Spring naar de content
bron: frank ruiter

Auke Kok: ‘Ik wilde niet de zoveelste kille schets van een protestants milieu maken’

Van journalist en schrijver Auke Kok (1956) verscheen onlangs een sterk autobiografisch fictiedebuut. In Flinke jongen volgen we de 12-jarige Hidde, die uitvluchten probeert te zoeken uit een bedreigende gezinssituatie. Dus verdwijnt hij in zijn hoofd, of vindt verlossing in het voetbal.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jelle Brumsen

Je hebt een lange staat van dienst als non-fictieschrijver. Nu ben je vlak voor je 65ste verjaardag gedebuteerd als romancier. Waarom nu pas?

“Met het klimmen der jaren kwamen er steeds meer beelden terug uit mijn jeugd. Allerlei nare toestanden, angsten, ruzies. Ik wilde er al langer over schrijven, maar wist niet goed in welke vorm, op wat voor toon. Op een gegeven moment realiseerde ik me dat het een roman moest worden en dat ik van mij en iedereen om mij heen personages moest zien te maken.”

Werd dit ook een fictieboek omdat je laatste non-fictieboek tot wat commotie leidde?

“Je bedoelt of ik dacht: bij het schrijven van een fictieboek beland je tenminste niet in de rechtszaal? Haha, nee. Ik tekende in de zomer van 2016 vrijwel gelijk het contract voor mijn Cruijff-biografie en voor dit boek. Die narigheid van november 2019 toen half Nederland over me heen viel was natuurlijk niet leuk, maar het zal me er niet van verhinderen om in de toekomst opnieuw non-fictieboeken te schrijven.”

Wat vonden je broer en zus van dit boek?

“Van tevoren hebben we het er uitgebreid over gehad, ik wilde niet dat mijn familie niks meer met me te maken wilde hebben. In die valkuil liggen nu wel genoeg autobiografische romanciers. Toen ze het manuscript voor publicatie lazen, schrokken ze wel van sommige passages. Ze wisten niet dat ik het allemaal zó naar had gevonden vroeger. We hadden natuurlijk niet aan alles dezelfde herinneringen, maar in de omschrijving van de verhoudingen en spanningen in het gezin konden ze zich aardig vinden. Aanpassingen in de tekst of compromissen waren onnodig.”

Het leek me interessanter om de tragiek van m’n ouders ook invoelbaar te maken, hun afbrokkelende huwelijk, de driftbuien en losse handen van mijn vader

Auke Kok

Hoe voorkwam je dat het boek teveel een afrekening werd met je gereformeerde ouders?

“Ik wilde inderdaad niet de zoveelste kille schets van een protestants milieu maken, dat heeft iets gemakkelijks. Het leek me interessanter om de tragiek van m’n ouders ook invoelbaar te maken, hun afbrokkelende huwelijk, de driftbuien en losse handen van mijn vader. Hoe verschrikkelijk het vaak ook was, zij hadden het ook graag anders gezien. De onmacht vond ik boeiender dan de klappen.”

Mensen zijn er natuurlijk bedreven in om zich iets verkeerd te herinneren. Was je daar bang voor?

“Nee, aan mijn omgeving heb ik duidelijk gemaakt wat het is: een roman, een fictieverhaal, hoewel gestoeld op ware gebeurtenissen. Het zijn geen memoires. In een roman moet je verdichten, dramatiseren, je geest laten waaien. Uiteindelijk draait het om verbeelding. Om het liegen van de waarheid.”

Heeft het motto van Gerard Reve voorin je boek hier betrekking op?

“Ja. ‘Echt gebeurd is geen excuus.’ Je moet niet teveel vasthouden aan wat er echt is gebeurd. Als iets het boek niet ten goede komt, hoort het daar niet thuis. Het is fictie, de kracht van het verhaal torent boven alles uit. Kleine voorvallen groot maken, grote voorvallen weglaten, met de tijd spelen: na al die non-fictieboeken, waarin zo veel niet mag, mocht ineens alles. Een haast bevrijdende ervaring.”

Hoe smeedde je je eigen verhaal om tot fictie?

