Spring naar de content
bron: Frank Ruiter/Lumen

A. F. Th. van der Heijden: ‘Mijn leven is kapot’

Deze maand verschijnt Stemvorken, de nieuwe roman van A.F.Th. van der Heijden, die dit jaar zeventig wordt. Het is tevens de maand dat zijn zoon Tonio hem, elf jaar geleden, ontviel. ‘Mijn ervaring is dat zo’n verlies niet slijt, maar zich steeds meer gaat opdringen.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nathalie Huigsloot

Je wilde dit interview graag telefonisch doen vanwege corona. Ben je nog niet gevaccineerd?

“Jawel, één keer, de tweede staat nog uit. Maar ik zit behoorlijk in een risicogroep, dus ik ben er zeer beducht voor. Vorig jaar januari lag ik een tijdje in het ziekenhuis vanwege een ontsteking waaraan ik geopereerd moest worden, en toen ik thuiskwam om verder te herstellen, sloeg plotseling de pandemie toe, met een lockdown als gevolg. Sindsdien ben ik niet meer buiten geweest. Ik heb mezelf een vrijwillige quarantaine aangedaan. En het rare is: naarmate die langer duurt, word je er steeds beduchter voor om weer naar buiten te gaan.”

Ga je zelfs niet even een blokje om?

“Nee. Ik heb wat apparaten op mijn slaapkamer staan, daar klim ik af en toe op. Als je echt weinig meer loopt, ga je dat vanzelf doen, anders loopt het fout af.”

Hoe is het verder met je?

“Kijk, als je mij vraagt hoe het met me gaat, denk ik toch altijd in de eerste plaats aan mijn werk, en dat gaat voorspoedig. Ik ben in vol bedrijf, kan ik wel zeggen. En dan heb ik het niet alleen over het boek dat nu uitkomt, maar ook over wat ik verder nog allemaal onder handen heb. Ik voel me heer en meester over mijn werk en wat ik nog wil afleveren. En dat is toch het voornaamste voor mij, om aan het werk te blijven. Dat is de beste verdoving. Mijn leven is toch kapot. En dan kun je twee kanten op: je kunt in een hoek gaan hangen en heel passief blijven, maar dat vergroot de pijn alleen maar. Of je kunt verdoving zoeken in een bezigheid. Niet dat daardoor plotseling je leven zoveel zinvoller wordt, maar het doet allemaal minder pijn. Dat is sowieso het hele dilemma met zingeving en zinloosheid, het leven wordt zinlozer naarmate je passiever blijft, want dan stort het pas echt op je. En omdat ik mezelf nou eenmaal dat ambacht van het schrijven eigen heb gemaakt, ben ik dat blijven doen, in verhevigde mate, en dat helpt enigszins.”

De tekst gaat onder de foto verder.

bron: Frank Ruiter/Lumen

Waren jij en je vrouw Mirjam vóór Tonio’s overlijden ook al niet in een soort zelfverkozen quarantaine?

“Dat klopt, dat was eigenlijk heel merkwaardig. Ruim een jaar voordat Tonio verongelukte, besloten Mirjam en ik een tijd afscheid te nemen van de buitenwereld en al het gekrakeel, en eens hard te gaan werken. Het was een zelfquarantaine zonder pandemie, terwijl Tonio nog leefde. Achteraf is het net alsof dat een generale repetitie was voor de tijd die voor ons lag, waarin we het zonder die jongen moesten doen. Dus wij zijn in de aanloop naar de werkelijke pandemie al tien jaar in oefening geweest. Ik nog meer dan Mirjam, want zij doet nog de boodschappen; ik heb me vanaf de dag na Tonio’s verongelukken helemaal teruggetrokken.”

In Stemvorken schrijf je over ‘de idiote sociale dwang om visite te ontvangen, bezoek af te leggen, feestjes en etentjes te geven’. “Waarom kunnen mensen niet zonder gezelschap? Ze blijven maar aan elkaar klitten en snuffelen, kwijlend van de wederzijdse complimenten, met geen ander resultaat dan kwaadsprekerij over de gastheer en de gastvrouw in weer andere groepen, waar de oren roodgloeiend opgewreven worden. Het sociale verkeer in een stad als Amsterdam is één grote orgie van dubbelspionage, waar niemand ooit als zodanig ontmaskerd wordt, omdat iedereen dezelfde januskop draagt.” 

