Spring naar de content
bron: anp

Peter van Straaten: ‘Ik moet een beetje kunnen aanflodderen’

Hij tekent al 45 jaar voor Het Parool, maar als kunstenaar kan hij zichzelf niet zien. ‘Ik heb echt geprobeerd schilder te worden, maar ik wist nooit wat er op het doek moest.’ Over egoïsme, pornotekeningen en de dood. Honderd vrijpostige vragen aan Peter van Straaten.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tom Kellerhuis

Vind je zelf dat je goed kunt tekenen? 

“Ik heb een soort handigheid ontwikkeld, die niet op kunnen is gebaseerd. Mijn tekeningen zijn het product van een aantal trucs.” 

Een rolstoel tekenen bijvoorbeeld, heb je wel eens gezegd, kun je niet. 

“Of neem alleen al een auto. Ja, ik maak er mijn eigen auto van, en het lijkt ook wel op een auto. Maar dat is het goede van collega Dick Matena: die kan alle auto’s precies tekenen zoals ze echt zijn.” 

Baal je daarvan? 

“Niet meer. Vroeger wel. Ik was een groot bewonderaar van mijn broer Gerard, die wel alles naar de letter kon tekenen. Hij gaf me soms opdrachten. Daar bakte ik niets van. Dan zei hij wanhopig: Mijn god, ik moet alles overdoen, je kunt het helemaal niet.” 

Hoe komt het dan dat niet hij maar jij beroemd bent geworden? 

“Hij had heel andere ambities. Hij wilde een heel goede illustrator worden. Dat is een bewuste keuze geweest. Hij had ook een archief. Als hij een Chevrolet uit 1947 moest tekenen, dan duikelde hij hem op uit zijn archief. Daar was ik allemaal te lui voor. Ik heb er lang over nagedacht: wil ik dat ook? Nee, dat wil ik niet. Ik moet een beetje kunnen aanflodderen.” 

Jij tekent liever uit je hoofd. Dat is toch veel knapper? 

“Het is misschien wel knap, ja. Maar hoe Peter Vos al die vogels in Artis natekent, zou ik niet kunnen. Ik vind het vreselijk om naar de natuur te tekenen. En toch zou het heel nuttig voor me zijn als ik het wel deed.” 

Had jij ‘De avonden’ kunnen tekenen? 

“Het rare is dat mensen die nu voor het eerst met De avonden kennismaken, zeggen: ‘Wat is dit voor saaie strip! Er gebeurt helemaal niks.’ Op een gegeven moment pakt Frits van Egters een sigaret uit de mond van zijn moeder, maar die blijft kleven. Ik kan me voorstellen dat Dick Matena daar handenwrijvend aan is begonnen. Dat kunnen tekenen is toch heerlijk? Ik vind het fascinerend hoe goed hij de sfeer van het boek heeft geraakt. Nee, ik had het niet gekund.” 

Niet zo bescheiden! 

“Nee, echt niet. Ik breng het niet op. Ik ben wel eens aan een geweldig plan begonnen. Alle pleinen tekenen van Amsterdam. Maar toen ik ermee bezig was, dacht ik: jezus, alles moet lijken. Verschrikkelijk. Een fantastisch plan, maar voor een andere tekenaar.” 

Ik was volkomen apolitiek toen ik begon te werken. Later ben ik wel een beetje links geworden, maar een echte socialist, nee, nooit

Van wie heb jij het meest gejat? 

“Van een man die niemand kent: Charles Dana Gibson, de creator van de `Gibson Girl’. Met name zijn penvoering en zijn arceringen. Want zijn moppen vond ik niet zo komisch. Hij leefde aan het einde van de negentiende eeuw. Ik ben een heel ouderwetse tekenaar, en ik haal mijn voorbeelden van heel ver weg.” 

Je wilde vanaf je vroege jeugd illustrator worden. Waarom ben je destijds naar de voormalige Kunstnijverheidsschool in Amsterdam gegaan, in die tijd een van de belangrijkste kunstopleidingen van het land? 

