Spring naar de content

Cultuur aan de Amstel

Amsterdam, daar zou ‘het’ moeten gebeuren – ook op cultureel gebied. Maar de stad van de musea, de theaters en de concerten worstelt met zijn imago als artistieke hotspot. Het culturele klimaat van de hoofdstad, in vier afleveringen. Deel 2: Het Amsterdamse cultuuraanbod voor de allochtoon.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

Relletjes zijn leuk, maar je moet er wel een beetje mooi weer bij hebben. In de zomer komen Marokkaanse en Turkse jongeren samen op het Mercatorplein, in stadsdeel De Baarsjes in Amsterdam, om zich over van alles op te winden. Over dat ze met de nek worden aangekeken. Dat het gezag het op hen heeft voorzien en dat Amerika ook niet goed bezig is. En als er op het Mercatorplein iemand wordt doodgeschoten, dan heeft de politie het gedaan. Ze roepen Allah aan, zwaaien met hun vlaggen en verbranden die van de joden.

Vanochtend, een vrijdagochtend in december, is het Mercatorplein grijs en leeg. Saai als andere pleinen. De kebabverkoper houdt de ramen van zijn kraampje nog even gesloten. Het overdekte ijsbaantje midden op het plein is ook nog dicht; bij de warme bakker op de hoek bestellen beleefde mensen halfjes bruin, en in café Jan Meulstee is het nog bijna net zo koud als buiten. “Ha, die Louis,” begroet barman Eddy de tweede klant van vandaag, een Zuid-Europees uitziende man. Louis krijgt koffie en Eddy verdiept zich in De Telegraaf. “En?” vraagt Eddy na een tijdje. “Nog wat leuks meegemaakt, Louis?” De ruiten van de Openbare Bibliotheek aan de overkant van het plein blijven bij ongeregeldheden meestal heel. Het gaat goed tussen de nieuwe Nederlanders en de literatuur. Migranten uit de voorbije eeuw kunnen trots zijn op de literaire prestaties van hun kinderen. Hafid Bouazza, Abdelkader Benali en Mustafa Stitou – ze krijgen prijzen, komen in Zomergasten en gaan in de Amsterdamse grachtengordel om met andere beroemdheden. Ze komen niet vaak op het Mercatorplein, misschien ook omdat er behalve Jan Meulstee eigenlijk geen cafés zijn. Maar hun boeken zijn in de bibliotheek voor iedereen te leen.

Aan de leestafel lezen oudere heren zwijgend de kranten, de Hürriyet, de Cumhuriyet, de Milliyet, de al-Arab. Als er tijd over is, kunnen de mannen misschien nog even naar het virtueel inburgeringsloket, de computerzuil die stadsdeel De Baarsjes naast de uitleenbalie heeft neergezet. In vier talen krijg je informatie over dingen als scholen en bankafschriften. Bibliothecaresse Trinet Hoefsloot komt even van haar stoel om het te demonstreren. Als ze op ‘wonen’ en ‘huis’ heeft gedrukt, klinkt een vriendelijke mannenstem: “Voor Nederlanders geldt: opgeruimd staat netjes.”

De bieb organiseert wel meer dingen om de interculturele dialoog op gang te brengen. Er is een leeskring, waar werk van bijvoorbeeld Orhan Pamuk of Amos Oz wordt besproken. Dit ‘ter bevordering van kennis en begrip voor de diverse culturen door middel van de literatuur’, zoals een poster meldt. De interculturele dialoog reikt nog niet tot de uitleen van veel Nederlandse literatuur, die zo goed als nieuw in de kast staat. Sinds de invoering van een elektronisch uitleensysteem weet Hoefsloot niet meer of Reve, Hermans en Mulisch nog weleens met iemand meegaan.