Is dat een autobiografisch stukje?

“Dat is me wel uit het hart gegrepen. Waarom altijd die gruwelijke, dwingende gezelligheid van de mensen, dat bij elkaar kruipen? Dat stond mij eerder tegen dan op de dag dat het noodzaak werd om me terug te trekken. Ik heb het eigenlijk mijn hele leven al gehad, die opluchting als ik niet aan grote samenkomsten hoefde deel te nemen. Ik zocht het wel vaak op, ik sprong vele jaren na gedane arbeid op tram 2 naar ’t Spui om daar mijn vrienden te treffen bij Café de Zwart. Maar daartussen zocht ik ook periodes om me af te zonderen. Ik zat soms maanden achterheen in Zuid-Limburg te werken. Ik had daar een vast appartement en daaruit bleek toch de behoefte om voor langere tijd uit Amsterdam weg te zijn en het hele sociale circus te ontlopen.

“Voor het verwerven van vrienden heb ik ook het verkeerde vak gekozen, denk ik. In de literaire wereld valt niet veel vriendschap te halen. Toen ik net begon bij literair tijdschrift De Revisor, dacht ik dat het niet meer dan normaal was om een collega een gelukstelegram te sturen met: ‘gefeliciteerd met je nieuwe boek’. Maar daar werd heel raar op gereageerd. Alsof ik daarmee iemand binnen mijn invloedssfeer wilde trekken. Dus daar ben ik maar gauw mee opgehouden. Ook in latere jaren is me gebleken dat daar niet veel te halen is wat betreft vriendschap. Zeker als je een paar miezerige succesjes hebt, word je daar algauw op aangekeken. Altijd afstand, altijd scheve gezichten. Ach, het is allemaal zoals Voltaire zei: ‘Het is onvoldoende dat de vrienden geen succes hebben, nee, ze moeten ook nog falen.’”

Het gaat slecht met de literaire wereld. Hoeveel last heb jij ervan dat je romans steeds minder verkopen?

“Het boek Tonio ontwikkelde zich tot een bestseller; daar daalden allerlei prijzen op neer en dat is toch nog niet zo lang geleden, dus ik heb niet zoveel te klagen. Natuurlijk loopt de verkoop van romans terug, maar ik blijf gewoon doorgaan op het ingeslagen pad.”

Voor het verwerven van vrienden heb ik ook het verkeerde vak gekozen, denk ik. In de literaire wereld valt niet veel vriendschap te halen

Je romans zijn vaak omvangrijk. Stemvorken telt ook weer 883 bladzijden. Zeggen ze bij de uitgeverij weleens: ‘Maak ze anders iets dunner, mensen hebben die aandachtspanne niet meer’?

“Nee. Het is toch een beetje mijn poëtica om een verhaal in de breedte op te rekken, en in dit boek ben ik daar juist nog verder in gegaan. Ik wilde voor mezelf weleens weten hoe dat ging: twee vrouwen aan elkaar voorstellen op papier en dan die hele kleine verschuivingen in hun verhouding stapsgewijs volgen. Hoe ze langzaam naar elkaar toe kruipen, totdat er een erotische verhouding ontstaat. Ik wilde mezelf de ruimte geven om diep af te dalen in een vrouwenziel. En ik kan je vertellen dat dit de plezierigste schrijfervaring tot nu toe was.” 

Doe je daarvoor ook research? Dat je bijvoorbeeld naar lesbische porno kijkt?

“Nee, dat is niet mijn literaire bron. Als ik dat soort bronnen zou gaan gebruiken, dan zou het verhaal de verkeerde kant op gaan. Deze twee vrouwen beschouwen zichzelf ook niet als 100 procent lesbisch. Ze hebben allebei een relatie met een man; dit is een amour fou, die ze overvallen heeft, een fysieke, erotische verliefdheid die niet meer te stoppen is.”

Je zei net dat dit de plezierigste schrijfervaring tot nu toe was. Bedoel je daarmee dat het je erotiseert tijdens het schrijven?

