Spring naar de content
bron: anp

Hoe Nederland een rotland werd

Liggen de beste dagen van Nederland achter ons? Misschien zullen historici in de toekomst onze tijd zien als een periode van neergang: individuen wentelen zich in zelfgenoegzaamheid, terwijl collectieve problemen steeds groter worden. Kunnen we het zelfvertrouwen uit de hit 15 miljoen mensen herwinnen? Een persoonlijke verkenning.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

“Land van duizend meningen, land van nuchterheid.”

Dat klopt al niet meer. Er zijn misschien nog een handvol meningen over, je hebt boos rechts en ontredderd links, en ertussenin het land van vijftig tinten grijs, van licht naar donker verschietend tussen opgewekte onverschilligheid en een even algemeen ‘onbehagen’. Onze vermoeiende reis van ophef naar ophef kun je moeilijk nuchter noemen. 

“Met z’n allen op het strand, beschuit bij het ontbijt.”

Met z’n allen ja, ondanks corona. Dat hele corona-gedoe, daar zijn wij te nuchter voor. Met z’n allen naar het strand, het park, het bos. Normale mensen doen niet zo moeilijk met die anderhalve meter en zo, we laten ons de kop niet gek maken. 

“Het land waar niemand zich laat gaan, behalve als we winnen.”

Niet alleen winnen we niet zo vaak meer, we laten ons het liefst voortdurend gaan. Nederland is verslaafd aan feest, normaal gesproken. Het zou een reden kunnen zijn waarom ons de corona-opgave maar matig afgaat: we zijn in onze ziel geraakt. Die ziel is een pilsje, de Toppers, de handjes de lucht in. 

“Dan breekt acuut de passie los, dan blijft geen mens meer binnen.”

Wat waren we een bijzonder volkje, op dat hele kleine stukje aarde, ten tijde van het ‘Postbanklied’ van Fluitsma & Van Tijn, hoogtij-jaar 1996. Eigenzinnig, tolerant, vrijgevochten. Een vooruitstrevend baken van vrijzinnigheid, lichtend voorbeeld op het gebied van softdrugs, homohuwelijk, eenieder in zijn waarde laten. In november ’95 won Ajax de Wereldcup. Het woord ‘Amsterdam’ bracht wereldwijd een glimlach op de lippen. Nederland sprak een woordje mee! 

Wat waanden we ons een heerlijk land, in de laatste jaren voordat iedereen internet kreeg. En wat is er een kwarteeuw later weinig van dat zelfvertrouwen over. Voetballen lukt niet meer zo; Oranje, ooit beroemd om zijn aanvallende, ‘mooie’ voetbal, oogst tegenwoordig vooral hoon vanwege zijn saaie, stroeve spel. Ook voor het overige is het opgewekte nationalisme van 15 miljoen mensen weg. We hebben totaal geen zin in de toekomst. 

Op slechte momenten kan ineens het besef doordringen: jee, ik ben helemaal niet zo leuk. Niet zo knap, niet zo aardig, snel aangebrand en een beetje dom. Dat valt allemaal wel mee natuurlijk, iedereen heeft zijn nukken, en je hebt er wel veel dommer bij, veel slimmer trouwens ook. En moet je die andere lui erbij zien lopen. Dat is ook niks. 

Zoals een mens door twijfel kan worden bevangen, zo kunnen ook landen, culturen en beschavingen last hebben van humeuren. Een onbestemd gevoel, niet tastbaar, wel aanwezig. De grote historicus Edward Gibbon beschreef in The History of the Decline and Fall of the Roman Empire hoe het Romeinse Rijk vanaf de dood van keizer Marcus Aurelius in het jaar 180 tot de val van Constantinopel in 1453 – 1273 jaar, tientallen generaties, vele miljoenen mensen – langzaam maar zeker in verval raakte. De intellectuelen en kunstenaars in Wenen rond 1900 beleefden het fin de siècle, waarin ze ‘braken met het verleden’ en ‘de geboorte van de moderne kunst’ meemaakten. 

Hoe zullen historici over een halve eeuw terugkijken naar nu, naar Nederland in de jaren tien en twintig? We zijn op zee in onstuimig weer, tenminste zo lijkt het; het is moeilijk om – naar een liedje van The War on Drugs – de ocean in between the waves te zien. Maar ik heb het idee dat we geen toptijd beleven. Dat Nederland vergeleken met de – misschien op weinig gebaseerde – euforie van 15 miljoen mensen een chagrijnig land is geworden. 

