Spring naar de content
bron: nationaal archief

De grote mythe van het Lieverdje

Soms is het eventjes echt genoeg, die zelfvertedering van de babyboomers over ‘hun’ tijd, toen ‘het’ gebeurde, daar aan het Spui. Keer op keer wordt de mythe ingewreven. Tijd voor wat feiten.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Joost Niemöller

Een aardig staaltje van babyboom-zelfoverschatting werd twee weken terug geleverd door Elsbeth Etty, die in haar NRC-column onder de kop ‘De geest van Rob Stolk’ zonder een spoor van zelfrelativering poneerde dat Wim Kok het Máxima-probleem zo omzichtig behandelde omdat hij nog steeds bang zou zijn voor die relletjes van toen op het Spui. Letterlijk schreef Etty: “Wat anders dan de vrees voor een herhaling van 1965 heeft de regering ertoe gebracht de vader van Máxima weg te houden bij het huwelijk van zijn dochter?” 

Bij die column stond weer dat fotootje van Rob Stolk die op de witte fiets met z’n naamloze bruid op de stang ging trouwen. De nieuwe tijd! De grote generatiebreuk! Overal was dat fotootje te zien de laatste tijd. Rob Stolk, drukker te Amsterdam en ooit provo, is namelijk onlangs overleden en daar rolden ze weer voorbij, die mythen: Rob Stolk op z’n fiets. De rookmagiër op het Spui. De bezetting van het Maagdenhuis. Roel van Duyn. 

Als er over generaties gedacht en geschreven wordt, gebeurt dat vanuit het perspectief van de dominante groep in de Nederlandse samenleving, de babyboomers. Ze zijn met de meesten en ze bezetten de belangrijkste machtsposities. Hun rigide beeldvorming over de recente geschiedenis heeft zich als een mal in de media vastgezet. Jaren vijftig: de beklemmende burgerlijkheid. Vader stopt zijn pijp. Er klinken Weense walsen op de radio. Jaren zestig, uitlopend in de jaren zeventig: de grote bevrijding, te beginnen met ludieke acties bij het Lieverdje. Jaren tachtig: de grote verwarring als een nieuwe, zwakke generatie krachteloos en twijfelend een plaatsje in de luwte probeert te zoeken. Een kernachtig beeld van deze ‘verloren generatie’ bestaat niet, en dat geeft precies aan hoe weinig die een stempel heeft kunnen zetten. 

Als ‘we’ het hebben over generaties in Nederland, dan hebben ‘we’ het altijd over vóór en na de babyboom. De problemen die de andere generaties hebben, zijn er in deze machtige beeldvorming steevast op terug te voeren dat ze nu eenmaal niet babyboom zijn. Ook onlangs weer in een lange bijdrage van Caspar Janssen in Het Volkskrant Magazine. De koppen luidden: ‘Onbevlogen generatie.’ Te laat voor links.’ Dus langs de babyboom-lat, gelegd en te licht bevonden. Nog steeds. Een maand of twee geleden was er veel aandacht voor ‘het nieuwe conservatisme’ rondom de Leidse rechtsfilosoof Andreas Kinneging. Ook deze beweging werd weer gezien als een reactie op de ‘wilde’, ‘vrije’ ethiek van de jaren zestig. Na dertig jaar is er kennelijk niks anders gekomen om je tegen af te zetten. Nog zo’n voorbeeld: alles maar dan ook alles moesten we een maand of wat geleden horen over de misstapjes van babyboom-kanonnen als Joschka Fischer en Daniel Cohn-Bendit. Kranten, weekbladen, tot aan het journaal.Hot stuff als je van die tijd bent, dus worden ook de anderen geacht dat te vinden. 