“Omdat ik uit Arnhem weg wilde. Maar er bleek een tirannie van het abstracte te heersen. Mijn opleiding ervaar ik achteraf als zeer gebrekkig. Ik had eigenlijk naar de academie gemoeten. Ik merk nog dagelijks dat ik allerlei training mis. Ik had koppen moeten tekenen.” 

Viel je uit de toon? 

“Heel erg. Ik en mijn klasgenoot Rogier Boon werden de commerciële honden genoemd. Ze zeiden tegen mij: als je niet wilt abstraheren, deformeer dan op zijn minst. Ik zat, omdat het moest, abstracte werkjes te maken, maar in de kantlijn tekende ik poppetjes.” 

Abstracte kunst ging je verstand te boven? 

“Ik begreep het niet, en ik zag er ook het nut niet van in. Ik heb echt geprobeerd schilder te worden, maar ik wist nooit wat er op het doek moest.” 

Je was niet in de wieg gelegd voor het kunstenaarschap? 

“Ik wilde eigenlijk alleen maar mooie tekeningen maken. Ik zit tot mijn verbijstering al mijn hele leven in de journalistiek. Dat is door die school gekomen. Daar wilden ze proberen een echte kunstenaar van me te maken, en dat ben ik niet.” 

Stel dat het niets was geworden met dat illustreren, wat was je dan gaan doen? 

“Het is geen moment in me opgekomen dat het niet zou lukken. Het ging ook meteen goed. Ik kreeg onmiddellijk werk voor Het Parool, ik mocht boekomslagen maken voor De Arbeiderspers, ik tekende direct voor het Algemeen Handelsblad. En wat ook heel aardig liep: cartoontjes voor het drinken. Je kreeg wel vijftien gulden per prent, daar kon je heel wat voor wegzuipen.” 

Je komt uit een VVD-nest, maar je hebt je altijd senang gevoeld hij linkse bladen. Ben je soms van je geloof gevallen? 

“Brugsma zei ooit over zichzelf dat hij heel veel moeite had gedaan om socialist te worden, maar dat het hem niet was gelukt. Ik heb hetzelfde. Ik kom weliswaar uit een VVD-nest, maar ik was zelf volkomen apolitiek toen ik begon te werken. Later ben ik wel een beetje links geworden, maar een echte socialist, nee, nooit.” 

Waarom is dat je niet gelukt? 

“Ik voel me altijd heel erg niet op mijn gemak in groepen. Ik heb ook nog nooit met een demonstratie meegelopen. Dat vind ik verschrikkelijk. En ik moet je eerlijk zeggen: al die linkse mensen zijn niet bepaald aardig tegen elkaar.” 

Rechtse mensen dan wel? 

“O ja, VVD’ers zijn veel en veel aardiger voor elkaar. Ik heb dat een keer uitgedrukt in een Vader en zoon-stripje. Vader zegt: ‘Onze buurman is helemaal niet rechts, want ik zag hem een negervrouwtje de straat over helpen.’ Ja,’ zegt zoon, ‘dat is zo met rechts. Rechts helpt één neger, links helpt dé neger.'” 

Je hebt niets met de massa? 

“Als je jong bent, wil je ergens bij horen. Dat vermogen heb ik verloren. Ik wil nergens meer bij horen.” 

Jullie tekenaars blijven vaak heel lang bij dezelfde baas. Waar komt die plakdrift vandaan?

“We zijn met zo weinig. Dat zal het zijn. En het leuke is dat tekenaars, in tegenstelling tot kunstschilders en schrijvers, zo ontzettend leuk met elkaar omgaan. Ik beschouw tekenaars ook echt als collega’s en niet als concurrenten.” 

Je bent altijd freelancer gebleven. Heb je nooit een vaste baan bij Het Parool geambieerd? 

“Daar is ooit over gepraat. Maar dan zou ik meer hebben verdiend dan de hoofdredacteur, en dat kon niet — wat ik trouwens een kulargument vond. En ze konden iets aanmerken op mijn schnabbels. Dat vond ik weer minder leuk, want ik had veel werk in die tijd.” 