“O ja. Maar dat is toch voornamelijk een mentaal proces, heb ik gemerkt, het is niet dat ik fysiek opgewonden raak, je bent au fond toch aan het werk. Maar mentaal kun

je wel degelijk geërotiseerd raken. Waarom ik het mijn prettigste schrijfervaring noem, heeft te maken met dat verwijlen bij het mysterie vrouw. Vrouwen zijn alleen al een mysterie omdat ze de wereld in gang houden, omdat ze kinderen baren. En het mysterie van de voortplanting, de procreatie zoals dat met een mooi woord heet, is voor mij alleen maar groter geworden sinds Tonio ons ontviel. Het voortbrengen van nieuw leven draagt altijd het gevaar in zich dat je het ook weer kwijt kunt raken. Maar daar houdt het mysterie vrouw voor mij niet op, het is ook hun mysterieuze schoonheid, hoe dat lichaam in elkaar zit, waar wij als mannen met plompe lijven naast staan. Het is een ode aan de vrouw.”

Is het als tegenreactie bedoeld op het genderneutrale woke-beweging?

“Met dat genderneutrale ben ik niet zo bezig. Die dwang om genderneutraal te denken, heeft voor mij toch iets te veel te maken met wat we tegenwoordig hebben: de identiteitspolitie, de diversiteitspolitie, de inclusiviteitspolitie. Deze denkbeeldige politiebureaus puilen gewoon uit van de onderafdelingen. Als ik op die manier benaderd word, ga ik voortaan gewoon een politiepenning vragen om te controleren of die mensen wel gerechtigd zijn om hierover te oordelen. Dingen krijgen geen tijd meer om te veranderen, maar tegenwoordig wordt er meteen een guillotine opgericht, waarna de koppen rollen. Laat het besef dat iets fout is toch enigszins groeien bij mensen. Nee, het moet allemaal op stel en sprong. Dingen mogen ook niet meer van alle kanten overdacht worden, lijkt het wel. Mensen kunnen maar één kant op denken, is al tijden mijn klacht. Die behoefte om dingen te versimpelen stoort me.

“Hoe vaak ik zelf ook niet heb moeten horen: ‘Je moet taal kaalslaan totdat het niet verder kan. Kijk eens naar Elsschot, hoe eenvoudig die het deed, economisch schrijven, dat is het helemaal, weet je.’ Ik doe daar niet aan mee. Ik bezie de werkelijkheid met mijn eigen bril en dan zie ik heel veel ingewikkeldheid. Daar wil ik wel vereenvoudigende technieken voor gebruiken, maar niet voorbij een bepaalde grens. Natuurlijk, literatuur is ook een manier om complexe problemen simpeler te maken; daar moet je alleen niet in doorschieten. Maar die eis van versimpeling zie ik steeds meer. Stel je voor dat plotseling de hele complexiteit van de klassieke muziek weggevaagd zou worden en we alleen nog maar rap zouden horen, dat zou toch een verschrikkelijke wereld zijn? Dat zou een hel zijn waarvan Dante niet had kunnen dromen.” 

De tekst gaat onder de foto verder.

bron: bart koetsier

Naast een ode aan de vrouw is ouder worden een thema in je boek, ook het aftakelingsproces van de man. Is dat iets wat jou persoonlijk erg bezighoudt?

“Ja, natuurlijk. Ik was best een knappe jongeman, en dat werd me ook wel verweten. Per definitie word je dan neergezet als iemand die profiteert van zijn geschikte uiterlijk. En als de jeugd begint te tanen en je hebt niet meer die sprankelende schoonheid, dan krijg je opnieuw een verwijt, namelijk dat je het niet hebt weten vast te houden. Dat is een vreemd soort paradox. En dat is iets waarmee ik altijd moeilijk heb kunnen leven. Ik snap niet dat er zoveel wordt gezeurd over een gegeven waar niemand aan ontsnapt.”

Je wordt dit jaar zeventig. Vind je daar ook iets leuks aan?

“Behalve enkele fysieke ongemakken zoals mijn rug en een ischias-kwaal rechtsonder in de rug, moet ik je eerlijk zeggen dat het ouder worden me tot nu toe meevalt. Als ik naast die rugklachten en mijn overgewicht mijn geestelijke faciliteiten zou moeten inleveren, zou dat echter wel het einde voor me betekenen. Maar ik merk dat mijn ambachtelijke kwaliteiten bepaald niet minder zijn geworden. Ik werk zelfs efficiënter en met misschien wel een grotere verbeeldingskracht dan voorheen.