Bij de avond rond Amos Oz viel de belangstelling tegen, evenals bij de viering van het joodse chanoekafeest. Maar, zegt Trinet Hoefsloot, je kunt niet alleen maar Turkse avonden organiseren omdat er toevallig veel Turken in de buurt wonen. “Alle culturen komen een keer aan de beurt.”

Ze zijn allemaal van harte welkom, de 170 verschillende nationaliteiten onder de inwoners van Amsterdam. Gastvrijheid is er traditie. Als de wethouder zich verspreekt, zegt de burgemeester: “Maar het zijn wel ónze kut-Marokkanen.” Ze treiteren wat, maar het is treiteren met een sinas erbij. Er gebeurt wel vaker iets. Ruim een eeuw geleden vielen er nog doden toen autochtone Jordanezen geen palingen meer uit elkaar mochten trekken. Er is geen enkele reden waarom je nieuwe Amsterdammers hun eigenaardigheden niet zou gunnen.

Met ‘hun cultuur’ wordt meestal niet het soort cultuur bedoeld waarvoor je toegangskaartjes moet kopen. Want in de grote, vrolijke smeltkroes Amsterdam vormen migranten, tot de vierde generatie toe, nauwelijks onderdeel van het culturele leven. Op wat rappers en dansers in de buitenwijken na zijn de meesten cultureel nauwelijks actief. En die enkele allochtone schrijver is keurig opgenomen in de grachtengordelelite. Kunst en cultuur zijn zaken waarover bij uitstek autochtone Amsterdammers hun blanke hoofden breken.

Inmiddels heeft bijna de helft van de Amsterdammers een niet-Nederlandse achtergrond. Van niet-westerse allochtonen zijn er al 250.000, onder wie 84.000 Surinamers en Antillianen, 60.000 Marokkanen en 37.000 Turken. Ze krijgen méér kinderen dan autochtone Amsterdammers, waardoor het toekomstige cultuurklimaat in Amsterdam voor een belangrijk deel zal worden bepaald door invloeden van – ooit – exotische herkomst.

Omdat kunst en cultuur goed zijn voor de mensen, moeten jongeren uit etnische groepen van hun brommers af en het theater in, of althans een keer ergens anders heen dan naar de megabioscoop of de wijksoos. Hun ouders en grootouders krijg je toch niet meer naar Toneelgroep Amsterdam, maar met de jeugd heb je misschien nog een kans, of anders met hun kinderen en kleinkinderen.

De gemeente Amsterdam en de culturele instellingen doen van alles om allochtone jongeren bij kunst & cultuur te betrekken. De campagne Laat me je ding zien moest ‘nieuwe makers’ wegwijs maken in het Amsterdamse stelsel van kunstsubsidies. Jongeren en allochtonen weten vaak niet dat ze voor hun ‘ding’ een beroep kunnen doen op het Amsterdams Fonds voor de Kunst. In september en oktober zaten medewerkers van het Fonds in bibliotheken en buurtcentra te wachten op nieuwe makers. Er kwamen er ongeveer honderd, waarvan negentien ‘dingen’ lieten zien die misschien kans maken op subsidie.

In een grote werkkamer in het Amsterdamse stadhuis is zojuist een frisdrankglas kapot gevallen. Hannah Belliot, wethouder voor onder meer kunst & cultuur, heeft overleg gevoerd met jongeren uit het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Na tien minuten heeft een assistente de scherven uit de vloerbedekking gepeuterd en kan de wethouder vertellen over kansen en hoopgevende initiatieven.

We zijn op de goede weg, zegt Belliot. Overal in Amsterdam worden schotten tussen culturen opgeheven en is sprake van multiculturele synergie. Op r&b- en salsaparty’s, housefeesten en raï-avonden komen vooruitstrevende autochtonen meeswingen. Muziekcentrum De IJsbreker organiseert thema-avonden rond de ud, omdat de programmamakers al jaren gefascineerd zijn door dit Noord- Afrikaanse snaarinstrument. Dit soort initiatieven is van groot belang voor de toekomst van cultuurstad Amsterdam.

