Spring naar de content
bron: fabrice debatty

Raymond van het Groenewoud: de gretige zanger

Raymond van het Groenewoud is zeventig geworden en toert daarom met een jubileumshow door Vlaanderen en het Amsterdamse Paradiso. En nog steeds omhelst hij het leven met beide armen, net als in zijn teksten. ‘Te veel gevreeën, daar heb ik nog nooit van gehoord.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

Wie niet weet wie Raymond van het Groenewoud is, zou in hem geen rockster herkennen. Die ziet gewoon een man van ongeveer zeventig, met een herenvest en nette schoenen aan. Een bril, het op de slapen resterende haar naar het witte toe grijs. Hij praat met de rust van de ervaring, in de zachte Vlaamse taal. Hij beweegt een beetje broos, zelfs, meen ik. Een beginnetje van broosheid.

Hij haalt koffie uit een Nespresso-apparaatje – dat typische, huiselijke gepruttel van zo’n dingetje. We zijn in de donkerverlichte kleed- en retraitekamers van Cinema Walburg, een bioscoop en theater in Hamont-Achel, Vlaanderen, net achter de grens met Nederland. Het is half januari. Vanavond spelen Raymond en zijn band hun show Glorieuze Bevrijding.

“Ik las over het woord ‘jazz’, op internet: afgeleid van ‘jass’, plat zwart Amerikaans voor neuken, lang geleden, maar vanaf daar: de jazz-muziek, de jazz-beweging, die stond voor ‘de glorieuze bevrijding van de knellende banden van de moraal’, en bij het verstrijken van mijn jaren voel ik die richting ook opperbest aan. De moraal is willekeurig en gebonden aan tijd en plaats, zoals Reve wijs opmerkte.”

Nee, Van het Groenewoud is natuurlijk niet gewoon een man van ongeveer zeventig. De peetvader van de Vlaamse pop, of hoe zou je hem noemen, in ieder geval iets Vlaams en groots, een gróót muzikant. Hij is er nog steeds, je kunt er nog steeds naartoe, vóór Hamont-Achel in Alsemberg, Herzele en Wemmel, erna in Aarschot. Op 12 februari speelde hij in Scherpenheuvel-Zichem de eerste jubileumshow Raymond 70. Twee dagen later werd de mijlpaal volgens de kalender bereikt.

Ik herinner me hoe bij ons in de ‘soos’, de rook- en hangkelder op de middelbare school in Hoogeveen, jaren tachtig, naast Joy Division en The Cure ook af en toe de opgewekt-ironische liedjes van Van het Groenewoud uit het cassettedek klonken. Maria, Maria, ik hou van jou, Meisjes (‘Ze maken ons kapót meneer!’) en Twee meisjes, dubbel zo goed. Raymond van het Groenewoud, dat was wel wat. Hoogeveen was geen Parijs. Als je als artiest ook tot daar wist door te dringen, was je een hele grote.

Vijfendertig jaar later is Van het Groenewoud nog steeds onderweg in een soort eeuwigdurende Ronde van Vlaanderen, terwijl de artiest vanuit Nederland bekeken wat verder weg lijkt, kleiner dan toen. Nederland lijkt sowieso minder met Vlaanderen bezig, alsof we, meer dan decennia geleden, genoeg hebben aan onszelf en onze eigen muziek.

Van het Groenewoud is nog steeds onderweg in een soort eeuwigdurende Ronde van Vlaanderen.

In de jubileumshow, vanaf februari, neemt hij het publiek mee op een reis door zijn grote, rijke repertoire. Er is een fotoboek, Een leven lang dromen, er is een televisiedocumentaire over leven en werk. Tien jaar geleden, bij zijn zestigste verjaardag, werd bij dezelfde onderwerpen stilgestaan, net als bij zijn vijftigste verjaardag tien jaar eerder. De terugblik is een terugkerend element voor de ouder wordende, jubilea vierende artiest.

