Spring naar de content
bron: anp

W.F. Hermans: in het ravijn der vergetelheid

Goed schrijven en zijn literaire nalatenschap zo zuiver mogelijk doorgeven. Alleen op die manier zou men volgens Willem Frederik Hermans (1921-1995) hem ook na zijn dood blijven lezen. Aan de vooravond van zijn 25ste sterfdag lijkt dit antidotum uitgewerkt. Waar ging het mis? Biograaf Otterspeer: ‘Zo’n opera omnia vormt toch een soort grafsteen.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Smit

Maandag 27 april 2020. Niet alleen monarchisten (Koningsdag), ook hermansianen, de echte fans van Willem Frederik Hermans die als witteboordenhooligans waken over de goede naam van hún held, hebben deze datum ongetwijfeld prominent in hun agenda staan. Het is de 25ste sterfdag van de koning van de Nederlandse bellettrie.

Een mooie aanleiding om Hermans en zijn werk postuum volop in de schijnwerpers te zetten – net als in 2005, tien jaar na zijn overlijden. De Bezige Bij, zijn uitgever, het Willem Frederik Hermans Instituut (WFHi), de NPS, kranten: allemaal pakten ze flink uit destijds. Met onder meer een speciale Hermans-website (www.willemfrederikhermans.nl), drie boeken, een documentaire (Een overgevoelige natuur) en als klap op de vuurpijl: de feestelijke presentatie van deel 1 van Hermans’ Volledige werken. 

Maar dat was 2005. Hermans’ 25ste sterfdag, vijftien jaar later, blijft hoogstwaarschijnlijk geheel onopgemerkt. De Bezige Bij en het WFHi laten het dit keer afweten. Zij richten zich, louter uit opportunisme, liever op de 100ste geboortedag van Hermans in september volgend jaar. Want dan pas verschijnt het 24ste en laatste deel van de Volledige werken, een project waarmee liefst drie miljoen euro is gemoeid. Aanvankelijk zou het laatste deel van dit levenswerk in 2017 worden gepubliceerd, maar dat bleek al te voorbarig. Ook de 25ste sterfdag blijkt niet haalbaar. Dan de 100ste geboortedag maar.

Mogelijk komt er dit najaar nog een expositie met foto’s van Hermans in het Fotomuseum Den Haag. En boekhandel Athenaeum aan het Spui brengt in een van de etalages rond 27 april een ode aan de overleden literator. Daar moeten de Hermans-liefhebbers het mee doen.

Bedroevend, die geringe aandacht van een land voor de sterfdag van een van zijn allergrootste schrijvers. Al zal Hermans zelf daar niet van hebben opgekeken. In zijn boeken (Herinneringen van een engelbewaarder), essays (Door gevaarlijke gekken omringd), columns (Boze brieven van Bijkaart), in interviews (Scheppend nihilisme) en documentaires: overal en altijd spuwde hij zijn gal over Nederland (‘muizenhol’) en zijn ‘piepende provincialen’. 

Bedroevend, die geringe aandacht van een land voor de sterfdag van een van zijn allergrootste schrijvers.

Dat gemopper was op zichzelf niet zo heel bijzonder: Hermans schopte vaak en graag tegen schenen; dat moest, een schrijver zonder vrije geest en scherpe pen was geen schrijver, luidde zijn adagium. Maar Nederland was daarbij wel zijn favoriete boksbal. De afkeer van zijn patria was een van de belangrijkste redenen waarom hij in 1973 ontslag nam bij de Rijksuniversiteit Groningen en naar Parijs verhuisde. 

Misschien nog wel veel belangrijker: wordt WFH nog gelezen anno 2020? Matig, leert een kleine inventarisatie. “Van Nooit meer slapen, Het behouden huis en Onder professoren verkopen we per titel nog steeds stabiel enkele duizenden exemplaren per jaar,” reageert een woordvoerster van De Bezige Bij desgevraagd. Ter vergelijking: van deze huidige ‘hardlopers’ zijn in het Nederlands tot 2005 alleen al respectievelijk 230.000, 130.000 en 173.000 exemplaren gedrukt – in de totale oplagecijfers kan de uitgever desgevraagd niet voorzien. (Het lijkt merkwaardig dat De donkere kamer van Damokles, een van Hermans’ grootste successen, in dit rijtje ontbreekt, maar dit is ongetwijfeld een nawee van het feit dat dit werk 2012 in het kader van de campagne Nederland Leest gratis werd verstrekt aan alle leden van openbare bibliotheken. Er zijn toen 800.000 exemplaren van gedrukt.)