Ik ben geboren in 1957 en zeg maar tot m’n twintigste ben ik er aardig ingestonken, de krachtige mythen die de babyboomers over zichzelf en hun tijd verspreiden. Als jongetje nog meegelopen in de ‘stille marsen’ tegen de oorlog in Vietnam. De film Woodstock zag ik zes keer en vaak moest ik huilen. Ik dacht dat ik erbij hoorde, bij die grote, allesveranderende stroom. Dom natuurlijk. Toen ik ouder werd, leerde ik dat die ideologisch bevlogen vernieuwingsgolf in lucht opgegaan moest zijn of nooit had bestaan. De mannen en vrouwen met ‘de geest van Rob Stolk’ mocht je bij hun voornaam noemen, maar zij bleven wel de leraren die je konden laten zitten, of waren wel de bazen die je ontsloegen. Het ging in de jaren zeventig en tachtig slechter met de economie en de babyboomers bleven zitten waar ze zaten. Geen plaats voor anderen. In de jaren negentig ging het weer beter en toen mocht je stilletjes achter aanschuiven. Of je had zelf je eigen netwerkje opgebouwd. Of je begon in de IT. 

Tot m’n twintigste ben ik er aardig ingestonken. De film ‘Woodstock’ zag ik zes keer. Ik dacht dat ik erbij hoorde. Dom natuurlijk

In diezelfde periode hebben de babyboomers hun machtsposities versterkt, met als gevolg dat nu vrijwel alle belangrijke posten door één generatie worden ingenomen. Ga maar na. Op een enkeling na bestaat het hele kabinet uit babyboomers. Maar ook de burgemeesters van de grote steden zijn het. De hoogste topambtenaar van Kok. De baas van de beurs. De president-directeur van de NS. De chef van Studio Sport. De directeur van het Stedelijk Museum. De grote man achter het NOS Journaal. Maar ook een Arie van der Zwan. Hans Breukhoven. Fons van Westerloo. Paul Witteman. Jeroen Krabbé. Mart Smeets. Freek de Jonge. Gerlach Cerfontaine. Jan Marijnissen. Maartje van Weegen. Het blad Quote publiceert een lijst met de honderd machtigste zakenlieden. Zeventig procent babyboomers. Enzovoort enzovoort. Een ons-kent-ons-netwerk dat al dertig jaar functioneert. En de overwinnaars schrijven de geschiedenis. Dus moet iedereen telkens weer opnieuw leren dat het allemaal is begonnen met de geest van Rob Stolk. 

Onder historici wordt ondertussen stilletjes gezaagd aan de poten onder de machtige imagomachine van de babyboomers. Zo verscheen van James C. Kennedy in 1995 een invloedrijke studie: Nieuw Babylon in aanbouw, Nederland in de jaren zestig. Hierin wordt, met rijk feitenmateriaal onderbouwd, een heel ander verhaal verteld dan dat van de helden om het Lieverdje. De drijvende veranderingskrachten waren volgens Kennedy juist die vermaledijde regenten van toen, die ervan doordrongen waren dat veranderingen hoogst noodzakelijk waren voor het naoorlogse Nederland, dat niet alleen ten opzichte van Amerika, maar ook in Europees verband een grote achterstand had opgelopen. Dit, samen met de gunstige ontwikkeling van de economie, maakte dat de bedjes allang gespreid waren voor de vers intredende babyboomers die voor de vorm zo stoer liepen te doen over het omverwerpen van de orde. Waar dan nog bij kwam dat de regenten, in paniek, helemaal niet berekend bleken op de internationale modernisering. Je hoefde er maar tegen te blazen of ze vielen al om. Hierna begon een nieuwere manier van machtsuitoefening die vooral bestond uit meebuigen en iedere confrontatie uit de weg gaan. Deze manier wisten de babyboomers zich al snel eigen te maken. 