Je werkt inmiddels 45 jaar voor Het Parool, en hebt onder vijf hoofdredacteuren gediend. 

“Zes. Ik ben begonnen onder Koets.” 

Oké: Koets, Sandberg, Gortzak, Van der Zee, Van Nieuwkerk, Van Gruijthuijsen. Bij wie had jij het ‘t meest naar je zin? 

“In het begin van Sandberg. Toen gebeurde er van alles bij Het Parool. Het was in die tijd een toonaangevende krant, waar iedereen naar keek. Op een gegeven moment is dat ingezakt. Dat kwam doordat Sandberg in nieuws geloofde, en niet in mensen. Hij heeft heel veel talent laten lopen.” 

Waarom koos je destijds voor Het Parool en niet voor het Algemeen Handelsblad? 

“Daar was geen twijfel over mogelijk. Ik was een groot bewonderaar van Carmiggelt, dus ik wilde graag bij die krant aan het werk. Bovendien ging het met het Handelsblad toen helemaal niet zo goed.” 

Je hebt wel eens gezegd dat jij de echte opvolger van Carmiggelt was, en niet Ischa Meijer met zijn ‘Dikke man’. 

“Ik heb in die Dikke man nooit zoveel gezien. Ik vond het erg moeizaam. Terwijl Ischa andere dingen wel heel goed kon.” 

Je bent op een gegeven moment zelf het gevaarlijke pad van de literatuur opgegaan. Was tekenen soms niet genoeg? 

“Kennelijk niet. Het was de lust van het formuleren. Ik wilde het ook eens in woorden uitdrukken. Toen stond ik nog voor niets. Ik dacht: weet je wat, ik neem de hele rubriek van Carmiggelt in Het Parool over als hij ermee ophoudt. En dat mocht. Ik schreef iedere week een verhaaltje met een cartoon. En toen ik met Agnes naar Vrij Nederland verhuisde, moest ik twee verhaaltjes per week schrijven. Ik zou dat nu niet meer kunnen opbrengen.” 

Kostte dat schrijven je veel moeite? 

“Niet echt. Zoals ik schrijf, kan iedereen het. Maar de laatste twee jaar van Agnes werd een slepende routine. Ik kon niets meer bedenken. Ik putte maar een beetje uit mijn eigen leven. Als ik mijn keuken verbouwde, verbouwde Agnes haar keuken. Ik een huisje in Italië, zij een huisje in Italië.” 

Agnes was helemaal geen vrouw, zeggen critici, maar een vent met een rok aan. 

“Dat zou best kunnen, ja.”

Je was vroeger altijd bang voor vrouwen. Hoe kwam dat? 

“Ik wilde zo graag geliefd zijn bij vrouwen. Dat maakt je al gauw bang. Ik kon vroeger geen vrouwen krijgen. Maar als ik nu oude foto’s van mezelf zie, dan denk ik: zo’n onaantrekkelijke jongen was ik toch ook niet.” 

Je bent één keer in je leven gescheiden. Lag dat aan jou? 

“Voor een groot deel lag het aan mij. Ik gaf haar te weinig aandacht.” 

En je dronk in die tijd veel. 

“Dat doe ik nu veel minder. Maar ik heb nog de neiging om ook over mijn huidige vrouw Els heen te walsen. Ik heb, zoals dat heet, ontzettend veel steun aan haar. Maar ze heeft maar bitter weinig steun aan mij. Ik doe mijn best, natuurlijk, maar een beetje meer aandacht voor haar, dat neem ik me iedere dag weer voor. Maar ik denk dat Els best een leukere man zou kunnen treffen.” 

Want je bent een egoïst? 

“Ja, Petertje komt op de eerste plaats.” 

Je hebt dus bar weinig geleerd van je eerste huwelijk? 