“Ik moest eerst de juiste toon zien te vinden. De stem van de verteller is allesbepalend. En dat was nog een hele zoektocht, moet ik je zeggen. Ik wilde de lezer het beklemmende van ons gezin – althans in een bepaalde periode – laten invoelen en meemaken door alles door de twaalf-, dertienjarige Hidde te laten vertellen. Dat lukte pas goed toen ik het fotoalbum dat ik met veel moeite had samengesteld, opzij schoof. Zolang ik de echte namen van de betrokkenen gebruikte, kwam ik geen steek vooruit. Ik bedacht namen, plaatsen, gebeurtenissen, en ineens ging het lopen. Eenmaal aanbeland in de fictieve ruimte, zoals dat heet, hoefde ik niet meer te duwen, ik werd geduwd. Een hele sensatie. Zo werden dus de personages tijdens het schrijven andere personen dan mijn ouders, mijn broer, zusje en ik. Nu zie ik Hidde niet meer als mezelf. Laatst zei een lezer tegen me dat ze Hidde wel in haar armen wilde sluiten. Dan denk ik niet dat ze mij in haar armen wil sluiten.”

In het dankwoord schrijf je dat je een ‘schaamtebarrière’ moest overwinnen om dit boek te kunnen schrijven. Was die schaamte groot?

“Als je een autobiografische roman schrijft moet je jezelf niet sparen, anders wordt het een slap verhaal. Je moet je blootgeven en dat is niet altijd prettig. Dus ik moest van Hidde geen grotere held maken dan hij in werkelijkheid was, integendeel haast. Als lezer voel je compassie als de hoofdpersoon ook een mens met onvolkomenheden is. Dat maakt een boek als De avonden zo goed. Ik weet haast zeker dat Reve in werkelijkheid een veel leukere jongen was dan zijn personage Frits van Egters.”

Wat vond je het lastigst aan de overgang van non-fictie naar fictie?

“In mijn non-fictiewerk probeer ik altijd een verhalende structuur aan te brengen, dus ik dacht dat fictie schrijven daar wel een beetje tegenaan zou liggen. Maar ik ben erachter gekomen dat er toch een Chinese muur tussen staat. Het wonderlijke is natuurlijk dat toeval in het echte leven een belangrijke rol speelt, terwijl de toedracht in een roman, waarin je alles bij elkaar mag verzinnen, juist weer aannemelijk moet zijn, dus zonder toevalligheden. Dat is de paradoxale verhouding tussen fictie en non-fictie en dat was best even aanpassen voor mij. Je moet de lezer meenemen in jouw wereld en daarbij is stijl doorslaggevend.”

Mijn eerste en mijn laatste boek zijn de meest bijzondere

Sommige mensen zien een rangorde in literatuur waarbij fictie dan vaak als de heilige graal wordt gezien. Hoe zie jij dat?

“Ik sla het een niet hoger aan dan het ander. Ik bewonder zowel David van Reybrouck als Arnon Grunberg. Vroeger keek ik altijd een beetje op tegen romanschrijvers. Dat je gewoon je fantasie kan gebruiken om mensen te boeien, dat veronderstelt een soort bluf waarvan ik betwijfelde of ik die in me had. Hoewel je natuurlijk voor het schrijven van goede non-fictie ook verbeelding nodig hebt. Misschien is m’n bewondering voor fictie nu wel wat minder geworden nu blijkt dat ik het ook kan.”

Hoe kijk je naar je eigen boek nu het af is?

“Volmaakt is het nooit, het blijft toch mensenwerk. Bekend is dat W.F. Hermans bij nieuwe drukken vaak tal van wijzigingen aanbracht, soms zelfs nieuwe scènes schreef. Ook ik zou waarschijnlijk weer met delete gaan werken als ik het document nu zou openen. Ik schrik altijd van de vraag of ik er zelf tevreden over ben. Tja, tevreden… De grootste blijdschap voel ik als het anderen blijkt te raken. Afgaande op de eerste reacties is Flinke jongen daar aardig in geslaagd.”

Is je laatste boek altijd je beste boek?

“Ik hoop altijd dat mensen dat vinden, maar ik maak het nog steeds mee dat mensen zeggen mijn eerste boek het beste te vinden. Terwijl ik toch altijd denk bij te leren en beter te worden per boek. De lezers moeten vooral zeggen: met Flinke jongen heb je een nieuw peil bereikt.”

Tot slot: wat vind je zelf je beste werk?

“Als ik terugdenk aan de enorme nervositeit die ik voelde bij het schrijven van mijn eerste boek, zou ik het bijna beledigend voor De verrader vinden om mijn laatste het beste te noemen. Ik had destijds zelfs een handdoek naast mijn toetsenbord liggen tegen de zweetvingers, zo spannend was dat allemaal. Laat ik zeggen: mijn eerste en mijn laatste boek zijn de meest bijzondere.”