De tekst gaat onder de foto verder.

Waar die puriteinse Engelsen het al benauwd kregen van een blote witte knie, stond bij ons een hele blote vrouw op de verkiezingsposter

Driekwart van Nederland is rechts tot uiterst rechts, bleek bij de Tweede Kamerverkiezingen in maart. Een kwart van de kiezers is kennelijk tevreden met het gaspedaal-liberalisme van de VVD. Nog een flink deel identificeert zich met het winnaarskosmopolitisme van D66. De ressentimentsstemmen rechts van deze partijen komen van de verliezers van het neoliberalisme, zo betogen onderzoekers in de sociale wetenschappen; van mensen die uiteindelijk niet slecht, rancuneus of racistisch zijn, maar die op hun eigen manier ook erg van ons land houden. 

De linkse partijen zijn gemarginaliseerd. Ze maken natuurlijk de wereld aan fouten; wat dat betreft zijn linkse politici en linkse kiezers net mensen. Maar aan de basis van links ligt een streven – of dat zou er moeten liggen –, op z’n minst een verlangen, om de wereld een beetje beter te maken voor hen die het minder hebben getroffen of hun stem niet kunnen laten horen: armen of vervolgden hier en elders, dieren, toekomstige generaties. Het maakt links vatbaar voor het verwijt gratis aan de goede kant te staan, te deugen, zo ongeveer het meest afkeurenswaardige gedrag dat je tegenwoordig kunt vertonen. 

De meeste mensen deugen, schrijft de historicus en journalist Rutger Bregman in een feelgoodboek met die titel. Maar op basis van de verkiezingsuitslag kun je evengoed constateren dat de meeste mensen een hekel hebben aan deugen. 

In het verleden zaten sterk verrechtsende landen en electoraten meestal niet zo lekker in hun vel. Maar in ons geval wijst onderzoek anders uit. Voor wie het dagelijks gescheld en de valsheid op sociale media ondergaat, is het moeilijk te geloven, maar Nederlanders geven in geluksonderzoeken keer op keer te kennen heel gelukkig te zijn. Nog verrassender is het dat Nederlanders in de jaarlijkse gelukspeiling van het CBS na een jaar corona aangaven nóg gelukkiger te zijn geworden. Covid drukt met zijn volle gewicht op onze borst, maar we persen er op de vraag ‘hoe gaat het?’ met onze laatste adem opnieuw ‘fantastisch’ uit. 

Niets komt nog door het harnas van ons geluk heen. Corona, de toeslagenaffaire, Groningers die met kapotte huizen betalen voor ons warme water: het deert ons niet, of het kan ons niet schelen. Dat overal ‘sterke mannen’ met steun van ‘het volk’ de democratie afbreken: we vinden het heel erg, en bladeren verder naar het katern ‘Leven’. Dat de aarde dermate opwarmt dat grote delen ervan onbewoonbaar worden: ons nageslacht verzint er wel iets op. Nederland had geen ruimte om vijftig kinderen uit de modderhel van kamp Moria te halen. Daarvoor bestond in het land van zeventien miljoen dolgelukkigen ‘geen draagvlak’. 

Nederland was best een land om trots op te zijn, dertig, veertig jaar geleden. We waren vrijer en blijer dan de rest. 

We waren nog niet vergeten wat de Duitsers ons hadden aangedaan. Na een rechts-radicale aanslag in de Duitse stad Solingen, in 1993, waarbij vijf mensen van Turkse afkomst omkwamen, stuurden Nederlanders op initiatief van de diskjockeys Peter van Bruggen en Jeanne Kooijmans (Radio 3FM) 1,2 miljoen briefkaarten naar de Duitse regering in Bonn: “Ik ben woedend.”

Waar die puriteinse Engelsen het al benauwd kregen van een blote witte knie, stond bij ons een hele blote vrouw op een verkiezingsposter, naast een koe. De Britten hadden hun humor, maar wij konden er ook wat van. Wij hadden de VPRO, waar de losmaking van God en gebod eigenhandig was voltooid door Barend Servet en Fred Haché. Amerika was fout en vulgair, in het Oosten was alles grijs, in het Noorden lag het land van knäckebröd en België, haha, waar moesten we eens beginnen. Misschien bij het feit dat je dertig centimeter naar beneden zakte op het moment dat je er binnenreed. 

De Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy hield bij zijn aanstelling als hoogleraar aan de VU in 2004 zijn oratie over ‘de deugden van een gidsland’ (Nederland). In de periode waarover hij sprak, 1960-1985, was Nederland volgens Kennedy voorloper op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkelingshulp. In de volgende jaren was Nederland een progressief boegbeeld op het gebied van homorechten, een liberaal softdrugsbeleid en zelfbeschikking omtrent het levenseinde. Dat is niet meer het geval. 

Nederland is vergeleken met de euforie van 15 miljoen mensen een chagrijnig land geworden

In binnen- én buitenland kregen ze genoeg van Nederland als dominee en zedenprediker. “Men heeft niet zoveel meer op met de moralistische inslag van Nederland Gidsland,” zei Kennedy. “Met zijn naïeve toekomstverwachtingen en arrogante morele superioriteit.” Ons ‘opgeheven vingertje’ kreeg een slechte naam, niet in het laatst bij onszelf. We moesten pragmatisch en zakelijk zijn, en, zoals de koning, gewoon een pilsje kunnen drinken met Poetin. Misschien is zulk ‘realisme’ wel gewoon terecht, omdat we nu eenmaal geen enkele aanleiding meer hebben om anderen de les te lezen. 

Srebrenica was een smet op het blazoen. Met de opkomst van en moord op Pim Fortuyn maakten we kennis met rechts-populisme en politiek geweld. Na de moord op Theo van Gogh werd de stemming in het land nog grimmiger. Met de arrestatie van leden van de Hofstadgroep zouden terroristische aanslagen zijn verijdeld. Nederland bleek een gewoon land, met dezelfde problemen op het gebied van integratie, jihadistisch geweld en de reactie erop als Frankrijk, Duitsland of België. Wij gaan niet per se beter met die problemen om. 

In onderhandelingen over een Europees noodfonds voor door corona zwaar getroffen landen in Zuid-Europa toonde Nederland zich, in de persoon van minister van Financiën Wopke Hoekstra, van zijn meest kille, zuinige kant. Voorganger Jeroen Dijssel-bloem had eerder al afgegeven op het in zijn ogen spilzieke gedrag van de mediterrane landen. Angst voor het rechts-populisme lijkt het regeringsbeleid mede te bepalen: wíj zeker werken, ónze oudjes met een natte luier, en zíj lekker jeu-de-boulen onder de platanen. Nederlanders blijken gevoelig voor dergelijke in jaloezie wortelende karikaturen. 

De schrijver Ilja Leonard Pfeijffer schreef in HP/De Tijd over de waarschijnlijk duurzaam slechte naam die we onszelf in onze favoriete vakantielanden hadden bezorgd. Na een dik jaar corona zijn we enorm toe aan een paar weken in het buitenland; het is te hopen dat we nog een beetje normaal worden bediend. Als we het mogen meemaken: bij terugkomst valt me altijd op hoe plat en schreeuwerig Nederland en de Nederlanders zijn. Erg wennen weer, vergeleken met de rustiger beschaving van bijvoorbeeld Duitsland. 

Even met de naïef-chauvinistische blik van de jaren tachtig: als Duitsland een leuker land is geworden dan wij, staan we er niet goed op. 

“What the fuck is er aan de hand met Nederland?” vroeg de Belgische schrijver Tom Lanoye zich af, in een opiniebijdrage voor NRC Handelsblad. De noorderbuur was een beter België, schrijft hij, ‘efficiënter, transparanter, mondiger, verstandiger, cassanter (scherper), vrijmoediger, gemengder, ambitieuzer, verlichter en over de hele lijn pikanter dan wij’. 

Maar nu. De Rode Duivels voetballen beter dan Oranje, de slimme lockdown van Holland bleek een beetje dom, de frituur bleek er belangrijker dan de boekhandel. De Belastingdienst maakte 25.000 meestal armlastige gezinnen kapot en de hoofdverantwoordelijken – op Lodewijk Asscher na – lieten zichzelf twee maanden na het ceremonieel aftreden van het kabinet als winnaars van de verkiezingen feliciteren. Ondertussen ging de strijd tegen corona door, waarbij Nederlands vaccinatietempo tot de laagste in de toch al trage EU hoort. 

Ja, wat is er aan de hand? What the fuck? De knapste koppen van het land buigen zich over die vraag. Bas Heijne, misschien wel Nederlands populairste intellectueel, zoekt een verklaring voor het onbehagen in veel westerse democratieën en de teloorgang van het naoorlogse optimisme, onder andere in het kernbegrip identiteit. In een wereld waarin alles stroomt, zijn identiteit (zó zijn wij) en de eigen groep de vlotten waarop bange mensen drijven. Men drijft niet per se de goede kant op, misschien wel op een verwoestende waterval af. Als ik het goed heb begrepen, want Heijne is niet voor niets een beroemd denker. 