“Ik heb er wel van geleerd. Ik hou toch iets meer rekening met Els. Ik doe wel heel aardig, maar drijf toch mijn zin door. Ik ben inderdaad zeer egocentrisch. Want zo aardig als ik lijk, ben ik natuurlijk niet. Els noemt mij een fluwelen tiran. Maar ik hou erg veel van haar.”

Had jij niet alleen moeten blijven? 

“Dat had ik me na dat eerste huwelijk stellig voorgenomen, en het is mislukt.” 

Waarom heb jij een vrouw nodig? 

“Voor de orde. Als ik alleen ben, maak ik een enorme rommel. Hoewel ik me na die scheiding ontzettend had voorgenomen mijn huis gezellig te houden. Ik kocht bloemetjes voor mezelf, ik ruimde op, maakte mijn bed op. Maar daar moest ik me wel toe zetten.” 

Heb je nooit de angst dat ook Els je op een dag zal verlaten? 

“Ik moet er niet aan denken! Zo’n scheiding hakt erin, hoor. Maar ik ben blijven werken. Ik heb mannen meegemaakt die hun werk niet meer deden, de post niet meer openden, aan de drank zijn geraakt. Dat heb ik allemaal weten te voorkomen.” 

Je pornotekeningen zijn beroemd en berucht. Ook in interviews schuw je het onderwerp niet, en heb je het vaak over geilheid en neuken. Alsof je er behagen in schept te choqueren. 

“Ik heb er ontzettend veel aardigheid in. Maar het is een beetje ziekelijk, ja.” 

Je bent heel laat ontknaapt, op je 21ste pas. Komt het daar misschien door? 

“Dat denk ik.” 

Is het niet vreemd dat uitgerekend zo’n verlegen iemand als Peter van Straaten zijn seksuele frustraties open en bloot op tafel gooit? 

“Het was mijn bedoeling die pornotekeningen in een la te laten liggen; dat ze bij mijn dood gevonden zouden worden. Ik zweer het je.” 

Waarom heb je ze dan uiteindelijk toch uitgegeven? 

“Door mijn brandende ambitie. Ik wilde ze toch aan iedereen laten zien. Ik kon het niet voor me houden. Ik ben niet iemand die op zondag stiekem schilderijtjes maakt.” 

Je beschouwt je porno toch ook als je beste werk? 

“Dat is dan een heel klein beetje kunst.”

Een oude uitspraak van je: ‘Ik drink niet voor de lol, maar om van mijn verdriet af te komen.’ Welk verdriet schuilt er in Peter van Straaten? 

“Met een beetje drank op kon ik met mensen omgaan. Dan zat ik niet meer zwijgend in een hoek, maar ging ik babbelen. Zo raak je wel aan de drank. Maar het had niets met verdriet te maken; achter die uitspraak sta ik niet meer. Ik was onzeker.” 

Nu je wat ouder bent, is die onzekerheid verdwenen? 

“Ik heb nu niet zoveel drank meer nodig. Maar ik kan niet een of twee glaasjes drinken. Dat worden er meteen twintig. Dat heeft Els net zo. Een borreltje voor het eten is bij ons haast niet te doen.”

Je bent een voortdurende alcoholist in wording? 

“In wording, ja. Maar niet áán de drank, dat is er nooit echt van gekomen. Ik ben wel een zuiplap, maar steeds minder.” 

Vind je dat niet jammer?

“Helemaal niet. Vroeger dronk ik alles, als er maar alcohol in zat. En ik ben nog steeds geïnteresseerd in drank. Maar ik koop nu redelijk dure wijn, omdat ik gewoon lekkere wijn wil drinken.” 

Als je dronken was, ging je jezelf dan te buiten? 

“Ik heb bijna nooit een kwaaie dronk. Ik word gezellig en vrolijk. Maar ik ben van huis uit behoorlijk sentimenteel, en met drank op wordt dat verhevigd. Normaal hou ik al veel van mensen, dan hou ik extra veel van mensen.” 

Heb je eigenlijk wel vijanden? 

