Spring naar de content
bron: anp

De jongen met het wankele hoofd

Ineens was hij terug in het nieuws: Marinus van der Lubbe (1909-1934), de jonge metselaar uit Leiden die uit protest tegen de opmars van Adolf Hitler in 1933 in Berlijn de Rijksdag in brand stak en ter dood werd gebracht. Al die tijd lagen zijn resten in het Duitse Leipzig in een ongemarkeerd graf. Onlangs werd hij geïdentificeerd. Nu gaan er stemmen op om ’s lands eerste nazi-slachtoffer negentig jaar later terug naar Leiden te brengen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frans van Deijl

Onderweg in de trein naar Leiden, voor een historisch Rondje Rinus, lezen we het gedicht van Willem Elsschot uit 1934, getiteld Aan Van der Lubbe, dat opent met deze strofe: 

Jongen, met je wankel hoofd

aan de beul vooruit beloofd,

toen je daar je lot verbeidde

stond ik weenend aan je zijde.

Even later staan we voor het huis aan de Morsstraat, waar Van der Lubbe op 13 januari 1909 het levenslicht zag. ‘Monument’, staat er op een metalen plaatje op de gevel, maar dat blijkt louter een architectonische reden te hebben. Daar kwamen we niet voor. De verleiding is niet te weerstaan om aan te bellen en de bewoners te vragen of ze weet hebben van Marinus van der Lubbe, van wie nota bene vijftig meter verderop, bij de Morspoort, een gedenksteen te zijner nagedachtenis staat. Een jonge man doet open, spreekt Engels en hij heeft geen idee. Nee, de andere bewoners komen ook uit het buitenland en zijn trouwens uithuizig. 

Het onvoorstelbare van de geslaagde eenmansactie bleek voer voor speculaties, voor theorieën, de een nog sterker dan de andere.

Dan naar de gedenksteen, het eerste van in totaal drie monumenten – de andere staan in Leipzig en Berlijn. Het is ontworpen door het Nederlandse kunstenaarsduo Sluik/Kurpershoek en zou bestaan uit stenen van het type waaruit de Rijksdag was opgebouwd. Op elk van die stenen staat een strofe van het gedicht dat Van der Lubbe in 1933 schreef in Duitse gevangenschap en dat als zijn testament kan worden beschouwd:

Schoonheid schoonheid wat ooit was

Groter

Dichten eenmaal

Ik geloof een gedicht, ik geloof

Over schoonheid wat ooit was

En ik denk dat zoiets zal zijn

Arbeid

Een eenheid

Door jou alleen

Is alles wat is

Toeristen zijn er deze ochtend volop, ook Nederlandssprekende, maar aan de gedenksteen gaan zij allen voorbij. 

Vragen roept zijn daad nog altijd op. Handelde Van der Lubbe alleen, hoe kon hij brandstichten met die slechte ogen van ’m, hoe kwam hij überhaupt de Rijksdag binnen, toen al een schier onneembare vesting? De nazi’s legden de schuld bij de communisten, waarvan Rinus er immers een was. De communisten op hun beurt, die meteen na de brand massaal werden vervolgd, zeiden dat die rare jongen uit Holland juist een werktuig van de nazi’s was geweest. Het onvoorstelbare van de geslaagde eenmansactie bleek voer voor speculaties, voor theorieën, de een nog sterker dan de andere. Het doet denken aan de moord op John F. Kennedy in 1963 door Lee Harvey Oswald, ook nog steeds onderwerp van complottheorieën en steeds weer nieuwe boeken. 

In het geval van Marinus van der Lubbe vatte onder historici, inclusief Lou de Jong, ten langen leste toch het oordeel post dat Rinus in z’n eentje opereerde. Zijn motief? Hij pleegde zijn daad om, zoals hij het tegen een verslaggever zei, ‘de nieuwe wereld sneller te laten beginnen, want de oude moet geduwd worden opdat zij sneller omvalt’. 