Jongerencultuur gaat voorbij, ook die van jonge Marokkanen en Turken. “Over dertig jaar wonen zij in de grachtenpanden.”

Op de laatste Uitmarkt werd afgestapt van elitair gedoe en konden bezoekers op het Museumplein luisteren naar rappers en lachen om stand-up comedy. Nog nooit stond het plein zó vol met jongeren, met multiculturele jongeren. Amsterdam hoopt dat ze tussen het rappen door af en toe om zich heen kijken en denken: hé, wat zijn dat voor gebouwen, en wat zou er gebeuren. Waarschijnlijk zitten er nog een paar denkstappen tussen voordat ze er naar binnen gaan. Welke denkstappen, dat is de gemeente nog aan het onderzoeken.

Nu nog worden kunst & cultuur, meer nog dan onderwijs, in eigen kring genoten. Ver van Concertgebouw, Carré en de grote musea zijn Marokkanen, Turken en Surinamers met hun eigen dingen bezig. Ze luisteren naar spoken word en zijn creatief in workshops bij Theater Krater in Zuidoost, dansen de samba op het Black Magic Woman Festival en doen aan human beatboxen via de interculturele organisatie Boeng Diepie, want ‘waar Boeng Diepie verschijnt, worden interculturele grenzen verlegd’. Maar dat laatste gebeurt vooralsnog te weinig. Koerden treden op voor Koerden, Ghanezen voor Ghanezen.

“Kunst en cultuur gaan om herkenbaarheid.” Aan het woord is Khaldoun Elmecky, artistiek directeur van Cosmic, theater en productiehuis voor multicultureel drama. Op speciale groepen gerichte kunst is hard nodig, want het aanbod van kunst en cultuur is veel te westers. Ook in Amsterdam. Vergelijk het met de schappen van de supermarkt, zegt Elmecky. Daar liggen ook boboti en boemboe, in plaats van alleen maar aardappels. Niet omdat het representatief is of omdat het moet, maar omdat de consument het vraagt en omdat het lekker is. Die kant moet het met de kunst ook op. In Youp van ‘t Hek kunnen Surinamers zich niet herkennen.

Cosmic is gevestigd in een mooi pand aan de Nes. Het heeft een theaterzaaltje en aan de voorkant een modern café. Hier is het ruim en licht, hier voelen de mensen zich erkend en gerespecteerd. Hier noemt niemand een medeburger ‘allochtoon’. Dat is een rotwoord, zegt Elmecky, het is bedacht vanuit de Nederlandse neiging tot verzuiling. Elmecky heeft het liever over ‘hybride’: iedereen heeft wel een kwart-Duitse tante of achternonkel uit de Belgische Kempen. En zeker in Amsterdam, altijd al een stad waar mensen van overal naartoe trokken. Eigenlijk is iedereen er een beetje allochtoon.

Het Amsterdamse aanbod van kunst & cultuur is elitair en naar binnen gericht. En te wit. Dat begint al bij het kunstonderwijs. De docenten zijn wit, de medestudenten zijn wit, het lesmateriaal is wit. “Je moet je er witwassen,” zegt Elmecky. Beethoven, Shakespeare, prima. “Maar geef ook eens ander voer.” Op de kunstacademie worden studenten opgeleid voor exposities in galerieën en musea voor hedendaagse kunst, als het even kan met confronterend, avant-gardistisch werk. De gewone man begrijpt er niets van. “Aan alleen maar verwarring zaaien, heb je ook niks.”

Zelfs in het filmhuis zit je nog met allemaal blanken en zonder één Iraniër te kijken naar Iraanse films. Die films zijn gemaakt door de Iraanse elite en bedoeld voor een andere elite, zoals de Nederlandse. In Cosmic krijgen bezoekers herkenbaar multicultureel theater voor weinig geld, vol met verwijzingen naar de eigen achtergrond. “Voor een multicultureel publiek van acht tot tachtig jaar, met herkenbare iconen, een goed verhaal en een dot emotie.”

