Spring naar de content
bron: anp

De lol is weg

Heeft de moord op Theo van Gogh, drie jaar geleden, Nederland veranderd? Op zoek naar een antwoord, met Leon de Winter, Gijs van de Westelaken en Theodor Holman.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Joost Niemöller

Het staat er nog steeds weldadig bij, het met klimop overwoekerde woonhuis in de Amsterdamse Pythagorasstraat, van waaruit Theo van Gogh op 2 november 2004 even voor half negen ’s ochtends op zijn fiets stapte, om een kleine tien minuten later afgeslacht te worden. De stoep wordt hier breder, zodat er een hoekje is ontstaan, met twee bankjes en potten met bloemen. Het is een rustige, doodgewone straat met verkeersdrempels, een parkje om de hoek en spelende kinderen.

Helemaal aan de andere kant van de stad, in de uitgestrekte structuurloosheid die ‘Nieuw West’ wordt genoemd, ligt de Marianne Philipsstraat, met de woning waarin Mohammed Bouyeri zijn plannen voorbereidde. De huizen, barakken haast, staan in een bedompt vier- kant geplaatst, de voor- deuren komen uit op smalle, donkere portie- ken. Er hangen groezelige vitrages voor de raampjes, soms zit- ten er tralies voor. Tuintjes zijn er niet. Er ligt troep op straat. Een paar gesluierde vrouwen sjok- ken voort. Uit een auto jengelt Arabische muziek.

Het contrast tussen de kalme, burgerlijke wereld van de Pythagorasstraat en de, wat we toch wel kunnen noemen: getto-omgeving van de Marianne Philipsstraat is bijna te nadrukkelijk. Je zou denken dat de werkelijkheid genuanceerd moest uitpakken. Mooi niet dus. De locaties van de woonhuizen illustreren perfect hoezeer met de moord in de Linnaeusstraat twee verschillende werelden op elkaar botsten. Beide staan voor het Nederland van nu.

Drie jaar geleden is het alweer dat Theo van Gogh werd vermoord. De grote aandacht voor de moord is allang weggeëbd. Toen het één jaar geleden was, werd er een bijeenkomst georganiseerd in een zaaltje, met saaie toespraken en een geforceerd ‘debat’. Ook kwam premier Balkenende naar de plek van de moord, om goed te maken dat hij het jaar daarvoor zo onzichtbaar was gebleven. Toen het twee jaar geleden was, gebeurde er al niets meer. Dit jaar zal er ook bijna niets gebeuren. De gemeente Amsterdam zegt desgevraagd geen activiteiten te organiseren. “Dat is aan de familie Van Gogh.”

Op het productiebureau van Theo van Gogh, Column Productions, vertellen producent Gijs van de Westelaken en columnist Theodor Holman, beiden vrienden van Van Gogh, dat er alleen in privéverband een borreltje zal worden gedronken. Ook bij Amsterdamse praathuizen als De Balie en De Rode Hoed staat er niets gepland voor 2 november. Het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer laat weten dat verschillende bestuurders ieder voor zich een bloemetje zullen leggen bij het herinneringsbeeld De schreeuw in het Oosterpark. Maar er komt geen ‘officieel herdenkingsmoment’. Wel zal er vóór 2 november op de plaquette bij De schreeuw komen te staan: “Dit kunstwerk is gemaakt ter herinnering aan de moord op Theo van Gogh, regisseur, columnist, opi- niemaker. 23 juli 1957 – 2 november 2004.” Want nu is er nog geen enkele verwijzing naar Van Gogh bij het toch al zo losgezongen beeld van Jeroen Henneman.

We vroegen columnisten uit de scene rond Theo van Gogh de betekenis van de moord te duiden, maar een aantal ervan bleek daar helemaal geen trek in te hebben. De journaliste Pamela Hemelrijk, die destijds veel bijdragen leverde aan de website van Van Gogh, De Gezonde Roker, vroegen we: hoe zou Van Gogh aangekeken hebben tegen het Nederland van 2007? Kortaf zei ze slechts: “Hij is dood. We weten niet hoe hij nu zou denken. Ik doe hier niet aan mee.” Columniste Ebru Umar, die ook voor De Gezonde Roker schreef, en de column van Van Gogh in de gratis krant Metro voortzette, had weinig meer te zeggen dan: “Wat Theo voor mij persoonlijk betekent, zit diep in mij. Dat wil ik niet met anderen delen. Bovendien wil ik niet meedoen aan een stuk waarin ook de mensen van Column Productions aan het woord komen. Zij nemen mij niet serieus, dan neem ik hen ook niet serieus.” De schrijver Joost Zwagerman, van wie een boek door Van Gogh verfilmd werd, verkeert momenteel om een andere reden in onmin met HP/De Tijd en wil daarom niet worden geïnterviewd.

Dergelijke reacties zijn ‘in de geest van Theo’. Van Gogh was in een niet-aflatend gevecht met velen, zat verstrikt in een netwerk van vetes, waarin hij telkens weer de vuurtjes opstookte. Afstand nemen omwille van iets groters was niet zijn ding.