“Niet dat ik weet. Ik ben kleurloos genoeg om geen vijanden te hebben.” 

Je staat bekend om je mededogen. 

“Ik vind gauw iemand zielig. Neem die politieke prenten van mij: ik wil voornamelijk dat erom gelachen wordt. Ik wil dingen belachelijk maken. Maar ik ben niet echt een getuigende politieke tekenaar.” 

Wil je niet gewoon aardig gevonden worden? 

“Die neiging heb ik.” 

‘Ik ben kleurloos genoeg om geen vijanden te hebben’

Je hebt dus vooral veel vrienden? 

“Ook niet. Ik heb alleen maar kennissen, geloof ik. En sommige mensen lijken bijna vrienden, maar dat zijn in wezen heel goede kennissen.” 

Je bent in uitspraken over anderen altijd zeer correct en aimabel, nooit gemeen en schelderig. Hoe komt dat? 

“Ik doe me in interviews eigenlijk niet anders voor dan ik ben. Het is een karaktertrek, en zeker geen tactiek. Ik wil je buiten dit gesprek best wat meningen geven over mensen die niet deugen. Maar ik hou me nu een beetje in.” 

Wat gebeurt er als je echt kwaad wordt? 

“Ik word zelden kwaad. Ik wind me hooguit wel eens op.” 

Was je kwaad toen je hoorde dat PCM van Het Parool af wilde? 

“Dat is nog mild uitgedrukt. Ik ben ontzettend woedend geweest, vooral op ex-PCM-directeur Smaling. Die wurgt die krant al jaren. Een krant kun je niet bedrijfsmatig opzetten, vind ik. Zo’n bedrijf als PCM is alleen maar bezig met winst maken; dat is de dood in de pot. Ik had veel leedvermaak toen uitgeverij Augustus werd opgericht. Dat vond ik een geweldige stunt. Die Mai Spijkers met zijn cijfertjes, dat noem ik geen uitgever.” 

Wie noem jij wel een uitgever? 

“Mijn eigen uitgever, Jaco Groot. Hij geeft uit wat hij wil uitgeven. Toevallig heeft hij het nu geweldig getroffen met Harry Potter. Eindelijk is er wat financiële armslag. Dat is voor mij wel zo prettig.” 

Want jij was altijd een van de trekkers van de uitgeverij? 

“Ja, en dat ervoer ik toch als een grote verantwoordelijkheid. Dat is nu een beetje weg. Lekker, hoor.” 

Heb je er een verklaring voor dat het jou je hele werkzame leven voor de wind is gegaan? 

“Nee. En ik ben iedere dag bang dat het afgelopen is.” 

Je weet toch zo langzamerhand wel dat het niet meer ophoudt?

“Je kunt toch ineens in ongenade vallen?” 

Zoals Frits Müller bij HP/De Tijd? 

“Dat vond ik volkomen onterecht. Ik vind Frits een heel goede tekenaar. Ik geef toe: er waren wat prenten bij die ik niet begreep. Maar om hem dan meteen maar weg te doen…”

Ben jij als tekenaar niet ontzettend verwend? 

“Heel erg! Ik denk dat ik persoonlijk heel veel geluk heb gehad.” 

En ben je er ook rijk van geworden? 

“Nee. Maar als ik in mijn leven niet zulke dure huizen had gekocht, ja, dan had ik wel wat kunnen sparen. Ik hou bijvoorbeeld van lekker uit eten. Daar gaat heel veel geld in zitten. We hadden ook kunnen lunchen met boterhammen van huis mee. Dat doe ik allemaal niet. Maar ik moet blijven werken als ik op deze voet wil doorgaan. Er is wel een pensioen, maar dat is vrij miniem.” 

Ben jij duur? 

“Ik geloof het wel, ja. Alleen niet voor Het Parool. Mensen in loondienst krijgen ieder jaar inflatiecorrectie. Die heb ik al vijftien jaar niet gehad. Ik werk nog steeds voor hetzelfde bedrag.” 

Dus vijftien jaar geleden was je verschrikkelijk duur? 