Op een avond in december zijn er in Cosmic bijna dertig mensen op afgekomen. Een paar studentes, een acteur uit Zeg’ns Aaa, hoogopgeleide blanke vrouwen en een paar Marokkaanse stelletjes. Ze kijken naar de voorstelling Het tikken van de kraai, geschreven door Abdelkader Benali. Vier witte, Nederlandse acteurs hebben soms een beetje moeite met Benali’s hoekige Nederlands: “Jouw arrogantie is nu misplaatst.” Als het is afgelopen, bestellen de studentes in het grand café kopjes muntthee.

Een halve week later is het een stuk drukker in het Tropentheater van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Achmed en Metin zijn er ook. Ze gaan naar het toneelstuk Een tuin vol geheimen, gespeeld door Marokkaanse jongeren uit het vmbo. Achmed en Metin gaan zelf naar het Islamitisch College in Amsterdam. Met hun aanwezigheid vanavond verdienen ze studiepunten voor het vak ‘culturele en kunstzinnige vorming’, net als de meeste andere bezoekers. Een tuin vol geheimen gaat over broers en zussen, dromerige liefdes en geheime verlangens. En over respect. Achmed en Metin vinden respect een groot goed.

Een meisje is stiekem verliefd op een jongen uit de buurt en wordt daarover onderhouden door haar zusje. Pas op, zegt het zusje, als onze grote broer er maar niets van hoort. Iedereen in de zaal weet wat er dan gebeurt. Dan gaat ze met de platte hand krijgen. Het is niet eerlijk, want de broer heeft zelf wél allerlei vriendinnetjes. Het meisje loopt weg van huis. Niet leuk voor haar familie, maar uiteindelijk is het oordeel aan Allah alleen.

Zoals gebruikelijk bij Marokkaans jeugdtheater, wordt er na afloop gediscussieerd. Sandra Rottenberg ondervraagt deskundigen op het podium. Het publiek mag ook meedoen. Een meisje met een hoofddoekje heeft een vraag voor regisseuse Donna Risa. “Wat is het doel van dit stukje? Wat wilt u hiermee bereiken?”

“Dat er een discussie loskomt,” zegt Risa. Het meisje vindt dat er een verkeerd beeld naar voren komt: alsof Marokkaanse broers hun zussen altijd slaan. Zoiets werkt vooroordelen in de hand. Rottenberg kijkt de zaal in. Is er nog iemand anders die hier iets over wil zeggen? Die meisjes daar? Of die jongens op de achterste rij? Achmed en Metin glimlachen en zwijgen.

Even later zitten ze met een cola in een hoekje van de foyer. Die meisjes op het toneel hadden wel een grote mond, vinden ze. Zo krijgen ze dat op het Islamitisch College niet onderwezen. Daar komen alleen deugdzame en vakbekwame moslims vanaf. Modeljongeren. Achmed en Metin roken niet, drinken niet en gaan slechts af en toe uit, naar films voor alle leeftijden. Achmed heeft geen verkering. “Ik denk alleen aan mijn studie.”

Hannah Belliot zei het ook al: “Als ze straks geen werk hebben, hebben ze wel wat anders aan hun hoofd dan kunst en cultuur.” Het belangrijkste is dat allochtone jongeren hun school afmaken. Als ze een fatsoenlijke baan hebben, vinden ze vast een nette vrouw en beginnen ze een middenklassegezin. Dat van die kunst en cultuur komt dan vanzelf wel, hoopt Amsterdam. Misschien kunnen ze hun ouders vertellen over de expositie of het concert waar ze zijn geweest. Als ze over dertig jaar in de grachtenpanden wonen, is er misschien hier en daar nog wel wat kunst blijven hangen.