Na 11/9 heeft hij zijn perspectief verlegd van het jodendom naar de islam. In zijn geval was dat dus geen handige zet

Leon de Winter

Een van de personen voor wie het wat betreft Theo van Gogh altijd oorlog was, was schrijver/filmer/columnist Leon de Winter. In 1984 opende Van Gogh de aanval met zijn pamflet Een Messias zonder kruis (Enige kanttekeningen bij Leon de Winter), waarin hij De Winter verweet zijn jood-zijn uit te venten voor publicitair gewin. Met name het optreden van De Winter in een uitzending van Sonja Barend was Van Gogh in het verkeerde keelgat geschoten. Barend en het CIDI (Centrum voor Informatie en Documentatie Israël) begonnen een zaak tegen Van Gogh om hem veroordeeld te krijgen wegens racistische uitingen. De zaak sleepte zich jaren voort, en uiteindelijk werd Van Gogh veroordeeld. Van Gogh had zijn pamflet gelardeerd met grappen als: “Wat ruikt ’t hier naar caramel. Vandaag verbranden ze alleen de suikerzieke joden.” Dat kwam aan. Van Gogh zou, op die toon, De Winter blijven aanvallen.

Leon de Winter verkeert momenteel ten opzichte van Van Gogh in een lastig parket. Afgaande op de brief die Bouyeri op zijn slachtoffer achterliet, was het doel van de moord Ayaan Hirsi Ali te raken. Haar korte film Submission, geregisseerd door Van Gogh, werd in de meeste commentaren in de media gezien als de hoofdoorzaak. Maar Hirsi Ali is ook een vriendin van Leon de Winter. Vele malen heeft De Winter het publiekelijk voor haar opgenomen. De strijd die De Winter voert tegen de uitwassen van de islam, is precies de strijd die Theo van Gogh voerde. Ze stonden aan dezelfde kant. Maar tegelijk was er dus die vete. En toen werd Theo van Gogh vermoord.

Van Goghs aanvallen op zijn persoon hebben hem niet onberoerd gelaten, vertelt De Winter nu. “Ik heb er binnen de muren van mijn huis menige woedeaanval over gehad. Wat me bezig bleef houden was de vraag: wie ben ik, dat dit op mijn pad komt? Het blijft me intrigeren waar hij zijn energie vandaan haalde om jaren door te blijven gaan met zijn aanvallen op mij. Kennelijk heb ik hem verschrikkelijk dwars gezeten. Het moet wel zo zijn dat hij eigenlijk iets van zijn temperament in mij herkende.”

De Winter zegt desgevraagd dat hij Theo van Gogh ook in diens laatste jaren nooit heeft gesproken. De Winter: “Ik moest om het hele fenomeen-Van Gogh heen. Daar viel overigens mee te leven. Het is waar dat we in hetzelfde kamp waren beland. Ik denk dat 11 september diep heeft doorgeklonken in onze tere zieltjes. Toen heeft hij zijn perspectief verlegd van het jodendom naar de islam. Dat was dus in zijn geval geen handige zet.”

De Winter ziet Van Gogh in de eerste plaats als een aparte persoon: “Het moet enorm aan Van Gogh gevreten hebben dat hij als kunstenaar nooit zijn plaats heeft kunnen vinden. In enorme haast pakte hij links en rechts van alles aan. Uiteindelijk heeft hij meer naam gemaakt als provocateur dan als kunstenaar. Er moet iets pathologisch in hem hebben gezeten. Ik denk dat er twee soorten kunstenaars zijn: de een probeert te beschermen wat hij lief heeft. De ander probeert de vernietiging van de wereld vorm te geven, het kwaad. Theo van Gogh hoorde bij de laatste soort. Hij had een meedogenloze oorlogsfilm kunnen maken, maar daar is hij nooit aan toegekomen. Eigenlijk zou Mohammed Bouyeri zijn ultieme onderwerp zijn geweest. Als hij de aanslag had overleefd, had hij daar een film over moeten maken. Ja, er zijn zo veel cynische aspecten aan zijn dood. Vooral natuurlijk dat hij gestorven is in de naam van iemand anders. Daar zou ik ooit nog wel een film in zien: in de interactie tussen Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali.”

Op het kantoor van Column Productions praten we met Gijs van de Westelaken en Theodor Holman. Er is wel een verband, concluderen ze, tussen de aanvallen van Van Gogh op de islam, en die op wat hij zag als het uitventen van het jodendom. In beide gevallen gaat het over iets waar we het in Nederland liever niet over hebben. Sinds de oorlog is het praten over alles wat te maken heeft met het joods-zijn met taboes omgeven, en het ideaal van de multi- culturele samenleving maakte dat ook over de islam gezwegen diende te worden. Twee gevoelige onderwerpen dus. Voor een dwangmatige belletjestrekker als Theo van Gogh een onweerstaanbaar doelwit.