Maar dan dat verwarde gedrag van Van der Lubbe tijdens de zittingsdagen van zijn proces, eerst in Leipzig, daarna in Berlijn? Aanvankelijk gaf hij overal antwoorden op. Hij had het gedaan, niemand anders verder erbij. Dit was zijn proces. Hij ging ervan uit dat hij voor brandstichting hooguit een paar jaar werd opgesloten; dan kwam de oorlog en was hij weer vrij. Ten slotte werd hij de oneindig durende vragerij zo beu, dat hij er het zwijgen toe deed en voortdurend het hoofd liet zakken, het wankele hoofd van Elsschot, en zelfs het snot uit zijn neus liet lopen. Nog één keer zei hij iets, namelijk dat hij snel een vonnis wilde. “Toen de openbare aanklager op 13 december de doodstraf eiste, sliep hij,” aldus beschrijft voormalig Haagse Post-journalist Martin Schouten in zijn oorspronkelijk in 1986 verschenen biografie over Van der Lubbe. 


Een apathische Marinus van der Lubbe op de vierde dag van het Rijksdagbrand-proces in Leipzig, 25 september 1933

Wat mankeerde de verdachte? Hadden ze hem wellicht gedrogeerd, hem scopolamine toegediend, beter bekend als waarheidsserum of duivelsadem? Bij hoge doses veroorzaakt dat een delier, waarna vermoeidheid, slaperigheid en geheugenverlies optreden. Een antwoord bleef negentig jaar achter in het graf. Begin dit jaar kwam de Duitse Paul-Benndorf-Gesellschaft in actie, een stichting die zich bezighoudt met het onderhoud van historische graven. De stichting wilde weten waar Van der Lubbe precies begraven lag; het graf was altijd ongemarkeerd gebleven, teneinde daar een monument te plaatsen. In 1999 is op de begraafplaats in Leipzig een monument opgericht, maar niet op het graf. 

De resten werden gevonden en onderzocht op sporen van drugs (scopolamine, of wat dan ook). Die zouden niet (meer) aangetroffen worden, maar wel wist men zeker dat het om Rinus ging, want volgens weekblad Der Spiegel zagen de onderzoekers dat de halswervels een inkeping bevatten die het gevolg moest zijn van onthoofding met de guillotine, de methode waarmee Van der Lubbe werd geëxecuteerd. Voorts bleek er naderhand een DNA-match te zijn met een kleinzoon van een broer van Van der Lubbe.

Jongenlief, zooals je ziet,

Leiden krijgt je resten niet.

Hitler laat zich niets ontrukken

want hij houdt van die twee stukken.

(achtste strofe uit Aan Van der Lubbe van Willem Elsschot)

Moeten de stoffelijke resten van Rinus van der Lubbe, ’s lands eerste nazi-slachtoffer, terug naar zijn geboorteplaats Leiden? Biograaf Martin Schouten meent dat die beslissing aan de nabestaanden is. De vraag is wat precies de wens van de nabestaanden is. Kort na de moord was dat duidelijk: zijn broers wilden hem terughalen naar Leiden. 

“Ja,” antwoordt de Leidse historicus Stefan Glasbergen dan ook onomwonden. “De familie van Van der Lubbe heeft jarenlang gestreden voor eerherstel. Een straf voor de brandstichting was gerechtvaardigd, want die had hij gepleegd. Maar de doodstraf stond in geen enkele verhouding en werd bovendien in een showproces uitgesproken door een stel nazi’s. Pas in 2007 werd het vonnis door de Duitse rechter formeel ongedaan gemaakt. Dit was een belangrijke stap in de rehabilitatie van Rinus. Maar nu zijn stoffelijke resten zijn opgegraven, is het tijd voor een volgende stap. Van der Lubbe is begraven in de stad waar zijn gratieverzoeken werden afgewezen, waar zijn moordenaars hun doodvonnis uitspraken en de beul zijn misdaad beging. Zijn naaste familie en vrienden in Leiden, waarmee Van der Lubbe tot op het einde bleef corresponderen, werd daarmee een gedenkplaats ontnomen. Het wordt tijd om ook dit laatste stukje onrecht te herstellen. Breng de stoffelijke resten van Van der Lubbe terug naar Leiden.” 