Het zit al in Je veux de l’amour uit 1980, een van zijn bekendste liedjes:

“Da’s al tien jaar da’k in ’t vak zit/ ’k Heb gezongen in Aalst, Peutie, Zwevezele, Genoelselderen/ ’k Heb zalen doen vollopen, ’k heb zalen doen leeglopen/ ’k Heb succes gekend, ’k heb ellende gekend”

Toen was je al aan het terugkijken.

“Ja, maar daar is ’t een vertaling hè.” Dat klopt: Je veux de l’amour is een cover van het lied van de Franstalige Canadese zanger Robert Charlebois, de tekst een vrij nauwgezette vertaling, niet naar de letter, maar wel naar de strekking. Van het Groenewoud geeft rustige, weloverwogen, onspectaculaire antwoorden, vermeende opmerkelijkheden nuancerend en relativerend.

Onderweg naar België stond Raymonds repertoire op shuffle. Dat bleef de hele weg leuk. Ik bedacht dat dat met een Nederlandse Nederlandstalige artiest niet was gelukt: die kunnen ook prachtig zingen, poëtisch, gevoelig, ‘recht uit het hart’, maar na tweehonderd kilometer zou het toch te saai worden vanwege het honderd procent serieuze karakter van veel moerstaalpop.

“Dat weet ik natuurlijk niet, ik ben niet de kenner ter zake, maar ik heb wel de indruk dat het in Nederland ofwel het ernstige lied is of cabaret, en dat er zo een dikke muur tussen staat.”

Van het Groenewoud zit ertussenin, maar ook weer niet precies in het midden. Er zit wat lichtvoetigs in zijn liedjes, ook in de serieuze, wat anarchistisch, iets van vrijheid en anything goes. Jarenzeventigspirit, toen alles nog mocht.

“Ik heb een hondje/ Het heet Kamiel/ Het is een diertje/ Kwispelend/ Het eet kilo’s/ Vlees/ Fantastisch/ Zoals jij, wij/ Bloemen kan men kopen/ Sla/ Ook, ja”

(Kamiel 1 & 4, 1978)

Ik vroeg mij af wat voor muziek jij maakt. Alle muziek, eigenlijk.

“Het is meer ontvangen en opnieuw uitgeven. Ik vind geen muziek uit hè? Ik heb het heel makkelijk met muziek. Ik kan niet zeggen dat ik altijd de diepte heb in uitvoering wanneer ik funk of reggae speel. Maar ik heb in alle geval het plezier van het, eh…

“Wacht even, ik stop nu een zin maar ik denk ineens aan de Vlamingen of de Belgen, dat is heel vaak een onderdrukt volk geweest, dat wijst de geschiedenis uit. Het is een klein volkje, en ze zijn – lijkt mij, want ik ben geen pure socioloog – erg handig in het assimileren van wat elders gebeurt, en het op hun eigen manier te reproduceren.

“In de muziek heb je het vertederende aspect dat ze een beetje van alles kunnen. Dat zie ik aan de Belgische muzikant, want wat ze wel hebben, is genoeg buik.”

Fotografie: Felice Debatty

België is meer een rockland dan Nederland.

“Ja. Meer blues ook. Meer buik. Meer zwart. Er zit meer zwart bij een Vlaming in zijn muziekspelen. Een Nederlander snapt het allemaal. Dat is natuurlijk weer schematisch gezegd hè… de Nederlander snapt het direct, kan het ook, maar de buik zit er meestal niet bij.”

Raymond (‘Van het Groenewoud’ is zo lang, steeds) zingt zoals hij praat. Als hij praat, hoor je de zanger, en andersom. Met zijn zingen zou hij aan geen enkele zangacademie een diploma halen, las ik ergens, het heeft wat prettig-amateuristisch, maar het is muziek. Vlaams klinkt voor een noorderling sowieso een beetje als zingen. Zo schrijf je het niet uit, maar Raymonds ‘ja’ is ‘joa’, zijn ‘dat’ is ‘dâ’, zijn ‘niet’ ‘nie’.

