Spring naar de content
bron: anp

De zwarte kanten van een charmezanger

In 2015 zou Frank Sinatra 100 zijn geworden. Aan het einde van de jaren vijftig was The Voice een player met vrienden in de hoogste regionen van de politiek als de duisterste krochten van de onderwereld. Hoe ver zat hij eigenlijk bij de maffia in de tang?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ruud Meijer

Dat zal me niet weer gebeuren, denk ik, terwijl ik met ongeloof constateer dat de afstand tussen rij 23 en het podium wel erg groot is. Heb je voor een paar honderd gulden een kaartje weten te bemachtigen voor Frank Sinatra’s Diamond Jubilee Tour en dan zie je nog niets. Twee jaar eerder, in 1989, was het al net zo gegaan. Sinatra bezocht in gezelschap van Sammy Davis Jr. en Liza Minnelli de Amsterdamse RAI, en ook daar deed de afstand tot de bühne de drie entertainers verschrompelen tot minuscule kaboutertjes. Dat nooit meer. Zonder verder na te denken loop ik richting podium en ga ter hoogte van de eerste rij staan. Wanneer de lichten doven en het orkest begint te spelen, duikt er een zaalwacht op die mij sommeert om naar mijn plaats te gaan. Ik veeg zijn hand van mijn arm af, kijk hem vuil aan en sis afgemeten: “I’m with Frank.” De man druipt bedremmeld af. De rest van het concert heb ik hem niet meer gezien.

Tot voor kort heb ik eigenlijk nooit begrepen waarom ik destijds met dat haantjesgedrag ben weggekomen, maar ik kreeg daardoor wél waarvoor ik gekomen was. Die fantastische bigband onder leiding van  Frank Sinatra Jr. die de originele arrangementen van Nelson Riddle speelde en The Voice die op vier meter afstand I’ve Got You Under My Skin zong. Kippevel en tranen, vrienden – meer kan ik er niet van maken. Natuurlijk, ‘de stem der stemmen’ zat onder de krassen en groeven, en het ontbrak soms aan zuiverheid. Maar zijn ongekende timing, frasering en dictie maakten alles goed, om nog maar te zwijgen over zijn charisma. Donald Fagen zong ooit in de song Morph the Cat: “So rich is his charisma, you can almost hear it sing.” In het geval van Frank Sinatra kun je het woordje ‘almost’ gewoon weglaten: het ís zijn charisma dat zingt. En na al die jaren begrijp ik nu eindelijk pas dat ik die ultieme concertervaring eigenlijk te danken had aan de maffia.

Want de man die de zaalwachter rechts voor bij het podium zag staan – paars double-breasted kostuum met schoudervulling, lang, donker haar strak naar achteren getrokken in een paardenstaart – leek verdacht veel op Furio Giunta, de even meedogenloze als trouwe maffioso die Tony Soprano uit Napels liet overkomen om zijn vuile zaakjes op te knappen. Hoewel de eerste aflevering van The Sopranos pas in 1999 zou worden uitgezonden, moet de zaalwacht het type al hebben herkend: you don’t fuck with Furio. In tegenstelling tot de Sinatra-fan in het foute kostuum – een schaap in wolfskleren – moet hij doordrongen zijn geweest van de volgende waarheid: waar Sinatra zingt, zijn de maffia en de bodyguards nooit ver weg.

Ter verdediging van Francis Albert Sinatra eerst even het volgende: wat de waarheid over Frank en zijn vermeende banden met de Mob ook moge zijn, hij was niet de enige. Na de beëindiging in 1933 van de Prohibition – het verbod op alcohol oftewel ‘de drooglegging’ – was zo ongeveer de hele amusements- en horeca-industrie in handen van de maffia gevallen. Hollywood, Broadway en Tin Pan Alley: de georganiseerde misdaad bepaalde wat en door wie er werd gespeeld. In de muziekindustrie was het al niet anders. De clubs en podia, de opnamestudio’s, de jukeboxen, de dj’s: iedereen deed netjes wat de maffia dicteerde. Het feit alleen al dat je je geld verdiende in de amusementsindustrie, maakte dat je in meer of mindere mate vuile handen had. Frank Sinatra was de meest succesvolle zanger, acteur van de vorige eeuw, benevens een niet onverdienstelijk regisseur en producent, en dat maakte hem tot de hoogste boom die zoals altijd weer de meeste wind ving.