Een groot aantal historici werkte mee aan een recente verzamelbundel over de jaren vijftig, onder de titel Een stille revolutie? Uit die bijdragen blijkt dat een belangrijk deel van de modernisering en hervorming van Nederland, die op naam van een paar honderd Amsterdamse provo’s in 1965 zijn gezet, feitelijk in die ‘beklemmende’ jaren vijftig gedateerd moet worden. Neem nu de razendsnel verhardende positiebepaling omtrent een nieuwe seksuele moraal in Nederland, binnen de NVSH, een organisatie die toen al honderdduizend leden telde. Of de verschuivende uitgaanspatronen in provinciesteden, waarbij er een verhit spanningsveld ontstond tussen de christelijke censoren van bioscoopfilms en de jongeren. Of grote affaires als die om Greet Hofmans, die een verandering in de volgzame pers inluidden. Of de rel om het televisieprogramma Dag Koninginnedag, van Jan Vrijman. Dat was dus in 1957. Maar de zichzelf koesterende babyboomers herhalen liever over die halfblote Phil Bloom die in 1976 in Hoepla te zien was, Weer zo’n mediabeeld dat er keer op keer maar wordt ingeramd.

Over de jaren zestig zijn ondertussen ook heel andere beelden te geven, maar die zie je bijna nooit. Soms omdat ze lijnrecht in lij. ken te gaan tegen de ‘progressieve geëngageerde tendens’ die babyboomers zo graag aan de jaren zestig toedichten. In een dege. lijk overzicht van zeshonderd pagina’s, getiteld 195o, welvaart in zwart-wit, weten de wetenschappers Kees Schuyt en Ed Taverne de periode 1950-1973 te analyseren op een manier die structureel afwijkt van de gebruikelijke beelden. Zo zien zij 1960 als het jaar waarin voor het eerst op grote schaal Amerikaanse reclametechnieken werden toegepast om het consumptieniveau op te krikken, en dit lukte wonderwel. Zo gezien zou je de geest van de jaren zestig in Nederland eerder materialistisch dan idealistisch kunnen noemen. De grote consumptierevolutie. Maar dat is het beeld niet. 

De jaren zestig hebben ons ook al die megalomane projecten als de Bijlmer en Hoog Catharijne gebracht. Niet de meest gelukkige projecten. Werd daar toen door de provo’s tegen geprotesteerd? Als het over echt belangrijke zaken ging, hadden die het zeker te druk met elkaar, daar op het Spui. En kijk nu eens. Als je ergens aan de rand van een stad zo’n achterlijke pluk galerijflats ziet staan, dan kun je er aardig zeker van zijn dat dit ‘typisch jaren-zestig-bouw’ is. Alleen: dat bekt niet lekker, dat past niet bij het imago. En misschien wel de belangrijkste ontwikkeling in de jaren zestig was de gigantische groei van de chemische industrie die Nederland definitief op de kaart van Europa zou zetten. Daar hebben we het maar liever helemaal niet over. Het milieubewustzijn, ondertussen, dat we ook al graag aan de jaren zestig plakken, ontstond pas in de jaren zeventig, na het verschijnen van het rapport van de Club van Rome. Hoe meer er naar de feiten gekeken wordt, des te kleiner de geest van Rob Stolk. Eigenlijk. 

Maar dat zijn de feiten. En het gaat in dit soort zaken nooit om feiten. Dat realiseer ik me elke keer weer als ik tegenover een babyboomer zit en over deze dingen te spreken kom. Meestal is de babyboomer in kwestie maatschappelijk gezien dan juist helemaal niet succesvol. En nog aardig ook. Dat zul je altijd zien. En tja, voor hem of haar was dat nu eenmaal zo; in de jaren zestig werd de wereld een stuk leefbaarder. De macht was niet meer vanzelfsprekend, romantische avonturen, Bob Dylan, die dingen. Echt waar. Zo heeft die dat beleefd. Wat heeft het dan voor zin om hem of haar dat gevoel af te nemen? Hoe maak ik zo iemand duidelijk dat wat voor de een romantisch kan lijken, voor de ander juist zelfingenomen overkomt? En dat het af en toe wel eens echt genoeg is, die massaal beleefde zelfvertedering? Dat kun je helemaal niet duidelijk maken. Dat zijn zaken die domweg te diep zitten. Opmerkingen dat de generatie van ’68 haar verleden onder ogen moet gaan zien — zoals je die onlangs las naar aanleiding van de affaire-Fischer — zijn dan ook volkomen leeg. Een gevoeld verleden valt niet te heroverwegen. 