“Ik heb destijds gewoon Gerard van Lennep ingeschakeld. Die neemt bedragen in zijn mond die ik niet in mijn hand zou durven nemen. Maar hij verkoopt ook veel nee, hoor. Die man is een zegen voor me. Nu stuur ik iedereen door naar Gerard, maar vroeger werd ik veel zelf gebeld. Dan zei zo’n kerel van een of ander bedrijf: ‘We hebben een heel klein budget.’ Dan zei ik: ‘Dan moet u niet bij zo’n dure tekenaar zijn.'” 

Je hebt regelmatig in galeries geëxposeerd. Maar de belangstelling viel altijd tegen. Hoe zou dat komen? 

“Er is in Nederland geen traditie in. In Engeland heb je een heleboel galeries die beroemd zijn in illustraties. Je betaalt je er blauw voor een Arthur Rackham. Ik wilde ooit dolgraag een onaffe potloodschets van hem kopen, maar die kostte zestigduizend gulden.” 

En duizend gulden voor een Van Straaten… 

“…krijg je er niet voor. Er is hier totaal geen belangstelling. Onlangs heeft kunsthandel Peter Pappot mij weten te strikken. Hij heeft uitvergrote zeefdrukken van mijn cartoons laten maken. Daar heeft hij er veel te veel van laten drukken. Een serie van zes, in een oplage van 150 stuks. Dat zijn negenhonderd zeefdrukken, die raakt hij nooit kwijt. Ik heb hem gewaarschuwd: je overschat mijn marktwaarde. Hij heeft er negen verkocht, in een maand! Dat zet geen zoden aan de dijk. Mijn werk is kennelijk alleen interessant in kranten en boeken.” 

Je bent in maart 67 geworden. Waarom werk je nog zo hard? 

“Nee, dat is een misverstand: ik werk niet hard, ik heb nog nooit hard gewerkt. Ik doe veel, en dat doe ik min of meer voor mijn lol. Ik heb nooit last van enige werkdruk gehad.” 

Tot Oscar Garschagen, die een blauwe maandag hoofdredacteur van Vrij Nederland was, je tekeningen begon af te keuren en actuelere eiste. 

“Dat heb ik altijd geweigerd. Oscar Garschagen was een grote miskleun. Hij is zo’n dagbladenman dat hij dacht dat Vrij Nederland ook een dagblad was. Hij is me erg tegengevallen.” 

Was vroeger niet alles beter? 

“Dat wil ik niet beweren.” 

Je hebt wel vaak een hang naar vroeger. 

“Ik kan met weemoed aan het verleden denken. Dat had ik al als kind. Dan dacht ik: goh, twee jaar geleden, wat was het toen leuk. Dan was ik veertien en vond ik het leuker toen ik twaalf was.” 

Je hebt tekenen altijd gezien als ontsnapping aan de somberheid. Hoe kwam je zo somber? 

“Dat zit kennelijk in je. Ik was vroeger al een zorgelijk ventje. Melancholisch. Andere klasgenootjes liepen harder, schreeuwden harder, vochten beter. Ik kon eigenlijk niets. Ik was erg onhandig. Ik ben heel beschermd opgevoed, met vier oudere broers. Ik was een bangig mannetje. En dat verdween onmiddellijk als ik de tekenpen ter hand nam.” 

Terwijl je op het gymnasium zat; je kon dus ook goed leren? 

“Maar ik geloof niet dat ik een briljante leerling was. Heel middelmatig. Ik heb mijn eindexamen met de hakken over de sloot gehaald.” 

Is de melancholie met de jaren een beetje verdwenen? 

“Het wordt minder, ja. Als je ouder wordt, ga je toch meer aan het leven hechten. Als je jong bent, doe je maar wat. Je zuipt en je rookt; je vermorst een hoop tijd. Je wordt wel zuiniger op jezelf. Je gaat selecteren. Daar ga ik wél heen, daar ga ik niet naartoe, daar heb ik geen zin meer in. Als ik vroeger ergens geen zin in had, ging ik er toch naartoe.” 