Dat de pers, de politiek en het roddelcircuit daar ver in gingen, blijkt uit het volgende verhaal. Er werd heel dik gedaan over het feit dat Sinatra altijd heeft geprobeerd om te verdoezelen waar zijn familie nou precies vandaan kwam. Sicilië, dat wisten we. Maar over het dorpje Lercara Friddi had hij het liever niet. Waarom? Omdat zijn vader, Antonino Sinatra, als jongetje in hetzelfde straatje woonde als de vijf jaar jongere Salvatore Lucania, het jochie dat later onder de naam Lucky Luciano bekend zou worden als de architect van de moderne georganiseerde misdaad. Dus, was de redenatie, het is niet gek dat de zoon van een vader die opgroeide in een misdaadmilieu zelf ook op het slechte pad zou raken. For the record: de vader van Salvatore werkte in een zwavelmijn en de vader van Frank, die al voor zijn gezin uit naar Amerika was gereisd, werkte in New York in een potlodenfabriek. Bovendien was het leeftijdsverschil tussen beide jongens zo groot dat de kans klein is dat zij voor hun emigratie (de Sinatra’s in 1903, de Lucania’s in 1907)  überhaupt al een keer samen gespeeld zouden hebben.

Na de gezinshereniging in Hoboken, New Jersey opende Sinatra’s oma een kruidenierswinkeltje. Zijn vader was in de leer bij een schoenmaker, maar ging uiteindelijk onder het pseudoniem Marty O’Brien – Italianen waren niet welkom in de bokswereld – zijn geld verdienen als een derderangs prize-fighter. Hij trouwde met Natalie ‘Dolly’ Garaventa, en op 12 december 1915 kregen zij hun enige kind: Francis Albert Sinatra. Als er wordt beweerd dat Dolly opgroeide met gangsters, dan was dat voor een groot deel waar. Haar broers wilden niet deugen, verdienden hun geld met allerlei illegale praktijken en waren zelfs betrokken bij moord. Ook Sinatra’s vader werkte tijdens de drooglegging voor illegale drankhandelaren en dreef een saloon. Dolly was evenmin helemaal lelieblank: zij deed als fervent Democraat wat vage dingen in de politiek (die destijds behoorlijk corrupt was), en uit idealisme dreef zij thuis een pro deo abortuskliniekje, een misdaad waarvoor zij meerdere malen werd veroordeeld. Sinatra had een gecompliceerde relatie met haar: of zij knuffelde hem dood, of zij sloeg hem verrot. Tot op hoge leeftijd speelde zij de baas over hem. Haar zoon meed haar dan ook als de pest, en na haar dood zei hij tegen de bevriende actrice Shirley MacLaine: ze was een neuroot, maar ‘she scared the shit out of me’. Sinatra erfde die Januskop van haar: hij kon van het ene op het andere moment veranderen van een tedere, liefdevolle man in een agressief monster.