Hamont, meteen over de grens bij Budel, is een toepasselijke plek voor een ontmoeting. Van het Groenewoud, geboren in Schaarbeek in Brussel, heeft Nederlandse ouders. Hij woonde in zijn lagereschooljaren krap twee jaar in Amsterdam en was, zegt hij, een Nederlander in Vlaanderen. Hij is met de decennia steeds meer een Vlaming geworden, zegt hij, maar een hartgrondige vloek begint nog steeds met een harde Hollandse g.

Hij herinnert zich ’57-’58 in Amsterdam als een warm kinderbad. Hij heeft er ‘nu eindelijk’ een nummer over geschreven: “Waar ik als kind gelukkig was/ zowel bij oma als in de klas/ steek van weemoed, schrik er nu niet van/ m’n hart verloren, in Amsterdam”

Waarom is die jeugd zo belangrijk voor jou?

“Ik denk dat dat voor iedereen geldt. Ik heb nog van een Nederlandse journalist een mooi boekje gekregen van Rainer Maria Rilke, waarin die een schrijver adviseert om vooral terug te grijpen, omdat daarin tussen aanhalingstekens eigenlijk alles gebeurt. Je staat steeds minder open voor wat er van buiten binnenkomt. Of je wordt er steeds academischer tegenover. Terwijl, in die eerste jaren ben je gewoon… een spons, zonder het te beseffen.”

Die kinderlijke manier van kijken zit ook in veel van jouw teksten.

“Dat vind ik wel, maar ik vind het een genoegen, dat het er is. Ik vind het een troef. Je moet hem niet speciaal willen uitspelen, maar als blijkt dat het zo is, is het meegenomen.”

In dat altijd doorgaan van jou, langs zalen en culturele centra in Vlaanderen, Herzele, Peutie en Duffel en zo, zit ook wat moois, vind ik.

Hij speelt liever vaak en klein dan weinig en groot, zegt hij, met zoveel woorden. Hij houdt van muziek en van spelen. Als hij de muziek niet had, het spelen, Christ, dan sneed hij zich net zo lief de… zo zingt hij in het liedje Bierfeesten uit 1975, zonder de zin af te maken.

“Ik wil muziek spelen, en niet alleen maar horen hoeveel applaus ik krijg. Als je goed gefocust blijft op de muziek, op wat je zielkundig naar buiten wilt brengen, dan volgt de beloning vanzelf. Dat is voor mij de moraal van het verhaal trouwens.”

Op de parkeerplaats voor Cinema Walburg staat de camionette, een tot camper verbouwde bestelbus, waarin Raymond zich voor de optredens terugtrekt. Even liggen, wat pielen op de gitaar. “Want daarin ben ik helemaal een amateur. Ik heb ideeën en ik heb heus wel blues, maar aan m’n techniek zal ik kunnen schaven tot m’n laatste dag komt, dat komt nooit helemaal in orde.”

Er zit meer zwart bij een Vlaming in zijn muziekspelen. Een Nederlander snapt het allemaal, maar de buik zit er meestal niet bij.

Jij ligt sowieso veel, las ik.

“Ja ja, ik heb mezelf de Howard Hughes van de Vlaamse rock genoemd (naar de Amerikaanse vlieger, filmproducent en -regisseur, luchtvaartavonturier, multimiljonair, playboy en excentriekeling die zich op latere leeftijd als kluizenaar terugtrok in verduisterde hotelkamers, penthouses en villacomplexen – BN). Ik had een boek gelezen over zijn leven en ik dacht: ja, maar ik kan nog makkelijk verslagen worden, want open ligwonden heb ik niet.”

Hij lacht, zoals hij veelvuldig lacht om wat hij zegt, om hoe hij het omschrijft, hoe opmerkelijk het is. Je hoort hem tussen wat hij zegt door nadenken: hoe zeg ik het zo dicht mogelijk bij hoe het zit. Hij praat over zijn liedjes, de goeie, slechte, de liedjes die zijn gebleven en liedjes die de tand des tijds heeft opgevreten, zoals hij ergens mooi zegt. Liedjes maakt hij om de zoveel tijd, als hij genoeg heeft verzameld, als hij weer zin heeft.