Ook bij gerenommeerde boekhandels als Scheltema (Amsterdam), Donner (Rotterdam) en Broese (Utrecht) loopt de belangstelling terug; de meeste hebben de belangrijkste werken van Hermans nog wel op de plank staan. Ze worden nog steeds verkocht, zij het minder dan tien jaar geleden, melden deze boekverkopers in koor. In de openbare bibliotheken zitten de boeken van Hermans allang niet meer bij de meest uitgeleende titels. In 2018 werden De donkere kamer van Damokles en Nooit meer slapen beide ruim tweeduizend keer uitgeleend. Het meest uitgeleende boek in de categorie Nederlandse literatuur in datzelfde jaar: Nazomer van Esther Verhoef (15.200 keer). 

Dat laatste is merkwaardig. Met Harry Mulisch en Tim Krabbé behoort Hermans in de examenklassen van het havo en vwo nog steeds tot de drie meestgelezen auteurs, blijkt uit onderzoek in opdracht van de Stichting Lezen naar de voor de leeslijst in het schooljaar 2017-2018 gelezen boeken. De donkere kamer van Damokles prijkte zelfs op de zesde plek. Tegelijkertijd behoren de boeken van deze drie auteurs weer niet tot de meest gewaardeerde.

De tanende belangstelling voor zijn werk – WFH voorspelde het al. Eeuwige roem, onsterfelijkheid, de nihilist Hermans had er niets mee.

De tanende belangstelling voor zijn werk – WFH voorspelde het al. Eeuwige roem, onsterfelijkheid, het hiernamaals, onvergankelijkheid: de nihilist Hermans had er niets mee. De eindigheid van het leven was voor de schrijver een feit, hij weidde er zelden over uit. Op een enkele keer na, zoals in 1970 in een interview met Ischa Meijer in Het Parool. Hermans, lachend: “Successen na je dood geven geen soelaas. Misschien is zelfmoord nog wel de enige oplossing. Hoewel, de zelfmoordenaar zal nooit het genoegen van zijn daad kunnen smaken. Hij valt ten prooi aan de drogreden dat zelfmoord een daad is waar je met genoegen aan terug zou kunnen denken.”

En in Ik verlang naar niets dat voorbij is terug, de prachtige, op diverse locaties in Parijs opgenomen documentaire uit 1989 van Erik Lieshout en Ad Fransen. Hermans, gezeten in de monumentale leeszaal van de Bibliothèque Sainte-Geneviève van de Sorbonne Universiteit:

“Je moet er rekening mee houden dat Nederland een klein land is en dat het in veel opzichten een ramp is om in Nederland geboren te worden, maar dat geldt waarschijnlijk voor alle kleine landen. Uit de hele negentiende eeuw hebben we eigenlijk nog maar één schrijver die spontaan gelezen en herdrukt wordt: Multatuli. Uit de achttiende eeuw geen een meer, uit de zeventiende eeuw – ja, vroeger was dat verplicht – Vondel, Huygens, Hooft, enzovoort. Maar ten slotte zijn de leraren er allemaal mee opgehouden. Dat vind ik wel typisch Nederlands. Het is iets dat niet alleen ligt aan het feit dat Nederland een klein land is, maar ook aan andere zaken, iets wat je in Noorwegen of Denemarken bijvoorbeeld niet aantreft: dat Nederlanders hun eigen taal, literatuur en cultuur zo onbelangrijk vinden. Als je een catalogus van een Franse uitgever leest, staan daar zo zo’n vijftig pockets in van achttiende, zeventiende en zelfs zestiende-eeuwse schrijvers. Dat heb je in Nederland niet. Nederland heeft zo helemaal niets. De kijker die deze beelden ziet in deze prachtige bibliotheek ziet dat zo, dat hoef ik verder niets aan toe te voegen. Ik ben ook weleens in de nieuwe Amsterdamse universiteitsbibliotheek geweest. Dat is een gigantische fietsenstalling of een verlaten vuurwerkfabriek. Dat lijkt toch helemaal niet op een aangename esthetische omgeving waar je tot rust komt en geestelijke arbeid kunt verrichten. Dat gebeurt dan ook niet.”