Dat Marinus van der Lubbe in Leipzig is begraven is historisch juist van betekenis. Voor de Leidse geschiedenis is het niet nodig dat zijn resten naar Leiden komen.

Henri Lenferink, burgemeester Leiden

Enkele dagen na Rinus’ executie in 1934 las de familie in Nederland in de krant dat het stoffelijk overschot ter hunner beschikking stond. Daarop reisden de broers Frans en Jan per lijkwagen af naar Leipzig met aan boord een kist die van binnen met zink was bekleed. In de aula van de Zuiderbegraafplaats van Leipzig kon Frans afscheid nemen van zijn broer. Rinus’ hoofd was voor de gelegenheid weer aan de romp genaaid. De wond in de hals was goed zichtbaar. Maar Frans en Jan stelden vast dat het lichaam verder ongeschonden was. Toch mochten zij hem niet terug naar Nederland meenemen. Ten slotte werd Rinus in de door zijn broers meegebrachte kist in Leipzig ter aarde besteld. Aan het graf sprak Frans enkele woorden, die bewaard zijn gebleven: “Lieve broer Marinus, met diepe droefheid hebben wij je in je laatste rustplaats gebracht. Weinigen zullen er op de wereld zijn, die begrijpen, wat jij met je daad hebt bedoeld. Maar wij, die jouw karakter kenden, weten, dat je haar volbracht hebt in de overtuiging de mensheid ermee te helpen.” 

Glasbergen weet waar Van der Lubbe in Leiden herbegraven moet worden: op de historische begraafplaats aan de Groenesteeg, die zich op loopafstand van Rinus’ geboortehuis aan de Morsstraat bevindt. “Een prachtige plek, al is het een wat elitaire begraafplaats, waar Rinus zelf zich denk ik niet zo thuis zou hebben gevoeld.” 


Het parlementsgebouw in Berlijn, in brand gestoken door Marinus van der Lubbe, 27 februari 1933

Behalve de naam van Rembrandt van Rijn is ook die van Marinus van der Lubbe zo sterk verbonden aan de stad Leiden, dat het pleidooi van Glasbergen ongetwijfeld steun krijgt van de Historische Vereniging Oud Leiden (HVOL). Zou je denken tenminste, maar Jan-Jaap de Haan laat weten dat er ‘niet direct een duidelijke portefeuillehouder is voor Marinus van der Lubbe’. Over Glasbergens pleidooi merkt hij op: “Als HVOL hebben we hiervoor nog geen standpunt ingenomen, maar ik zal het vraagstuk eens agenderen de volgende vergadering.” 

Nu dient te worden aangetekend dat Rinus zijn bekendheid niet aan zijn geboortestad te danken heeft, maar aan de Duitse hoofdstad Berlijn – al was hij in zijn jonge jaren in de Sleutelstad bepaald geen onopvallende verschijning. Na de lagere school werd hij metselaar, maar hij verloor door een ongeval voor een belangrijk deel het zicht in beide ogen. 

Na zijn (gedeeltelijke) herstel was hij ‘nadenkelijker’ geworden, schrijft biograaf Schouten. “Er was iets verkeerd in de wereld, maar wat?” Via een communistische vriend kwam hij terecht bij Communistische Jeugdbond De Zaaier, afdeling Leiden. En vanaf toen radicaliseerde Rinus toch enigszins, zoals we dat thans zouden noemen. Hij raakte betrokken bij allerlei vechtpartijtjes; één keer drukte hij zelfs een agent door een ruit. Hij bezocht vergaderingen, voerde het woord bij wilde stakingen, bracht blaadjes uit als De Roode Werker en De Werkloosheid. Aan het begin van de jaren dertig werd Leiden hem kennelijk toch te benauwd en toog hij naar het oosten, naar Duitsland, naar Rinus’ eigen zeggen het hart van Europa, waar de fascisten op het punt stonden aan de macht te komen. Hij wilde een daad stellen om het Duitse proletariaat wakker te schudden, zodat die opmars een halt werd toegeroepen.