Hoe doe jij de dingen? Volgens een plan, op intuïtie, of…

“Nee, een plan is er niet. Ik vind dat de werkagenda van twee optredens per week – schematisch gesproken weer – al beklemmend genoeg is, om daarbuiten niet te veel plannen te maken. ’t Is al vechten om een vakantie ertussen te proppen, en voor de rest leid ik m’n eigenlijk anoniem dagelijks leventje.”

Hoe zien jouw dagen eruit op dagen dat je niet speelt?

“De liefde speelt daar natuurlijk een rol in. En m’n groeiende hang naar buitenlucht en/of sport. Die sportbeleving moet natuurlijk altijd verder gereduceerd worden, omdat je met je verouderende lichaam moet opletten.”

Loop je nog steeds marathons?

“Nee, niet zoveel. Voetballen is allang gestopt. Tennissen lukt nog net. Een voordeel van ouder worden is dat de dag zo voorbij is. Ik ben bezig en plots blijkt het avond te zijn.”

Kun je goed opgaan in dingen, mijmeren, of hoe gaat dat?

“O jaja, dat doe ik. Ik ben genoeg alleen, trouwens, om te mijmeren.”

Van het Groenewoud woont in Brugge, waar hij ooit om de liefde naartoe verhuisde.

Woon je samen met een vrouw?

“Nee nee. Ik doe wel dingen samen met een vrouw, maar ik woon niet samen. Tijd voor mezelf. Dâ groeit. Die behoefte en de verwezenlijking ervan. Wat vroeger eerder akelig alleen zijn was, is nu makkelijk, prettig alleen.”

Jonger dan dertig ervaar je het leven als eindeloos. Ouder dan veertig voel je de jaren wegtikken…

“Ja, dat klopt. De eindigheid, daar ben ik wel mee bekend. En ik wil in principe – want dat kun je niet echt uitvoeren – het mooiste eruit halen wat je eruit kunt halen, niet door het tempo te versnellen, maar door de focus weer juist te zetten. Ik ga niet naar de eerste bladzijde van een populaire krant kijken. Want dan is m’n dag al zo’n beetje… dan zakt de kwaliteit van de dag al met zoveel punten.”

Je leest geen kranten meer?

“Ja, maar ik bedoel… dat invasieve van schreeuwerige aankondigingen, vooral negatief natuurlijk.”

En Twitter?

“Nee nee, nee nee nee. Dat is er… niet bij.”

Hij zingt over schone meid Zjoske, over Maria, over zijn Evaake, Bleke Lena, Sanne en vele, vele andere meisjes. Over goesting, Vlaamse geiligheid, die de aarde doet ronddraaien, dat iedereen goesting heeft, steeds en veel, zelfs Herman van Veen heeft goesting, maar hijzelf, Raymond, voorop, het is bijtijds niet meer te houwen.

Het gaat makkelijk met jou en de vrouwen hè?

“Dat is een heel prettig aspect aan het leven…”

Als ik te veel gegeten of gedronken heb, voel ik me de volgende dag beroerd, maar te veel gevreeën, daar heb ik nog nooit van gehoord.

Hoe speel jij dat klaar?

“Het zijn ontmoetingen, die, joa, dat is het mysterie hè, die ontmoetingen waarbij twee personen allebei iets voelen van… er is iets aan de hand. Wat gaan we daarmee doen.”

Jij hebt daar een antenne voor?

“Ja, maar ik ben er niet altijd klaar voor hoor. Vanaf een bepaald moment ben je ook in die mate bekend dat… die fameuze zin van het erotiserende van macht of bekendheid, dat dat een rol apart speelt, dus zou ik zogezegd op mijn hoede moeten zijn. Maar het valt mee hoor, ik heb nooit het gevoel gehad dat ik met een vrouw was die alleen maar kickte op het feit dat ik bekend was, integendeel.”