Blijft de vraag waarom de belangstelling voor Hermans wegebt. Heeft dit wellicht te maken met kannibalisatie door de publicatie van de Volledige werken? (Hiervan zijn volgens De Bezige Bij inmiddels 45.000 boeken verkocht. Binnenkort verschijnt deel 20; in totaal zullen ze 24 delen omvatten.) Best mogelijk, denkt Willem Otterspeer, de biograaf van Hermans: “Zo’n opera omnia is toch een soort reusachtige grafsteen. Het is maar de vraag wat je daarmee bereikt. Het alleraardigste van een auteur is natuurlijk gelezen en gedrukt blijven worden. Het zou toch mooi zijn wanneer de mooie klassieke werken die Hermans heeft geschreven voordat hij naar Parijs ging gewoon in druk bleven en elke nieuwe generatie middelbare scholieren weer zouden aanspreken.”

Schrijver Willem Frederik Hermans aan het woord tijdens een bijeenkomst maandag in het Amstelhotel, ter gelegenheid van de presentatie van het door hem geschreven Boekenweekgeschenk. (1993)

Otterspeer wordt door hermansianen als Bob Polak en Dirk Baartse overigens consequent ‘Etterspoor’ genoemd omdat hij zoveel fouten zou hebben gemaakt in de biografie van hun literaire held – van futiliteiten als het niet correct citeren (de ene keer ‘een klein kamertje’, de andere keer ‘een klein wit kamertje’) tot het verdoezelen van Hermans’ oorlogsverleden. Deze kritiek kaatste de biograaf eerder in NRC Handelsblad terug (“Hermans had een grote map en daarop stond ‘gekken’ en die gekken heb ik allemaal geërfd.”); nu wil hij er desgevraagd niet meer op reageren. 

Hij noemt nog twee andere mogelijke redenen voor de tanende belangstelling. Allereerst Hermans’ nogal zwartgallige wereldbeeld. Anno 2020 is lang niet iedereen meer daarvan zo geporteerd. Bovendien zijn de boeken van Hermans vrij complex. De biograaf: “Ze komen het beste tot hun recht wanneer je ze geconcentreerd leest en herleest. Daar heeft niet iedereen meer trek in.”

Er is nog een andere mogelijke verklaring: wás Hermans wel zo’n groot literator als hij zelf graag wilde doen geloven? Verscheidene collega-schrijvers, onder wie AKO Literatuurprijswinnaar Herman Franke, hebben zich kritisch uitgelaten over de literaire kwaliteiten van de auteur. Ook Hermans zelf was niet altijd even laaiend. Hij vond De donkere kamer van Damokles, het boek waarmee hij beroemd werd, slechts een ‘matig’ boek, blijkt uit onderzoek van het Huygens Instituut naar het ontstaan van dit meesterwerk.

Zijn boeken komen het beste tot hun recht wanneer je ze geconcentreerd leest en herleest. Daar heeft niet iedereen meer trek in.’

Otterspeer vindt die kritiek deels onterecht: “Hermans mag dan misschien niet zo’n ‘mooischrijver’ zijn geweest, hij was wel een adequaat schrijver. Hij bracht heel adequaat onder woorden wat hij bedoelde. En dat is waar het wat mij betreft om gaat.”

Hermans-kenner Frans Janssen, die veel over de schrijver heeft gepubliceerd en jarenlang met hem bevriend was, is een andere mening toegedaan. Volgens Janssen, die van Hermans een paar jaar voor diens overlijden de bons kreeg vanwege een hem onwelgevallige uitspraak in NRC Handelsblad, is de tanende interesse voor dode schrijvers onvermijdelijk: “Het is als met de receptie van Vestdijk, Reve en Mulisch. Eerst is er een opleving, daarna gaat het naar beneden. Dat is een algemeen verschijnsel.”

