Spring naar de content

Leve dominee Gremdaat, bestrijder van berberijnse homofobie (terwijl ze in Noord-Afrika de herenliefde hebben uitgevonden en verbeterd)

Arthur van Amerongen zag dominee Gremdaat deze week op zijn allerbest toen hij heerlijk tekeer ging tegen de homofobe en jodofobe gepensioneerde voetballer Anouar Diba.

Mijn wekelijkse preek is een hommage aan dominee Eppe Gremdaat, en tevens een vette knipoog naar de choetba, de vrijdagpreek der mohammedanen die overal ter wereld om 1 uur ‘ s middags plaatsvindt. Het was de droom van mijn moeder dat ik ooit dominee zou worden, maar helaas was en ben ik een trouwe vriend van de duivel. Met mijn preekjes kom ik mama, die hoog in de hemelen is, toch een beetje tegemoet.

Als overtuigd dominee en dienaar der Satanskerk ben ik precies het tegenovergestelde van het merendeel van de hedendaagse vaderlandse columnisten, die mij allemaal doen denken aan de legendarische dominee Johannes van der Poel in Ede. Hoe geëxalteerder de Gesel van de Schaapsweg donderpredikte en dreigde met hel en eeuwige verdoemenis, des te meer genoot zijn gemeente. De gelovigen schuifelden na een ellenlang kansel-sermoen voldaan naar buiten, knagend op de laatste pepermuntjes, en verzuchtten dan: ‘dat heeft de dominee weer prachtig gezegd!’ Van der Poel predikte letterlijk voor eigen parochie en dat doen de meeste columnisten ook. Ze zijn de nieuwe moraalridders. Meestal bevatten hun zedenpreekjes een onverholen stemadvies; andere vaste ingrediënten in de belerende vermaningen zijn neerbuigendheid, pedanterie, een schreeuwend tekort aan zelfspot en de klakkeloze aanvaarding van de onfeilbare dogma’s van klimaatreligie, identiteitspolitiek en wokeness. Het van enige ironie gespeende gejubel over de komst van messias Kaag door het gros der columnisten deed niet onder voor de euforie waarmee dominee Van der Poel getuigde van zijn Zaligmaker. Pieter Broertjes, oud-Volkskrant-hoofdredacteur en oud-burgemeester van Hilversum, vertelde ooit aan HP/De Tijd dat een column juist moet prikkelen. “Een goede columnist is het bij voorkeur niet eens met zijn publiek. Jan Blokker was daarvan een goed voorbeeld. Blokker had de standpunten van de NRC en juist daarom paste hij goed bij de Volkskrant. Hij schold zijn lezers wel eens uit, voor geitenwollensokkendragers bijvoorbeeld, en juist dat zorgt voor binding.”

Ik heb overigens niks tegen dominees. Bij tijd en wijle herlees ik Conrad Busken Huet, Nicolaas Beets en Ferdinand Domela Nieuwenhuis en met weemoed denk ik terug aan mediagenieke zielenherders als Sipke van der Land, hoogtezondominee Henny Visser en Everhard Spelberg, de illustere radiodominee van de VPRO. En Eppe Gremdaat, het alter ego van Paul Haenen, is dus gebaseerd op Spelberg. Klaas Vos, gediplomeerd predikant en gevierd programmamaker van de VPRO, werd na zijn wereldse loopbaan voorganger in Woensdrecht. Ook fijn was de postmoderne hofdominee van Beatrix, Carel ter Linden, die een soort christendom light zonder hel verkondigde. Ik mocht op zondagmorgen na een nacht gruwelijk doorzakken graag naar de verkwikkende preken van Carel’s broer Nico in de Amsterdamse Westerkerk luisteren en als ik het echt op mijn heupen kreeg, ging ik onder het woord bij Jos Brink in De Duif aan de Prinsengracht. Wat ik zo mooi en ontroerend vind aan al die genoemde dominees, is hun oprechte en hartverscheurende onzekerheid. Een twijfel waaronder de uitverkoren leden van de zwartekousenkerk der columnistiek niet gebukt gaan omdat zij de waarheid in pacht hebben.

Het ergste van die Diba (goeie naam voor een travestiet trouwens) is dat hij net doet of de tegennatuurlijke liefde niet bestaat onder Marokkanen, terwijl de Marokkanen de homofilie hebben uitgevonden en verbeterd!