Het zit toch ook, vast, in hoe je een vrouw benadert.

“Het zijn vaak woorden, ik denk dat wat je zegt… ik vind dat vrouwen toch bijzonder gevoelig voor woorden kunnen zijn. Ja, timing ook hè. Daar zeg je wat. Dan ben ik terug bij mijn ex-schoonvader, die heeft me een paar dingen gezegd die echt zijn blijven hangen, zoals: volgens mij is het allemaal timing en dosering. Dat ging niet over een vrouw hoor… nee nee, sorry, het ging over podiumkunsten. Miles Davis bijvoorbeeld, die is vaak genoemd wat dat betreft, van hem gebruiken ze altijd de zin ‘Het gaat niet om de noten, het gaat om de rust tussen de noten.’ Da’s hetzelfde als timing en dosering. Dat zit overal in eigenlijk.”

Er zit een bepaalde gulzigheid in jou, bedoel ik.

“A ja ja, dat is waar. Maar dat is naar alles toe hoor. Ook naar eten en drinken. Ik ben wel mager, maar… ja, de gretigheid.”

Waar komt die vandaan?

“Dâ zal genetisch zijn, ik weet dat mijn moeder zeer graag het genot beleefde. Van haar seksleven weet ik niks, maar eten en drinken, dat het gezellig moet zijn… zoeken naar gezelligheid en heerlijke momenten… genot, ja. En bij lichamelijk genot met een vrouw vind ik het fantastische dat er geen weerbots is, zoals met eten en drinken. Als ik te veel gegeten heb, voel ik me de volgende dag beroerd, hetzelfde met drank, maar te veel gevreeën, daar heb ik nog nooit van gehoord.”

Hij leest veel, Dostojevski, Céline, Camus. Hij kocht de Poetica van Aristoteles en leest erin dat taal en woorden nog sterk aan kracht winnen als ze vergezeld gaan van ritme en melodie, als ze muziek zijn geworden. It don’t mean a thing, if it ain’t got that swing, zei Aristoteles, met zoveel woorden. Zelf houdt Van het Groenewoud van veel muziekjes, zingt hij in Chachacha (1981). De oerknal van zijn muzikale ambitie, zegt hij in een biografische tekst, was Twist and Shout van The Beatles, 1964, waarin John Lennon de longen uit zijn lijf schreeuwt.

Dat tegen schreeuwen aan zingen, wat is daar lekker aan?

“Je kan veel energie kwijt hè? Het is een vorm van heftig geven, waar je zelf meestal ook wel plezier aan hebt.” Hij vertelt iets over overgave en extase, het is niet goed te horen op de telefoonopname. “Da’s ook gretigheid. Da’s ook, eh, lust.”

Levenslust of zo…

“Of een goeie tegenreactie geven tegen maatschappelijk in ’t gareel lopen. En daar heeft het z’n plaats. Als je in het dagelijks leven loopt te brullen, sluiten ze je op.”

In vergelijking met dertig jaar geleden leven we in een meer lichtgeraakte tijd. In Liefde voor muziek zing je over een stel uitgelaten zwarte apen die…

“Ja ja, maar dat heb ik allang veranderd. Het was uiteraard sympathiserend bedoeld. Ik had een probleem in een Frits Spits-programma met een verontwaardigde Surinaamse. En toen begon ik zo wat te denken: joa, in mijn onoplettendheid – en dat werd dan een kwartier gezeik over iets wat ik totaal niet belangrijk vind, en sowieso een misverstand is. Ik dacht: als ik dat jaar in jaar uit moet meemaken, word ik mesjogge. Nu zing ik een zin waar de meeste mensen om moeten lachen in de zaal, ‘donker gekleurde medemensen’.

“In een andere tekst zing ik over schijnheilige correctheid, want daarvan word ik echt wel ziek. Hoe de hypocrieten het laken naar zich toetrekken. Met als etiket ‘correct’. Terwijl, dat is echt hetzelfde als die pastoor, Vangheluwe (een Vlaamse bisschop die minderjarigen misbruikte – BN). Allee, dat is zoals de kerk: achter in een donker nisje verkrachten ze een knaapje en voor de rest gaan ze uitleggen wat er zedig is en wat er niet zedig is.”