De econoom en Groene-columnist Ewald Engelen ziet het neoliberalisme als hoofdschuldige van de – alle – problemen. In zijn essay Ontwaak! vraagt hij zich af hoe het kan dat allerlei gemarginaliseerde groepen toch hardnekkig blijven stemmen op partijen die hen benadelen. Het is inderdaad een groot raadsel waarom bijvoorbeeld in gemeentes in het Groningse aardbevingsgebied bij de laatste verkiezingen de VVD de grootste werd, dezelfde VVD die deze burgers in de kou laat staan. Nog onvoorstelbaarder is de populariteit van Forum voor Democratie, dat nota bene op volle toeren wil doorgaan met de gaswinning. 

De Tweede Kamer is diverser en inclusiever geworden: er is onder meer een transgender Kamerlid beëdigd, Lisa van Ginneken van D66

Proteststemmen, menen duiders, en het ligt voor de hand dat Groningse Forum-stemmers niet stemmen om positieve redenen, om het land of hun situatie te verbeteren, maar alleen nog om een ander een hak te zetten, om wie ze haten te straffen met een stem op een politieke sloper. Wij ongelukkig, iedereen ongelukkig. 

“Burgers hebben niet goed in de gaten wat hun werkelijke belangen zijn en stemmen daardoor verkeerd,” schrijft Engelen. “Wie politici en partijen steunt die overduidelijk zijn sociaaleconomische belangen schaden, snapt kennelijk niet dat de redenen die hij voor die keuzes denkt te hebben minder belangrijk zijn dan de materiële belangen van inkomen en zekerheid die hij met die keuzes schaadt.”

Verderop: “Wij besteden relatief veel aandacht aan zaken als bijvoorbeeld Zwarte Piet, genderneutrale tampons en het Nederlandse slavernijverleden.” (Genderneutrale tampons?) Aan randzaken op het gebied van identiteit, kortom, terwijl de profiterende klasse er ouderwets met de buit vandoor gaat. 

Geograaf Floor Milikowski, collega bij De Groene Amsterdammer, ziet de scheiding tussen winnaars en verliezers meer langs – inderdaad – geografische lijnen door het land lopen. Decennia van hulp voor de sterken en bezuinigen op de zwakken (naar het roemruchte motto ‘Don’t back the losers, but pick the winners’ van Gerrit Wagner, toenmalig president-commissaris van Shell en adviseur van de kabinetten-Van Agt) hebben Nederland herschikt in een kleurenkaart van winnaarscentra en achtergebleven gebieden, in Een klein land met verre uithoeken, zoals de mooie titel van Milikowski’s boek luidt. 

Het Bijbelse principe uit Mattheus 13:12 – “Want wie heeft, zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen” – kreeg recent een uitvoering in de onder verantwoordelijkheid van minister Kajsa Ollongren van BZK voorgestelde ‘herijking’ van het gemeentefonds, waaruit gemeentelijke uitgaven worden betaald. Bij de herijking worden armlastige gemeentes in ‘de periferie’ aanzienlijk op het budget gekort, ten gunste van succesgemeentes in vooral de Randstad. 

Wie lang genoeg verliest, gaat de winnaars haten. De wrok in de verre uithoeken vertaalt zich in een stem op altijd boze politici, die de sfeer én het beleid in het land nu al twee decennia deels bepalen. De linkse partijen, die de beklagenswaardigen zouden moeten vertegenwoordigen, zoeken even zo lang naar een ‘antwoord’ op hun populistische uitdagers en het glimlachliberalisme van Rutte, naar een aansprekend ‘verhaal’. Een beetje zo doordoen, leek de campagneboodschap, maar dan ‘eerlijker’, meer ‘samen’, ‘socialer’. Ze bereiken er hun traditionele achterban niet meer mee. 

Het pleit niet voor de regio dat een Amsterdammer als Milikowski zich moet opwerpen als hun belangrijkste pleitbezorger, zoals ze onlangs weer deed in het programma Buitenhof. (Ik denk niet dat er een Drent ooit ook maar in de buurt van de Buitenhof-studio is geweest.) De geograaf lijkt de regio beter te begrijpen dan die dat zelf doet. De stem uit de randen van het land zelf dringt amper tot in Den Haag door. De Tweede Kamer is weliswaar diverser en inclusiever geworden (28 Kamerleden hebben een migratieachtergrond, er is een transgender Kamerlid beëdigd en een met een hoofddoek), maar ook opnieuw Randstedelijker. Er zitten nog maar één Drent en één Zeeuw in de Kamer. 