Bon, dominee Eppe Gremdaat dus. Ik ben al heel mijn hele leven fan van Paul Haenen en zijn Margreet Dolman-langspeelplaten heb ik eind jaren zeventig helemaal grijs gedraaid. Dit is een klassieker en Buk nog een keer is natuurlijk het allerliefste homo-liedje uit de Nederlandse geschiedenis. Ik vond het dan ook een grote eer om menigmaal in zijn middagprogramma op de NPO te mogen hebben opgetreden, als zijn correspondent in de Algarve. Hier ben ik vanaf 1 uur en 3 minuten te bewonderen. Dominee Eppe Gremdaat was deze week op zijn allerbest toen hij heerlijk tekeer ging tegen de homofobe en jodofobe gepensioneerde voetballer Anouar Diba, die opvallend genoeg zijn centjes binnenharkte in de islamo-fascistische dictatuur Qatar. Deze meneer, die me vooral deed denken aan een buitenwipper in een hele foute Antwerpse disco, liet precies zien wat er mis is met een hele generatie Marokkanen. Met een woordenschat van 100 kon hij nog net homo, joden en racisme roepen. Kijk, dat gedoe met die regenboog-armband hoeft voor mij ook niet hoor, het Nederlands elftal had die hele teringzooi in Qatar gewoon moeten boycotten en het is gewoon pathetisch om met zo’n zielig nichterig bandje te gaan pronken in die mohammedaanse woestijn. Het ergste van die Diba (goeie naam voor een travestiet trouwens) is dat hij net doet of de tegennatuurlijke liefde niet bestaat onder Marokkanen, terwijl de Marokkanen de homofilie hebben uitgevonden en verbeterd!

Mijn oude vriend E. reisde in de jaren zeventig regelmatig naar Tunesië en Marokko voor seksvakanties. Met zijn blonde manen en knalblauwe ogen had hij in Noord-Afrika de tijd van zijn leven. In geuren en kleuren vertelde hij mij hoe er complete families over hem heen gingen, in sommige gevallen zelfs ook de vader. Daarna ging de familie bidden en aan de couscous. Marokko is net als Tunesië een paradijs voor de al dan niet onbezoldigde herenliefde. Paul Bowles, André Gide, Jean Genet, Michel Foucault en de Nederlandse schrijvers Hans Warren en Jan Hanlo beleefden er gouden tijden. En ik ook! Zo logeerde ik eens bij een alleraardigste familie in Marrakech. De gastvrijheid kende geen grenzen. Dat kwam mooi uit want ik was platzak. De kroostrijke familie was kleinbehuisd. De zeven zonen hadden geen eigen slaapkamer en sliepen in de woonkamer, waar de lage banken ’s avonds als bedden dienst deden. De familie was op een volkse, vanzelfsprekende manier gelovig en alleen de oudste zoon, Mimoun, die ik op een terras in de stad had ontmoet, vertoonde gedrag dat je nu als fundamentalistisch zou omschrijven. Zo was hij mateloos in de ban van de islamitische revolutie in Iran, die toen nog in de wittebroodsweken verkeerde en jonge moslims overal in de wereld aansprak. Als Mimoun het onderwerp aansneed, dempte hij zijn stem en begon hij schichtig om zich heen te kijken: naast kritiek op de koning was en is de fundamentalistische islam een constant taboe in Marokko. Ik had Mimoun achteloos verteld dat ik atheïst was, iets wat je nooit ofte nimmer moet zeggen in de meeste islamitische landen tenzij je om oeverloze en dodelijk vermoeiende discussies verlegen zit. Voor de ‘kafir’ is er hoop noch genade, hij is het meest verachtelijke wezen dat op de aardkloot rondzwalkt, erger nog dan de jood of de christen, die in ieder geval erkend worden door de islam, al is hun status minderwaardig. De gastvrijheid werd verstikkend, want van de vroege ochtend tot de late avond probeerde Mimoun mijn ziel te redden. Met mijn lichaam had hij andere plannen, zo bleek al dra. Ik had het al merkwaardig gevonden dat hij me wilde escorteren toen ik na een rijke tajine liet weten toe te zijn aan een sanitaire stop. In het huis was geen toilet maar Mimoun bleek een geheime vaste boutplek te hebben. Het was pikdonker en tijdens de wandeling van tien minuten hield Mimoun mijn hand vast. We bevonden ons op een soort vuilnisbelt, in de verte glinsterden de lichtjes van Marrakech. Mimoun ging in de hurkhouding zitten, trok zijn witte djellaba omhoog en begon uitbundig te kakken. Tussen het steunen door vroeg hij me of ik dit niet ook het mooiste uitzicht van de wereld vond. Ik had mijn spijkerbroek naar beneden gestroopt en zocht naar de juiste positie en balans (eerder die reis had ik al eens mijn sneakers ondergespetterd, het enige schoeisel dat ik bij me had). ‘ ‘s Lands wijs, ’s lands eer’, hield ik mezelf voor, maar ik wist toen al dat het een ongewoon tafereeltje was, twee zij aan zij poepende mannen op een vuilnisbelt. Intimiteit tussen mannen en jongens was heel vanzelfsprekend en natuurlijk in Marokko, zo had ik overal gezien. Maar nu ontbrak het er nog maar aan dat Mimoun aanbood mijn gat te reinigen met behulp van de door hem meegebrachte fles water.

