dat je stad over het hoogtepunt heen is – zij komen om het verleden te bewonderen, niet om actief deel te nemen aan de creatieve hub die een stad hoort te zijn. 

Ergens is het begrijpelijk dat burgemeesters toeristen willen lokken. Ze vergen weinig onderhoud; toeristen hebben geen stadsdiensten nodig, geen créches, geen speelpleintjes, geen jeugdwerking, geen sportzalen, geen bibliotheken, geen parkeerplaatsen voor de deur, geen vuilnisophaling, geen universiteiten of bedrijven waar jong talent aan de slag kan. Een paar mooie gebouwen en horecaketens, meer hebben toeristen niet nodig. Dat, en hotels en AirBnB’s waar je zware taksen op kunt heffen. Geen bewoners, en toch loopt je stad vol volk. 

Onlangs hoorde ik Benjamin Moser vertellen over Susan Sontag, de grande dame van de Amerikaanse intelligentsia. Hoewel Sontag oorspronkelijk van Los Angeles was, associeert iedereen haar met New York. Maar hoe deed zij dat dan? Iemand die essaybundels schreef, maakte grote sier in The Big Apple, één van de duurste steden ter wereld. Wel, in de jaren zeventig was New York een hell hole, een gevaarlijke plek waar de blanke middenklasse uit was weggevlucht. Van de weeromstuit werd de stad ingepalmd door kunstenaars – blijkbaar kon je met 100 dollar per maand makkelijk een etage huren en lege fabriekspanden werden voor een prikje omgeturnd tot ateliers en expositieruimtes. 

Nu staat New York op de bucketlist van elke cultuurtoerist. Wil je er echter wonen, dan ben je best miljonair. Maar als je een stad niet van vers bloed voorziet, droogt-ie uit. Op een dag zal New York een soort Disneyland worden, een historisch pretpark waar je mits betaling kan doorwandelen. 

Dat heeft Berlijn goed begrepen. Berlijn is de officieuze hoofdstad van Europa, een stad die zeer bewust omgaat met haar vastgoedpatrimonium. Net om de (creatieve) stadsvlucht te vermijden, hebben ze beslist om de huurprijzen te bevriezen. Het kan dus, je middelvinger opsteken naar vastgoedspeculanten en citymarketeers. Het vergt alleen politieke moed.