“Ik moet ineens denken aan Hugo Claus, die tegenover Harry Mulisch klaagde: ‘Volgens mij begin ik Alzheimer te ontwikkelen, want laatst moest ik de woorden “hij zei” opschrijven, maar toen schreef ik “Hij zij”. Dus Harry, voor mij is het een uitgemaakte zaak, ik ben aan het dementeren.’ Daar moest iedereen toen erg om lachen, maar uiteindelijk draaide het er wel op uit dat Hugo Claus die ziekte had. Dat zijn schrikbeelden natuurlijk. Gelukkig krijg ik nog altijd veel complimenten over mijn geheugen. Een vriend van mij zei ooit: als je Adri vraagt wat voor weer het op die dag was, dan weet hij dat ook nog. Dat is grotesk, maar voor hoe ik de romanschrijverij aanpak, met wijdvertakte geschiedenissen die zich over verschillende romans uitspreiden, heb je toch een behoorlijk werkgeheugen nodig en zolang dat niet hapert, ben ik niet ontevreden over het ouder worden.”

Je zei dat je verbeeldingskracht met het ouder worden misschien wel groter is geworden. Komt dat ook doordat je met het ouder worden steeds schaamtelozer kan schrijven?

“Dat zou betekenen dat je verbeeldingskracht gebieden van de natuurlijke schaamte verovert, koloniseert… Ja, daar kan ik me wel in vinden.”

Je schrijft bijvoorbeeld dat de twee vrouwen in bed de zwarte viezigheid tussen elkaars tenen aflikken. En dat terwijl je vroeger met best veel schaamte bent opgevoed, waardoor dat ook een tweede natuur voor jou werd. Heb je tijd nodig gehad om op dat gebied terrein te winnen?

“Voor zo’n scène hoef ik mijn schaamte niet te overwinnen. Toen ik deze twee vrouwen op papier ontwierp, zocht ik naar een manier waarop ik ze nog dichter bij elkaar kon brengen. Je hebt natuurlijk de gewone erotische handelingen, maar hoe kon ik ze nog dieper in elkaars armen drijven? En toen zag ik op een gegeven moment dat zwartsel tussen de tenen voor me. Maarten ’t Hart voerde dat ooit op in een interview. Het smerigste wat hij ooit had meegemaakt bij hem in de buurt in Maassluis was dat kinderen uit een bepaald gezin ’s avonds voor het slapengaan het zwart tussen hun tenen uit aten. Daar moest ik ook van rillen toen ik dat las, maar het kwam me wel heel bekend voor. Niet dat wij dat deden, mijn moeder zorgde er wel voor dat wij geen voorraadje tenenzwart hadden om op te peuzelen, maar het gebeurde bij andere gezinnen wel. Ik herinnerde me laatst ook ineens het woord daarvoor, sepketjes heette dat. Dus zuigkatjes, ook wel kattendrop genoemd. Maar het is inderdaad de schaamte voorbij.

“Over hoezeer ik met schaamte ben opgevoed schrijf ik in De gevarendriehoek, De tandeloze tijd 2. Daarin voer ik Albert op, die grote delen van de nacht wakker ligt als zijn vader dronken uit het café is gekomen en urenlang alleenspraken houdt, die vol zitten met beledigingen jegens zijn vrouw. Albert heeft het gevoel dat hij wakker moet blijven, omdat hij alleen dan de boel in toom kan houden. Hij heeft het gevoel dat hij een soort leidsels in handen heeft die hij straktrekt, terwijl zijn vader ligt te oreren. Dat is een literaire verbeelding van wat ik me van mezelf herinner tijdens het nachtenlange georeer van mijn vader, van die scheldpartijen. Na een avond zuipen kon hij niet meer ophouden met het nachtelijke tieren en lag ik urenlang verstijfd in bed. Ik verbood mezelf om in slaap te vallen, want ik had in mijn fantasie dat monster in de kamer ernaast ingesnoerd in een soort vangnet en moest de leidsels daarvan strak houden. Overdag bestond dat allemaal niet. Mijn moeder was iemand die niets over onze gezinsproblemen naar buiten wilde laten komen, en daarin deed ik haar na; ik schaamde me ervoor hoe het bij ons thuis was.”

Belette haar schaamte je later ook in het schrijven?