Gijs van de Westelaken: “Iedereen die ik kende, voelde zich ongemakkelijk over die aanvallen van Theo van Gogh op joodse mensen als Leon de Winter. Ik was in die tijd eindredacteur van de Haagse Post, en ik heb Van Gogh toen met succes alleen om die reden buiten de kolommen gehouden. Maar hij bleef er maar op terugkomen. Nog in zijn allerlaatste column, over de Diamantbuurt, noemde hij Cohen een ‘NSB-burgemeester’. Ik weet nog dat hij me dat enthousiast zat voor te lezen. ‘Kijk eens wat ik nou weer geschreven heb!’ Ik zei dat het wel erg pijnlijk was om juist de joodse Job Cohen een NSB-burgemeester te noemen. Kon dat er niet uit? Niks ervan. Het moest erin.”

Theodor Holman: “Ik kende Theo al goed toen hij begon met die grappen over dat het naar caramel rook. Hij was ervan overtuigd dat hij aan de goede linkse kant stond. Zijn ouders hadden in het verzet gezeten. Hij stemde nog PvdA. Hij kon zich niet voorstellen dat hij als racist zou worden gezien. Het was de tijd waarin ook Freek de Jonge keiharde grappen kon ma- ken. Ik werkte toen bij Propria Cures waar ook zonder mededogen werd geschreven over de ziekte van Renate Rubinstein.”

Wie, als Theo van Gogh, geboren is in de jaren vijftig en nooit een oorlog mee- maakte, die groeide op in een tijd waarin het gevaar niet leek te bestaan. Holman vertelt hoe hij, maar ook Van Gogh, geen moment serieus had gedacht dat er zoiets kon plaatsvinden als een moord, ook niet na de heftige reacties en bedreigingen die loskwamen na Submission. Van de Westelaken: “Van Gogh was zich van geen gevaar bewust. Hij zag het als iets Reviaans. Een ironisch spel met woorden. Hij kon werkelijk niet begrijpen dat iemand zich daardoor gekwetst kon voelen.”

We leven niet meer in een veilig land. Ik kan niet met een buitenlandse filmploeg in Slotervaart lopen

Theodor Holman

Het besef vrij met woorden te kunnen kwetsen is er niet meer na de moord op Van Gogh. Theodor Holman: “We leven niet meer in een veilig land. Ik, vriend van Theo van Gogh, en columnist van Het Parool, kan niet meer in Slotervaart lopen met een buitenlandse filmploeg. Ik heb het geprobeerd. Het was te gevaarlijk.” Maar er is meer veranderd. Gijs van de Westelaken: “Het radicale geluid, waar Theo voor stond, is verdwenen en daar is niets voor teruggekomen. De lol is weg. Mensen als Pim Fortuyn en Theo van Gogh, die waren toch wel het zout in de pap.”

Holman: “Ja, er valt nu veel minder te lachen. Ook onze cabaretiers zijn niet meer om te lachen. Ze durven niet echt meer. Ik kom weleens naar stand-upcomedytenten als Toomler en dan hoor ik voor- al erg veel voor de hand liggende grapjes over Verdonk en Wilders. En nu begint dit kabinet ook nog eens alle vrijheden in te perken waar Theo voor stond. Drinken, roken, paddo’s. En nog weer eens kijken naar de abortusregeling, de euthanasie en de vrijheid van meningsuiting door weer te beginnen over de godslastering.”

De moord op Van Gogh heeft Van de Westelaken ook persoonlijk veranderd. “Ik ben ongeduldiger geworden. Veel minder diplomatiek. Theo en ik hadden een rol- verdeling: als hij weer eens ruzie had ge- maakt, ging ik de volgende dag lunchen met de programmadirecteuren om het weer goed te maken. Dat kan ik niet meer.” Holman: “De woede over de moord is bij mij getransformeerd tot een maatschappelijke woede. Misschien omdat ik niet wil dat de moord op Theo tevergeefs zou zijn geweest. Ja, gek genoeg sta ik hierin dus aan de kant van Bouyeri. Ik kan niet accepteren dat de moord zinloos zou zijn ge- weest. Ook al weet ik dat het in de geest van Theo is om in zoiets juist het absurde, het zinloze te zien. Ik voel de behoefte er- van te getuigen. Ik zal de moord zin moe- ten geven door erover te blijven spreken en schrijven.”

Of de moord nu zinloos was of niet, als het gaat om de vraag wat de erfenis is die de moord op Theo van Gogh heeft achtergelaten, welke wonden er in de maatschappij zijn geslagen, dan blijft het telkens terugkerende punt dat van de vrije meningsuiting. Theo van Gogh zocht altijd de randen op van wat gezegd kon worden, en als het even kon, ging hij eroverheen. Zo maakte hij de pijnpunten van onze maatschappij zichtbaar. Die hebben alles te maken met de oorlog, en dus met de joden, en met de immigratie, en dus met de moslims. Tot voor kort leefden we in de illusie dat het wel bij woorden zou blijven. Wie zich nu scherp uit, moet door het le- ven met beveiligers.