Dolly deed er alles aan om haar zoon als zanger in de business te krijgen. Sinatra was nog maar een kind toen hij in bars al op de toog stond te zingen om een fooitje te scoren. Dolly vond het wel best. Zij was het ook die in 1935 het zanggroepje The Three Flashes ervan wist te overtuigen dat zij haar Frank erbij moesten nemen. Natuurlijk heette de act daarna Frank Sinatra and the Three Flashes, een naam die later werd veranderd in The Hoboken Four. De landelijke tournee die de groep mocht doen na het winnen van een talentenjacht brak Sinatra op, en hij stapte eruit. Het was zijn moeder die hem weer een baantje bezorgde, als zingende ober in de Rustic Cabin in Englewoods Cliffs, niet ver van Hoboken. Aan het eind van de jaren dertig had Sinatra een serieuze buzz gecreëerd: zijn naam deed de ronde als the next big thing. In 1939 stond trompettist-bandleider Harry James bij hem op de stoep: of Sinatra bij hem wilde komen zingen. Nou, dat wilde hij wel. Tot dusver had hijzijn handen redelijk schoon weten te houden. Maar wie platen wilde maken die daarna ook nog eens op de radio gedraaid zouden worden, kon gewoon niet het braafste jongetje van de klas blijven. Tijd om een paar Sinatra-platen tegen het licht te houden die werden opgenomen tegen een duistere achtergrond.

1943: All or Nothing at All

Toeval of niet: de carrière van Frank Sinatra krijgt pas vleugels nadat de maffia voor het eerst luid en duidelijk van zich had laten horen. Niet alleen de min of meer smetteloze Harry James had interesse in hem: ook de Mobhad van hem gehoord. Investeren in een goede zanger was zoiets als aandelen kopen in een veelbelovend bedrijf. Pianist Chico Scimone, die vaak voor maffiosi speelde, kreeg ergens in 1938 of 1939 – precies kon hij het zich later niet meer herinneren – de opdracht om een soort auditie te houden voor de zanger. Het initiatief daartoe werd naar alle waarschijnlijkheid genomen door Willie Moretti, een ‘zakenrelatie’ van Sinatra’s oom Babs Garaventa. Moretti wordt vaak Sinatra’s godfather genoemd omdat hij op cruciale momenten diens carrière een zetje heeft gegeven. Waarschijnlijk tipte Moretti Lucky Luciano, die op zijn beurt zijn linkerhand Frank Costello de opdracht gaf om Sinatra eens uit te checken. Sinatra viel in de smaak en werd ingeschat als een potentiële grootverdiener. En Sinatra had geen keus; alle clubs waren in handen van de maffia, dus als hij wilde optreden, moest hij wel met ze in zee gaan.

Later, toen hij voor onderzoekscommissies moest verschijnen, sprak Sinatra zichzelf schijnbaar tegen door op het ene moment te beweren dat Moretti helemaal niets had betekend voor zijn carrière en vervolgens te zeggen: “Nou ja, hij heeft wat optredens voor mijn band geregeld. Ik bedoel, ik was een jonge jongen en ik wilde werken.” Beide uitspraken waren waar: het talent van Sinatra was zo onmiskenbaar dat hij er zonder Moretti ook wel was gekomen, en ja, als je als artiest wilde werken, kon je in die tijd niet om de maffia heen.

Feit is dat Sinatra in 1939, meteen na ontvangst van het maffiose kwaliteitskeurmerk, begon met het opnemen van platen. Eerst Our Love met het orkest van Frank Mane, een demo die altijd in een la is blijven liggen. Zijn eerste commerciële release was From the Bottom of my Heart, een track die niet veel deed. Met het orkest van James nam hij in 1939 nog een handvol songs op, waaronder All or Nothing at All, een plaat die ook een beetje flopte. Pas toen het nummer in 1943 werd heruitgebracht met Sinatra’s naam vet op de cover werd het een grote hit. Maar toen was The Voice, met dank aan bandleider Tommy Dorsey, al een grote ster.

In datzelfde jaar beging Sinatra echter de misstap die hem zijn levenlang schatplichtig maakte aan de maffia. Sinatra had maar nauwelijks een jaar gezongen voor Harry James toen hij werd benaderd door Tommy Dorsey, de trombonist die de populairste band had van die tijd. James was zo sportief om hem te laten gaan, maar Sinatra tekende te lichtzinnig een contract dat bepaalde dat hij een derde van zijn inkomsten aan de bandleider moest afstaan. Met zijn groeiende zichtbaarheid en populariteit – hij bracht in een jaar tijd meer dan veertig songs uit – en de single I’ll Never Smile Again die medio 1940 twaalf weken lang op nummer één stond, had hij zichzelf lelijk in de vingers gesneden, en Dorsey weigerde het contract te herzien. Sinatra benaderde Moretti met de vraag of deze niet wat druk op Dorsey zou kunnen uitoefenen. Dat kon hij. Onder wapenbedreiging verbrak de bandleider het contract voor het symbolische bedrag van één dollar. Natuurlijk zijn er ook verhalen afkomstig uit de Sinatra-clan die zeggen dat een en ander zakelijk keurig werd geregeld. Want hoe zwaar de beschuldigingen ook waren, The Voice heeft alles altijd categorisch ontkend.