Straat noch plein zijn in Leiden vernoemd naar Marinus van der Lubbe, wel een hofje waar bij de onthulling in 1984 het doek over het naambord niet meteen wilde zakken en het bord daarna al half losliet van de muur. Toespraken, aldus een verslag, werden overstemd door de herrie van een cirkelzaag vanaf een bouwplaats verderop. Zijn oude vriend uit Leiden, Koos Vink, zei: “Jezus heb nooit bestaan. Daar ken je Rinus dus niet mee vergelijken.” 

Voormalig huisgenoot Koos Vink onthulde het bord, 1984

Zou er anno 2023 niet meer inzitten dan een lullig hofje, een officiële herbegrafenis bijvoorbeeld, een gebeurtenis die gegarandeerd media-aandacht zal genereren, toeristen kan lokken of misschien zelfs uitgroeit tot een bedevaartsoord voor deze of gene groepering? “Dat Marinus van der Lubbe in Leipzig is begraven is historisch juist van betekenis,” antwoordt de Leidse burgemeester Henri Lenferink, die van huis uit historicus is. “Hij was betrokken bij een belangrijk moment in de geschiedenis. Voor de Leidse geschiedenis is het niet nodig dat zijn resten naar Leiden komen. Zijn rol is van een bovenlokaal belang geweest.”

Er resteert nog een vraag: waarom boden de Duitsers na de oorlog de familie Van der Lubbe niet alsnog de gelegenheid hun broer naar Leiden over te brengen? Leipzig was Oost-Duitsland geworden; formele erkenning van dat land door Nederland was pas in 1973 aan de orde. Desondanks bleven de officiële relaties koel, vanwege de situatie van de mensenrechten en de heropleving van de Koude Oorlog. Mogelijk speelde mee dat Van der Lubbe in Oost-Duitsland nooit als een held is gezien, maar als een loopjongen van de nazi’s, die via zijn actie duizenden communisten konden vervolgen en de dood injagen. 

Na de val van de Muur in 1989 duurde het lang voordat er wat gebeurde. In 1999 werd op de begraafplaats in Leipzig een monument geplaatst, in 2007 het doodvonnis van 1933 ongedaan gemaakt. Rinus’ broer Jan was de enige nog levende familie die zich erom bekommerde, maar hij stierf in 1984, kort voor de onthulling van het Van der Lubbehof. In elk geval is er de reeds genoemde kleinzoon van zijn broer, wiens DNA matchte met een tand uit het graf. 

De dichtstbijzijnde nabestaanden lijken geen heil te zien in een herbegrafenis, zo komt mij intussen voor.

Stefan Glasbergen, historicus

Wie is die kleinzoon, hoe staat hij als rechthebbende tegenover een herbegrafenis van zijn oudoom, en spreekt hij namens alle nabestaanden, voor zover nog in leven? Wederom vragen waarop in dit bestek niet snel antwoorden te vinden zijn. Maar voor historicus Stefan Glasbergen is het verder allemaal duidelijk: “De dichtstbijzijnde nabestaanden lijken geen heil te zien in een herbegrafenis, zo komt mij intussen voor. Maar dat lijkt mij in te gaan tegen de nadrukkelijke wens van Rinus’ broers. De familie spreekt dus niet met één mond. Bovendien is de vraag relevant of de nog levende nabestaanden hier überhaupt iets over te zeggen hebben. Moreel gezien absoluut, maar mijn indruk is dat ze voor de wet niet als zogenaamde eigenaar van het lijk gezien worden. Mij gaat het er vooral om dat we de wens van de eerste nabestaanden alsnog postuum honoreren. Daarbij is het ook voor de stad Leiden historisch van belang dat Rinus terugkomt.”

We eindigen ons Rondje Rinus in Leiden op begraafplaats Groenesteeg. Op een bankje onder een enorme eik die de storm van 5 juli heeft overleefd lees ik heel Elsschots gedicht en herkauw de laatste strofe:

Moog je geest in Leipzig spoken

tot die gruwel wordt gewroken,

tot je beulen, groot en klein,

door den Rus vernietigd zijn. 

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.