“Integendeel. Mijn moeder was een tamelijk preutse vrouw, en toen ze merkte dat ik begon te schrijven, las ze weleens een passage waar seks in voorkwam. Sindsdien zei ze altijd als ik een nieuw boek aankondigde: ‘Het gaat toch niet weer allemaal over seks en zo, hè?’ Maar als puber voelde ik mezelf geprovoceerd om tegenover haar preutsheid juist heel expliciet over erotiek en seks te schrijven. Mijn moeder leed op latere leeftijd aan parkinson, en kon steeds moeilijker praten, maar ik weet nog dat een van de laatste dingen die ik haar heb horen zeggen hierover ging. Ze zei naar aanleiding van mijn recentste boek, dat ik haar eerder had gegeven, zo ongeveer met haar laatste krachten en met haar laatste woorden: ‘Dat is toch niet zo’n fijn boek voor een vrouw.’ Daar moest ik het mee doen. Het was toch net alsof ze me op andere gedachten probeerde te brengen wat betreft de lichamelijkheid in mijn boeken.”

Heeft die schaamte je ook op andere manieren gevormd?

“Zeker, die hele situatie thuis waar ik met niemand over mocht spreken belemmerde me ook in mijn ontwikkeling. Ik was moeiteloos altijd de beste van de klas, maar voor sociale ontwikkeling na school was geen ruimte, al mijn energie ging zitten in het verdoezelen van onze thuissituatie. ’s Nachts werd ik van mijn slaap beroofd door mijn vaders nachtelijke tirades en slaande ruzies; overdag mocht niemand dat aan me merken. Ik had het daar met niemand over, ook niet met mijn moeder, want zij schaamde zich ook tegenover mij. 

Mensen kunnen maar één kant op denken, is al tijden mijn klacht. Die behoefte om dingen te versimpelen stoort me

“Ik was altijd bezig een façade op te houden tegenover de buitenwereld. En als er per ongeluk toch iets naar buiten kwam van ons uitzonderlijke, door alcohol beheerste leven, dan moest ik dat weer repareren tegenover de buren, vriendjes et cetera. Dat heeft wel doorgewerkt in mijn latere leven, moet ik zeggen. Misschien dat ik daarom een minder sociaal wezen ben geworden. Ik heb zo veel gênante toestanden meegemaakt waarbij het hele gezin zich schuil moest houden omdat er spontaan visite voor de deur stond die mijn ouders niet wilden ontvangen. Want dan lag mijn vader nog in zijn bed te stinken en zijn roes uit te slapen. En als die dan naar beneden zou komen met een stevige alcoholkegel, was het voor het bezoek wel duidelijk wat er bij ons aan de hand was. 

“Het was een tamelijk schaamtevolle jeugd. Daar ga ik op mijn leeftijd nu niet over zitten janken, maar ik begin langzamerhand wel te zien dat er daardoor gaten in de ontwikkeling van mijn sociale vaardigheden zijn gaan zitten, die ik daar liever niet in had gehad.”

Wanneer merk je dat je daar gaten hebt?

“Ik kan heel goed iemand spelen die sociaal zeer vaardig is, ik kan een heel gezelschap bezighouden met verhalen, maar onderhuids voel ik dan dat ik daarin niet helemaal oprecht ben. Mensen met wie ik de afgelopen decennia heb opgetrokken zullen zich mij herinneren als iemand die

onuitputtelijk verhalen kon vertellen en onuitputtelijk amusant kon zijn in het café, met drank erbij. Maar ik heb het altijd gevoeld als een maskerade. Het is hetzelfde gevoel dat ik had wanneer ik als kind tegenover de buitenwereld de schone schijn ophield dat we een doorsnee gelukkig gezin waren. Hoe voorbeeldig ik dat ook deed, onder dat masker wist ik wel beter. En dat heb ik eigenlijk altijd behouden. Als ik op mijn praatstoel zit en ik vertel interessante anekdotes over wat ik beleefd heb, hoor ik in mijn achterhoofd meteen een geniepig stemmetje dat tegen me zegt: wat zit je nou te acteren man? Wat zit je nou voor pose aan te nemen? Het liefst zou je in eenzaamheid door de stad zwerven.”

Zorgt het er ook voor dat je op dit moment geen behoefte voelt om mensen thuis te ontvangen?