1959: No One Cares

Niet het beste of best verkochte album van de jaren vijftig, maar wel het meest duistere en meest persoonlijke. Sinatra had het zelf altijd over een verzameling suicide songs, zwarte humor als je niet zou weten dat hij meerdere malen heeft geprobeerd zich van het leven te beroven. In 1957 was zijn huwelijk met Ava Gardner, de liefde van zijn leven, op de klippen gelopen. Alle titels op de plaat – I Don’t Stand a Ghost of a Chance with You, I’ll Never Smile Again – verwijzen naar zijn gebroken hart. De grote paradox is dat hij gelijktijdig in alle overige opzichten top of the bill was. John F. Kennedy, op zoek naar star endorsement, behoorde tot zijn vriendenkring, en ’s nachts probeerde hij Ava te vergeten door zich te vergrijpen aan een niet aflatende stroom van prostituees en starlets. Soms deelde hij het bed wel met vier vrouwen tegelijk. Overdag nam hij met zijn drinkebroers Dean Martin, Sammy Davis Jr., Peter Lawford en Joey Bishop – the Ratpack – de film Ocean’s Eleven op en ’s nacht ging het feest alsmaar door. En wanneer hij dan eindelijk een keer sliep – hij leed ook nog eens aan slapeloosheid – dan belde de maffia hem vaak zijn bed uit. Alle casino’s in Las Vegas waren in handen van de maffia, en als er een gast astronomische bedragen zat te winnen, moest Frank daar iets aan doen. “Put your fuckin’ toupet on and do your fuckin’ job,” luidde het dan. En die fuckin’ job was de klant net zo lang aan de tafel houden totdat al het geld weer was terugverdiend. Moeilijk was dat niet: iedereen vond het fantastisch om baccarat te spelen met Frank Sinatra himself. Notoire gangsters als Sam Giancana, Rocco Fischetti en Carlo Gambino behoorden tot zijn vrienden. Maar diezelfde vrienden bespeelden hem als een marionet. Eén knip met de vingers en hij moest komen opdraven. Aan de andere kant van het spectrum zat de FBI hem op de hielen en ondervroeg hem over zijn vermeende koeriersdiensten (geld het land uit smokkelen) voor de Mob. The Voice zat, met een gebroken hart, volledig klem. En niemand – No One Cares – leek dat ook maar iets te kunnen schelen.

My Kind of Town (Chicago Is…)

Een voor een Oscar genomineerde song uit de film Robin and the 7 hoods, een film die Sinatra opnam terwijl zijn eigen leven trekjes van een nachtmerriescenario begon te vertonen. Door Sinatra’s bemiddeling tussen de Kennedy-clan en gangster Sam Giancana had John F. Kennedy met name in Chicago heel wat meer stemmen gekregen dan hij normaal gesproken kon verwachten. Giancana, die in ruil daarvoor wat invloed in het Witte Huis wilde hebben, had die stemmen ofwel gekocht, of wel afgedwongen. Kennedy won van Nixon met een miniem verschil en zou het zonder de steun van Giancana waarschijnlijk niet hebben gered.