Milikowski en Ewald Engelen hebben beiden de neiging om allerlei fenomenen en incidenten toe te schrijven aan wat zij zien als de grondoorzaken van hedendaagse noden. Als jongeren in Eindhoven het station slopen of coronasceptici in Enschede het ziekenhuis belagen, ziet Engelen er een reactie op neoliberale onderdrukking in, terwijl Milikowski de oorzaak zoekt in regionaal onbehagen. In werkelijkheid heeft maatschappelijke onrust natuurlijk meestal vele oorzaken en tegelijk soms amper een reden nodig. Gewoon een fijne rel, omdat daar meer leven in zit dan in braaf gehoorzamen de hele tijd. 

Het ‘onbehagen’ van Bas Heijne (een van zijn beroemde essays draagt die titel) is ook zo’n sleepnetbegrip waarin je van alles kunt vangen. In een interview met Nathalie Huigsloot voor het Volkskrant Magazine ging Heijne in op de kritiek dat op zijn diagnose nooit een oplossing volgt: “Ik vind het een misverstand dat ik met een recept zou moeten komen.” Nederlanders verlangen makkelijke oplossingen, zei hij. Die zijn er niet. 

“Het belangrijkste probleem waar Nederland mee kampt zijn de schuivende verhoudingen als gevolg van de globalisering en de immigratie,” zei Heijne. Online wordt Nederland met de wereld geconfronteerd en andersom. Dat pakt niet per se gunstig uit. Wij blijken niet zo leuk als we dachten (blackface) en bevestigen dat nog eens met onze reactie, waarin ons voorheen onbekende lagen van haat worden aangeboord. 

Een andere consequentie van het internet, denk ik, is dat Nederland zelf uit elkaar wordt getrokken. Voorlijke Nederlanders zijn perfect op de hoogte van de nieuwste woke inzichten uit de VS, terwijl ze bij wijze van spreken nog nooit hebben gehoord van Meppel. Iets dergelijks schrijft Floor Milikowski in haar boek: voor Amsterdammers is New York dichterbij dan Emmen. 

De Tweede Kamer is weliswaar diverser en inclusiever geworden, maar ook opnieuw Randstedelijker

Onbehagen: er zit iets niet lekker, maar het blijkt lastig om er iets aan te doen. Als we de vinger erop leggen, voelen we ineens ook pijntjes op andere plekken. Wie schrijft ons dan wel de behandeling voor? Zonder recept kunnen we alleen hopen dat we beter worden. Dan komen de goede en slechte tijden over ons heen als het weer. 

Hoe nu verder? Hoe worden we weer leuk? Een plan is er niet. Een beetje ongerust lezen we Rutger Bregman, De meeste mensen deugen – Een nieuwe geschiedenis van de mens (niets minder). Hij beschrijft de ontdekking van Paaseiland in de Stille Oceaan, op Paaszondag 5 april 1722, door ontdekkingsreiziger Jacob Roggeveen en zijn vloot. Een wonderlijk, volledig geïsoleerd eiland. “Nog raadselachtiger waren de massieve beelden op het eiland, van hoofden met gigantische torso’s. Sommige van deze ‘moai’ waren wel negen meter hoog.”

De moai duidden op samenwerking en bloei. Maar op een gegeven moment was een einde gekomen aan de voorspoed op Paaseiland, schrijft Bregman. De genadeklap kwam van de slavenhandel en het pokkenvirus, dat de bevolking van Paaseiland nagenoeg uitroeide.

Het is verleidelijk om overeenkomsten te willen zien tussen Paaseiland toen en Nederland nu, maar de verschillen zijn oneindig veel groter.

“Het gaat niet goed of slecht met de wereld, het gaat altijd goed én slecht met de wereld,” schrijft Bas Heijne. Met Nederland is het denk ik net zo. Misschien is er maar een klein duwtje nodig voor alles weer gaat stromen, zoals ons eigen Boskalis met een relatief kleine graafmachine de containermammoet weer vlot duwde. Als er geen recept is, dan misschien een placebo, dat we dénken dat het weer goed gaat. Nieuw elan. Nog zoiets wat je niet kunt vastpakken. Maar het ís er wel. Of niet.

Onderwerpen