“Die behoefte is inderdaad heel klein geworden. Ik heb geen zin – zoals Harry Mulisch en zijn vrienden wel hadden – in een herenclub, of iets wat daarop lijkt. Dat zou ik alleen maar als een verplichting ervaren. Onderhuids draag ik die erfenis uit mijn jeugd met mij mee, waarin ik altijd maar de schone schijn moest ophouden en bang was voor contacten. Want contacten onderhouden betekende: ontmaskering, de waarheid boven tafel. En ook al heb ik nu niets meer te verbergen, die ongemakkelijkheid in sociaal contact is altijd gebleven.”

Een aantal jaar geleden zei je dat je vindt dat je nog steeds niet genoeg geschreven hebt. Heb je dat gevoel nog steeds?

“Ja, dat is nou eenmaal het menselijk tekort, dat je altijd vindt dat je er meer uit had kunnen halen. Vandaar dat ik nog wel een tijdje doorga, want er zijn nog genoeg onderwerpen om uit te diepen, onder meer dat menselijk tekort.”

Als het tekort van de mens je specialiteit is als schrijver, hoe kijk je dan tegen deze tijd aan?

“In Stemvorken heb ik het over een modderpoel vol kikkerdril waar de zon op staat, en van waaruit de eerste primitieve levensvormen ontstaan. Wat ik een groot tekort van de mens vind, is dat velen zich er niet van bewust lijken te zijn dat ze uit die poel met kikkerdril zijn voortgekomen, ook al gingen daar miljoenen jaren overheen. We zitten nu met zijn allen in een overgang van het ene menstype naar het andere, terwijl iedereen zich zo arrogant gedraagt alsof dit de eindfase van een darwinistische ontwikkeling is. Nee, dat is het niet, we blijven ons ontwikkelen. Misschien wel in negatieve zin, naar grotere oorlogszuchtigheid, maar misschien wel naar een grotere vredelievendheid, dat moeten we maar afwachten. 

De tekst gaat onder de foto verder.

bron: Frank Ruiter/Lumen

“Wat ik wat betreft menselijk tekort nu vooral onrustbarend vind, is dat de balans tussen het gewicht van de organische wereld – alles wat leeft, zoals bossen en dieren – en die van de anorganische wereld – alle spullen – uit balans aan het raken is. Het dode materiaal overheerst op dit moment al het levende materiaal, die denkbeeldige weegschaal raakt steeds verder uit evenwicht. De ontwikkeling van de poel met kikkerdril waaruit wij voortgekomen zijn, was een gang van de dood naar het leven. Maar nu de levenloze wereld, de wereld van de spullen, gaat overheersen, begeven we ons weer van het leven naar de dood. Dat is, heel erg vereenvoudigd, waar ik me zorgen over maak. De levende wereld legt het af tegen de dode materie. Daar onthult zich een menselijk tekort, dat niet in de hand is gehouden.”

Waarom lukt het ons volgens jou niet om ons bezig te houden met dat wat ons voortbestaan bedreigt, en wel met of Rutte gelogen heeft over Omtzigt of niet?

“Misschien omdat de bedreiging van ons voortbestaan zijn oorsprong vindt in de leugens van politici, in de leugens van mensen die het voor het zeggen hebben, in de leugens van wat ik in Stemvorken ‘de spullenbaas’ noem, de God van het dode materiaal, de leugens van Trump, de leugens van Bolsonaro over het regenwoud. Het wemelt van de leugens en die gaan allemaal vooraf aan de aftakeling van onze wereld. Daar zit de kink vaak. Het heeft iets ongemakkelijks dat we ons druk maken over die paar vierkante meter van het Binnenhof, maar de leugens die daar verkocht worden, staan aan de wortel van onze huidige problemen.”

Kijk jij er dan hoopvol naar dat er nu moeilijker over die leugens wordt gedaan, en dat men meer transparantie wil?

“Dat moet eerst nog blijken. Als je steeds weer die uitgestreken vrolijke grijnzende kop van onze premier ziet, dan slaat de kilte me om het hart. Dan denk ik: hier komt nooit een eind aan. Het is gewoon iemand die het als zijn professie ziet om zich overal uit te lullen. Dus ik ben daar helemaal niet zo optimistisch over. 