Wat zijn vriend Dean Martin al had voorspeld – “Frank, the Kennedys are gonna fuck you” – kwam helaas uit. Met de winst in de tas had JFK zich geleidelijk van Sinatra afgekeerd en benoemde hij zijn broer Bobby tot minister van Justitie. Bobby verklaarde prompt de oorlog aan de georganiseerde misdaad, het tegenovergestelde van wat Giancana had beoogd. Sinatra had gefaald, en de Mob was furieus. Naar verluidt kreeg hij op zijn hotelkamer een verrassing in zo’n mooie zilveren terrine geserveerd: een afgehakte kop van een lam, een maffiasymbool voor de dood. Gelukkig was het maar een waarschuwing; Sinatra was te kostbaar.

De Kennedy-connectie heeft wél Sinatra’s carrière en reputatie gered. Een jeugdige procureur-generaal wilde de zaak-Sinatra tot de bodem toe uitzoeken, maar kreeg van hogerhand – Bobby dus – het bevel om zijn onderzoek stop te zetten. Een onderzoek naar Sinatra zou de Kennedy’s te veel schaden. Tijdens het draaien van Robin and the 7 hoods werd JFK vermoord, een gebeurtenis waar Sinatra kapot van was. Enkele weken later werd zijn zoon Frank Jr. ontvoerd, een losgeldzaak met een goede afloop. Slechts met veel moeite bracht hij de opnamen tot een goed einde.

Sinatra at The Sands

In zijn natuurlijke habitat, in dit geval het casino The Sands was Sinatra, op zijn best. Deze plaat met de bigband van Count Basie is een van zijn beste. Maak kennis met de beste jazzvocalist ooit, het podiumdier in extremis, de man die cooler was dan cool. Maar ook deze plaat heeft weer een duistere keerzijde. Zijn aanwezigheid was niet helemaal vrijwillig. Hij stond er omdat hij er moest staan, zeker na het Kennedy-echec. Sinatra was het reclamebord van de Mob. Hij maakte gokken respectabel, lokte brave burgers naar plekken waar zij anders nooit zouden komen. Stand-up comedy was steevast een onderdeel van de show. De meeste grappen gingen over zuipen en rokkenjagen. Sinatra was net vijftig geworden, maar, grapte hij, “als ik al die jaren niet gedronken had met Joe E. Lewis, dan had ik nu het lichaam van een 22-jarige gehad.”

Het is een grap die mij altijd was ontgaan, omdat ik geen flauw idee had wie die Lewis nou precies was. Toen ik dat eenmaal had uitgezocht, snapte ik niet alleen de grap, maar wist ik ook het antwoord op een vraag die velen van ons op de lippen bestorven ligt: waarom heeft Sinatra zich nooit losgemaakt van al die malafide praktijken?

Joe E. Lewis (1902-1971) was een zanger en komiek met wie Sinatra jarenlang is opgetrokken. In de biopic The Joker is Wild kruipt Sinatra zelfs in de huid van zijn vriend. Maar meer dan dat was Lewis voor Sinatra de vleesgeworden waarschuwing van wat er met artiesten gebeurt die zich niet aan de regels houden. In 1927 verruilde Lewis de Green Mill Cocktail Lounge van Al Capone-luitenant Jack ‘Machine Gun’ McGurn voor The New Rendezvous van een rivaliserende bende omdat hij daar meer kon verdienen. McGurn was not amused en liet Lewis voor dood achter nadat hij zijn keel en zijn tong had doorgesneden. Lewis overleefde het, leerde uiteindelijk weer praten, maar de boodschap was duidelijk: you don’t fuck with the Mob.

En met die uitspraak zijn we weer terug bij de Furio Giunta-wannabe die in 1991 in een paars double-breasted kostuum aan de rand van het podium van het Haagse Congresgebouw stond. De zaalwacht van weleer had niet kunnen bevroeden dat hij slechts te maken had met een even naïeve als geobsedeerde Sinatra-fan, die destijds niets maar dan ook niets wist van Sinatra’s vermeende banden met de Mob. Maar mocht Ol’ Blue Eyes ooit nog terugkeren op aarde voor nog één laatste optreden in Den Haag, dan zou ik er weer staan. Want I’m still with Frank.