Ter opluistering van je veertigste verjaardag dichtte je nog: “Veertig, de bocht om en dan dat lange saaie end naar de dood.” 

“Maar dat is zo lang geleden! Toen zat ik in een midlifecrisis. Ik dacht echt dat het allemaal voorbij was. Daarna is het alleen maar leuker geworden.” 

Terwijl je vroeger iedere dag aan de dood dacht? 

“Maar wel als iets heel abstracts en ver weg. Kijk, ik ben het met de dood nooit eens geweest. Ik leef onder protest. Het is een rotstreek. Maar ik heb veel te lang doorgerookt, en af en toe verval ik in de oude fout. Ik ben nu net weer gestopt. Naar ik hoop definitief.” 

Hoe vaak heb je dat nu al niet gezegd? 

“Niet zo vaak. Ik dacht altijd stiekem: nou, eventjes stoppen en dan weer vrolijk doorpaffen. ” 

Is stoppen met roken het enige waar je in je leven echt moeite voor hebt moeten doen? 

“Ja, daar moet ik heel veel moeite voor doen. Dat is echt hard werken. Maar je krijgt er wat voor terug. Ik moet zeggen: ik voel me veel beter sinds ik niet meer rook.” 

Wat is je ergste angst? 

“Doodgaan is nog niet zo erg. Maar oud en gebrekkig worden. In een rolstoel komen. Dement worden. Els vindt dat ik erover moet nadenken. Maar dat wil ik niet. Zij is lid van de Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie. De pil van Drion zou natuurlijk een uitkomst zijn. Die zou ik bij wijze van spreken nu al in de ijskast willen hebben, voor als de nood aan de man komt.” 

Terwijl je zo’n levensgenieter bent. 

“Ik vrees dat ik iemand ben die als hem een been wordt afgezet, zou denken: ach, je kunt toch ook verder op één been?” 

Hoe is het momenteel met je gezondheid? 

“Ik ben me van geen kwaad bewust. Die paar hartinfarcten zijn voor een groot deel eigen schuld geweest: roken en ongezond leven. Maar de zwakke aorta is een familiekwaal. Daar moest ik aan geholpen worden. Er moest een nieuw stuk in. Die operatie heb ik amper overleefd.” 

Ben je na die bijna-doodervaring meer van het leven gaan houden? 

“Ik druk dat weg. Ik heb het gevoel alsof ik nog jaren heb. Maar af en toe schrik ik en denk ik: ho, als ik net zo oud als mijn vader word, 83, heb ik nog maar hooguit vijftien, zestien jaar. Afschuwelijk. Want ik voel me nog steeds twintig.” 

Zijn er nog dingen die je per se wilt doen? 

“Ik wil wat ik nu doe, en dan steeds beter.” 

Heb je niet het gevoel dat je inmiddels klaar bent? 

“Liever niet. Ik weet niet hoe ik van het leven moet genieten zonder te werken.” 

Je ontwikkelt je nog steeds? 

“Ik hoop het wel. Ik geef mezelf opdrachten. Teken iemand die schreeuwt, en teken iemand die gaapt. En je moet het verschil kunnen zien. Dat is heel moeilijk. Het rare is dat je op een foto wel meteen het verschil ziet.” 

En je bent niet bang dat het met de jaren minder wordt? 

“Ik heb het nog niet gemerkt, maar dat gebeurt onherroepelijk. Ik heb Ernest H. Shepard op zijn oude dag ontmoet — hij was toen al in de negentig — tijdens een interview met Hanneke Groenteman. Zij vroeg of hij Winnie the Pooh op een servetje wilde tekenen. Gewoon akelig om te zien. Het was helemaal geen Shepard meer. Dan ben je die man die getekend heeft. Ik durf me dat niet eens voor te stellen. Als ik niet teken, ben ik zo helemaal niemand. Ik zou dus bijna zeggen: dan spring ik uit het raam.”