Was Hermans – naar eigen zeggen ‘geboren in het vruchtwater van de angst’ – bang dat hij na zijn dood niet meer zou worden gelezen? En, zo ja, wat was daartegen volgens hem dan het antidotum?

Otterspeer: “Hij was daar zeer ambivalent in. Het allerbelangrijkste voor Hermans was toch Hermans tijdens zijn leven. Hermans was solipsist genoeg om zich voor de geest te halen dat als hij er niet meer was, de hele wereld er niet meer was. Bovendien was hij ervan overtuigd dat op lange termijn alles zou vergruizen, dat alles vergeefs was, dus ook de nalatenschap van WFH.”

Hermans was erg bevreesd voor doctoraalstudenten Nederlands die zijn naam postuum zouden bezoedelen.

Waar de auteur volgens zijn biograaf wel zeer aan hechtte, was dat zijn boeken in druk bleven. “Hermans was ontzettend tegen verramsjen.” Dat laatste is een understatement. Exemplarisch hiervoor: zijn grote conflict met zijn uitgever, Geert van Oorschot. Hermans daagde Van Oorschot begin 1962 voor het gerecht wegens het verspreiden van ‘ondeugdelijke edities van zijn werk’ en ‘eigenmachtig optreden inzake vertaal- en filmrechten van De donkere kamer van Damokles’. Een paar maanden later stapte de uitgever naar de rechter. Hermans had in opdracht van de CPNB een toneelstuk geschreven voor het Boekenbal, getiteld ‘Uitgever Oorwurm’. Daarin liet de uitgever zijn auteur vermoorden, om daarna subsidie aan te vragen voor diens verzameld werk. De CPNB weigerde opvoering, waarop hij het stuk in maart publiceerde in het literaire tijdschrift Podium. Hermans vergeleek daarin het beroep van uitgever met dat van een pooier. Ook bezigde hij uitdrukkingen als ‘aasgier’ en ‘lijkbezorger’. De rechtbank vond die beledigend en veroordeelde Hermans tot een boete van 1500 gulden. Uiteindelijk leidden de ruzies tot een breuk.

Volgens Hermans waren er, alle biografieën, verzamelde werken en standbeelden ten spijt, voor een schrijver eigenlijk maar twee mogelijkheden om het ravijn der vergankelijkheid zo lang mogelijk te mijden. Excelleren was de eerste. Of, in zijn eigen woorden: “Goed schrijven is onthouden worden.” Het oeuvre doorgeven en conserveren zoals de schrijver het had bedoeld – lees: volgens de laatste door de auteur geaccordeerde versies, geschoond van verminkingen door correctoren en andere onverlaten – was de tweede remedie.

Zo was Hermans bijvoorbeeld erg bevreesd voor doctoraalstudenten Nederlands die dachten dat passages in zijn boeken voor meerderlei uitleg vatbaar waren en zo zijn naam postuum zouden bezoedelen. Een angst die anno 2020 nogal vreemd lijkt: het aantal studenten Nederlands is sinds 1995, het jaar van Hermans’ hemelvaart, ruimschoots gehalveerd. Maar destijds meende hij het serieus. 

Willem Alexander (r) kijkt samen met Ruprecht Hermans, zoon van de overleden schrijver Willem Frederik Hermans, in het eerste deel van van de Volledige Werken van W.F. Hermans.

Hermans zei in 1985 bij de opening van de nieuwe behuizing van het inmiddels tot Literatuurmuseum ‘gepromoveerde’ Letterkundig Museum (in een toespraak die te lezen in Relikwieën en documenten): “Over schrijvers wordt tijdens hun leven heel wat beweerd, omdat er nu eenmaal kranten en televisieforums bestaan. De verhalen in kranten vallen weleens onnauwkeurig uit en niet zelden opzettelijk leugenachtig. Uitspraken van televisiefora zijn slordig of kwaadaardig, en gewoonlijk met de schaar bewerkt. Een afdoende verweer daartegen bestaat niet. Protesteren, rectificatie eisen, naar de rechter lopen zal vaak geen ander gevolg hebben, dan dat de tegenspartelende belasterde ook nog voor een ruziezoeker en een querulant wordt uitgemaakt. In zo’n geval blijft er niet veel anders meer te hopen, dan dat later de waarheid toch nog zal worden ontdekt. Welnu, als dit als ergens zal geschieden dan toch juist in een letterkundig museum.”