De discussie die zodoende nooit een discussie kan worden. en’ begint zo langzamerhand wel steeds meer in het rond te grijp Zo organiseerde De Volkskrant op 18 april een heus debat in de Balie onder de titel Puinruimen na de babyboom. En weer zijn dus de babyboomers de maatstaf over hoe wij aankijken tegen generaties. Er is geen ontsnappen mogelijk. 

Ook Maarten van Rossem deed vorige week in de Volkskrant een duit in het zakje. Op de van hem welbekende retorische wijze stelde hij dat er helemaal geen probleem is, want die grote babyboomgeneratie zoals wij haar kennen, bestaat niet. In de lagere klassen zou men namelijk totaal andere babyboom-ervaringen hebben. Dat is natuurlijk waar. De babyboom-mythe is geschapen via de nog steeds bekakt pratende Roel van Duyn en zijn vrienden. De meeste babyboomers luisterden nooit naar de VPRO-radio op vrijdag. Ook de Woodstock-bezoekers waren niet representatief. Maar ze werden wel maatgevend, want zij gingen de kranten volschrijven. Trouwens, zelf is Maarten van Rossem ook een typisch voorbeeld van het elitaire deel van zijn babyboom-generatie. Altijd tegen de keer. Altijd een grote mond. Altijd gekleed als die non-conformistische jaren-zestigstudent van toen. Maar wel met een eigen kamer aan een mooie gracht op de universiteit. Wel dus met een gemakkelijk ingenomen machtspositie, maar daar niet voor willen staan, want wie toegeeft macht te hebben, maakt zich kwetsbaar. Dat is de angst. Want zo ging het ‘toen’ ook; toen het gezag zich liet provoceren, was het einde daar. Inmiddels schijnt het weer een probleem op de universiteiten te worden hoe überhaupt nog mensen te vinden die in die mooie kamers willen zitten, want de jongere generaties hebben hun heil allang elders gezocht. 

Zodoende komt het dus niet tot het generatieconflict waar de babyboomers al op gerekend hadden omdat het generatie-conflict de essentie van hun bestaan is. Of nou, af en toe is er even iets wat op zo’n conflict lijkt. Het babyboom-netwerk van de PvdA meende dat het voorbij kon gaan aan de verloren generatie die inmiddels de spraakmakende basis van de partij in het land is geworden (gek genoeg, want die werd in zoveel reportages toch altijd als a-politiek afgeschilderd) en schoof dus een braaf gehoorzamend meisje naar voren als partijvoorzitter. Net een stap te ver. Sharon werd weggevaagd en de leden kozen een veertiger die wij helemaal niet kennen uit de media. Een kleine paleisrevolutie? Nou, misschien toch eerder een voetnoot. Een ander voorbeeld van marginaal generatiegerommel was de tentoonstelling die Rudi Fuchs organiseerde met easy rider’ Dennis Hopper. De pers was unaniem over de prutkunst van die jaren-zestigheld. Het was best wel een beetje een afgang voor Fuchs, die overigens straffeloos mag doorgaan met het negeren van complete generaties Nederlandse kunstenaars in zijn tempel. 

Ondertussen worden de babyboomers ouder en ook dit gaat met veel publiciteit gepaard. Alles valt er te horen en zien over hoe er een compleet nieuwe industrie ontstaat omdat de provo’s van toen er nog altijd forever young willen blijven uitzien. Ook lees je hoe jongere generaties het grote geld moeten gaan ophoesten voor de verzorging van die enorme golf senioren. Niet onbelangrijk natuurlijk. En hoe de ouder wordende babyboom-mannen aan de tweede leg zijn gegaan. Over radiozenders voor babyboomers. En ondertussen zullen de babyboomers via de mythen uitbrakende media de wereld nog heel vaak voorhouden wat een geweldige tijd dat was, die rebellie van toen. Toen alles anders werd. Weet je nog wel? Er valt niets aan te doen. Het moet maar uitgezeten worden.