Na een slopende dag en avond met Mimoun dacht ik dat de nacht mij eindelijk verlossing zou schenken. Doodmoe van de gesprekken en de verzengende hitte plofte ik op een van de matrassen neer, de jongere broers van Mimoun lagen al te snurken. ‘Slaap je al’, hoorde ik naast me fluisteren, seconden nadat het licht was uitgegaan. Mimoun begon een lulverhaal over de djinns, de geesten die je in je slaap tot zondige daden probeerden over te halen. Daarom moest ik de shahada, de islamitische geloofsgetuigenis, opzeggen voor het inslapen. De engelen, de mala’ ik, zouden dan komen om mij te beschermen tegen de boze geesten. Ik kon de engelen nu wel even gebruiken want er prikte iets tegen mijn billen en ik voelde Mimouns hete adem in mijn nek. Net als heel veel andere Noord-Afrikaanse en Arabische mannen had hij een rampzalig gebit en verspreidde hij dientengevolge een weerzinwekkende putlucht.

De broers van Mimoun snurkten nog vredig maar het zweet brak mij uit bij het vooruitzicht van een gangbang

Hoe moest ik reageren op deze verregaande gastvrijheid en voorkomen dat de gastheer in zijn goede eer werd aangetast? Mimoun maakte nu schokkende bewegingen met zijn onderlichaam, iets dat we op de Veluwe vroeger ‘reupen’ noemde. Mimoun schaamde zich niet voor zijn broers, die wellicht eerder als oefenmateriaal dienst hadden gedaan en blij waren dat ze nu tijdelijk werden afgelost. De broers van Mimoun snurkten nog vredig maar het zweet brak mij uit bij het vooruitzicht van een gangbang.

Mimoun, fluisterde ik, ik denk dat Allah dit niet goed vindt. Verontwaardigd siste hij dat ik niet moest denken dat hij homoseksueel was, een opmerking waar ik even geen passende reactie op had. Ik bleef hem zo beleefd mogelijk van mij af duwen, wachtend op het ochtendgebed. De volgende dag gedroeg hij zich afstandelijk en gepikeerd, onze ‘vriendschap’ was bekoeld. Toen ik te kennen gaf dat ik verder wilde reizen, reageerde de familie teleurgesteld. Mimoun was zichtbaar beledigd en keek me niet meer aan. Ik vroeg me af of hij me had uitgenodigd uit islamitisch plichtsbesef of louter en alleen omdat hij op mij en mijn goddelijke lijf geilde.

Bon, gelukkig ben ik nu oud en lelijk en zal zulks mij niet meer overkomen, tenzij ik zo’n berberijnse knul natuurlijk een tientje geef. Ik meen trouwens dat Pim een geeltje gaf, wat ik dan weer rijkelijk veel vind voor zulke onbenullige hand- en spandiensten. Sta mij toe af te sluiten met het strijdlied aller homofielen der Nederlanden: Lieve Anita van de Zangeres Zonder Naam. Polonaise!

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.