“Als je wereldwijd ziet hoe de leugen erin gaat bij de mensen als Gods woord in een ouderling, dan slaat de schrik me om het hart, want ze nemen het van elkaar over. Wat heeft Rutte zich niet druk gemaakt over de leugens van Poetin ten aanzien van de MH17, maar inmiddels kan Poetin nog een hoop van Rutte leren. Niet alleen over liegen, maar ook over het onder het tapijt schoffelen van het gelogene. De leugen wordt wereldwijd steeds normaler. Liegen is inmiddels een veelgebruikt wapen in de geopolitiek. Sorry dat ik je niet een positievere boodschap kan geven.”

In het begin van ons gesprek zei je iets veel verdrietigers, namelijk dat je leven kapot is. Hoe bedoelde je dat precies?

“Ik beschouw de dood van Tonio als een grote nederlaag. Ik heb mijn eigen weerloze kind niet zodanig weten te beschermen dat dat ongeluk achterwege is gebleven. Dat heeft mijn leven kapotgemaakt. Ik heb wel verdoving gezocht in mijn werk, maar verder dan dat kom ik niet. Je kind verliezen voelt als een amputatie. En zoals je fantoompijn kunt blijven voelen terwijl je arm of een been is afgezet, zo voel ik fantoompijn in Tonio die er niet meer is. En daar is geen kruid tegen gewassen. Geen goede verkoopcijfers, lovende recensies of mooie literaire prijzen, het blijft zo. Het enige kruid dat er tegen gewassen is, heeft de gedaante aangenomen van Mirjam. Ik kan met haar daarover praten, anders was het helemaal niet te doen.

Ik heb er niks van gemerkt dat rouw slijt door de jaren heen, welnee. Rouw groeit door de jaren heen, en het dijt uit

“Ik heb er ook niks van gemerkt dat rouw slijt door de jaren heen, welnee. Rouw groeit door de jaren heen, en het dijt uit. Naarmate de jaren verstrijken, krijg je meer tijd om erover na te denken, er duiken steeds meer herinneringen op. En als rouw zich voedt met een veelvoud aan herinneringen, neemt die rouw daardoor toe. Hoe meer ik me over Tonio herinner, van hoe hij was en hoe hij bij ons was, hoe groter die rouw is. En onderdeel van het groter worden van die rouw is dat het gemis ook groter wordt. Mijn ervaring is dat zo’n verlies niet slijt, maar zich steeds meer gaat opdringen. Er is ook geen sprake van vrede krijgen met het verlies. Dat is iets voor rouwbegeleiders, die gaan dan vertellen dat rouw een aantal fasen kent en uiteindelijk kom je op nul uit, dan heb je het verlies geheel geaccepteerd. Dat zijn praatjes voor geitenwollen sokken.”

Mensen die hun verdriet proberen weg te drinken, moeten steeds meer alcohol nuttigen. Geldt dat voor jou ook, moet je steeds méér schrijven om die pijn te verdoven?

“Toen Tonio nog klein was, vertelde ik hem dat ik iedere dag tien pagina’s probeerde te schrijven. Dat lukte meestal niet, acht was misschien het hoogste. Toch bleef Tonio het aan me vragen. ‘Zit je al aan de tien pagina’s per dag?’ En dat zinnetje zit nog elke ochtend in mijn hoofd als ik aan het werk ga. Dus ik doe het voor hem, ik probeer voor hem die tien pagina’s per dag te halen.

“Toen ik het boek Tonio af had, zei Mirjam op een avond: ik zal het wel missen dat je het over dat boek hebt. Een tijdje later zei ik tegen Mirjam: ik geloof dat ik de oplossing heb om het boek Tonio een vervolg te geven, namelijk door een roman te schrijven over de vliegtuigcrash MH17, en Tonio als fotograaf naar het slagveld te sturen. Dan wordt hij onder mijn pen een oorlogsfotograaf en dan hoef ik hem niet los te laten, dan kan ik hem nog een extra leven geven. En toen hadden Mirjam en ik weer een extra gespreksonderwerp: ik hield haar op de hoogte van de strapatsen van Tonio op een vers slagveld. Dat was natuurlijk heel anders dan toen we het hadden over de levende Tonio, maar dit was toch een compensatie, zou je kunnen zeggen. En zo heb ik voor komende boeken gelukkig nog meer ideeën voor hoe ik mijn zoon levend kan schrijven.”  

Stemvorken, het nieuwe deel van de reeks ‘De tandeloze tijd’, verschijnt op 21 mei bij uitgeverij Querido.