Het werk van Hermans recht doen. Dat is ook de idee achter de Volledige werken, vertelt Raymond Benders, de oprichter en voormalig voorzitter van het WFHi, die de aanzet heeft gegeven tot de publicatie van dit levenswerk. “Hermans was zeer lovend over hoe de Fransen hun grote schrijvers op handen dragen. Zijn grote voorbeeld: de Bibliothèque de la Pléiade, de literatuurreeks van uitgeverij Gallimard, waarin het kruim van de Europese literatuur verscheen op dun papier. De Volledige werken zijn daar deels naar gemodelleerd.”

De publicatie van zo’n opera omnia, met daarin zijn gehele oeuvre, inclusief een beschrijving van de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van elke afzonderlijke tekst, een naam- en titelregister en annotaties – een ‘ultima manus’-editie of, zoals Duitse literatuurprofessoren zeggen, een ‘Ausgabe letzter Hand’ – was volgens Benders ook een van Hermans’ laatste wensen. “Ik heb samen met mijn vrouw twee dagen voor zijn overlijden in Utrecht nog aan zijn sterfbed gezeten. De dag daarop wilden we weer gaan. Dat was gezien zijn slechte gezondheidstoestand niet zo’n goed idee, zei Elly, zijn vrouw. De volgende dag overleed hij. De nacht daarop had ik een droom. Ik stond aan zijn sterfbed. Hij zei niets en keek me vragend aan, alsof hij wilde zeggen: wat stelt onze vriendschap nu nog voor als ik er straks niet meer ben? Voor mij was dit het teken dat die Volledige werken er moesten komen. Dat was het enige wat ik nog voor hem kon doen.”

Dat diezelfde verzamelbanden nu een soort grafsteen zouden vormen op het oeuvre, wil er bij Benders niet in. “Een gotspe,” fulmineert de inmiddels in Italië woonachtige voormalige vriend van Hermans, die tevens lid is van de projectcommissie. “Die Volledige werken zijn voor literatuurstudenten van eminent belang en bovendien schitterend om te lezen. Neem alleen al deel 20, waaraan nu de laatste hand wordt gelegd. Dat bevat alle ongebonden teksten. Prachtig om te zien hoe hij zich daarin als schrijver ontwikkelt. En als het laatste deel is verschenen, gaan we weer met de erven om tafel zitten voor een nieuw plan.”

Hermans had in 1992 al gewaarschuwd voor de ‘knoeiwerkjes’ en ‘kolossale blunders’ van Annemarie Kets-Vree, de latere bezorger van zijn Volledige werken.

Hermans kan tevreden zijn? Helaas, ook deze door het Huygens Instituut vervaardigde, ‘wetenschappelijk verantwoorde’ kiloknallers wemelen volgens de redactie van het Hermans-magazine, spreekbuis van de hermansianen, wederom van de fouten. Dit fanzine, eerst de WFH Verzamelkrant geheten en in 2011 opgeheven – wat rest is een Facebookpagina – besteedde er in 2007 al een uitputtende bijlage aan van liefst 31 pagina’s. Van errata in de categorie muggenzifterij – is het Koning Faisal of Feisal? beide zijn mogelijk – tot serieuze blunders. Zo promoveerde Hermans niet in Groningen, maar in Amsterdam en verlieten de laatste Amerikanen Vietnam niet op 29 maart 1973, maar twee jaar later.

Vooral literatuurprofessor Annemarie Kets-Vree, destijds projectleider, ook bezorger van de Volledige werken van Multatuli, voor wier ‘knoeiwerkjes’, ‘kolossale blunders’ en ‘piramidale botheid’ Hermans in 1992 nota bene al eens had gewaarschuwd (‘mevrouw Klets-Mee’), moest het ontgelden.

Veel geholpen heeft het allemaal niet. Ook WFH lijkt voltooid verleden tijd. Krijgt de schrijver wéér gelijk.

Met dank aan Ad Fransen

Word lid van HP/De Tijd