Succes zit hem niet in het getal, zegt hij, op de vraag of zijn hoogtijdagen achter hem liggen. “Voor veel buitenstaanders wel. Die komen altijd aandraven met Pinkpop (1980 – BN). Dan probeer ik beleefd te blijven.” (lacht)

Hij vertelt over een mislukt optreden van Prince, in het Sportpaleis van Antwerpen. Zijn geluidsman zei: oah, een zaal met een capaciteit van meer dan driehonderd man, dat is toch niet echt, eh, interessant. “Toen dacht ik: wauw, dus ik ben niet de enige halvegare die denkt dat het veel fijner is als de capaciteit van een zaal een zekere beperking houdt.”

Hard zingen is een vorm van heftig geven, waar je zelf meestal ook wel plezier aan hebt. Of een goeie tegenreactie tegen maatschappelijk in ’t gareel lopen.

Je bent in Vlaanderen wereldberoemd hè?

“Zoiets, ja. Niet meer bij de jongste generatie. De kinderen weten niet wie da’k ben.”

Hij viert zijn zeventigste verjaardag met één optreden in Nederland slechts, in Paradiso, op 2 april. “Dat klopt. Ik heb wel een leuk aantal optredens gehad dat ik alleen speelde, in het vervlogen jaar ’19, ja. Dat was in de grotere steden, en daar heb ik veel plezier van gehad. Ook, eerlijk is eerlijk, vanuit het gevoel da’k toch nie vergeten ben. Ze waren behoorlijk gevuld, de zalen.”

Was je bang voor legen zalen?

“Joa, ik ging ervan uit dat het ondertussen een anonieme zaak was geworden, dat het in Nederland helemaal weggedeemsterd was, dus ik ben eigenlijk aangenaam verrast dat het qua publiek wel meeviel, en nu zit ik in een verrassende golf van media-aandacht. Kranten, de ene na de andere. Ik heb een heel hartelijke relatie met Frits Spits, en de mensen van Spijkers met Koppen zijn weer wakker geschoten.”

“Het leukste is om er niets achter te zoeken hè? Want dan is het gewoon een prettige verrassing. Dat heb ik allang geleerd hoor. Ik heb allang beseft: wat je gestresseerd verlangt, krijg je nooit. En als je nergens om geeft, komt het op je af.

“Niet als je cynisch nergens om geeft hoor… maar je moet er niet op azen. Het enige dat natuurlijk wel telt is het begin van je carrière, hè? Dan smeek je de goden dat het een keer mag lukken. Met elk nieuw liedje dat je maakt. Maar vanaf het punt van overleven, daar is het eigenlijk begonnen. Ik ben niet het type van: ik wil meer, ik wil meer, ik wil meer. Maar vanaf dat punt is het eigenlijk een soortement meer geworden, altijd.”

Het is stil op straat in Hamont-Achel, behalve in Cinema Walburg, waar de show van vanavond is uitverkocht. Raymond en zijn band spelen de liedjes van de nieuwe cd en bijna alle oude krakers: Zjoske, schoon machien, Brussels by Night, allerlei lichtjes. De band is in vorm, ze spelen mooi en zuiver, en erbovenuit klinkt de ontwapenende, immer verkouden zang van Van het Groenewoud. Het gaat verbazend goed vooruit.

Als ik dit maar heb, zingt hij. Na het laatste lied volgt een staande ovatie. Mijn buurman op het balkon, oud-politieman hier in Hamont, heeft genoten. Mooi gedaan, zegt hij. Je hebt altijd leuke dingen in Hamont. Enige tijd geleden zag hij een optreden van Bart Peeters. De oud-agent fluit tussen zijn tanden. “Da’s nog even een ander niveau hè?”

Fotografie: Fabrice Debatty

Word lid van HP/De Tijd