Spring naar de content
bron: anp

Tom Dumoulin en de eindeloze poging te worden wie je bent

Frank Heinen over het interview met Tom Dumoulin in NRC – wat hem betreft het beste sportinterview dat hij in tijden las. ‘Alles kan. De rest van zijn leven strekt zich blanco voor hem uit.’

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Het meest beklijvende beeld uit het beste sportinterview dat ik (en met mij: heel Nederland) in lange tijd las, dit weekend, het interview met Tom Dumoulin, door Dennis Boxhoorn (NRC), hield zich schuil tussen de zinnen over vroeger en die over nu, tussen die van de oud-wielrenner en die van de man van 32 die voor het eerst alles zelf kan bepalen. Alles kan. De rest van zijn leven strekt zich blanco voor hem uit.

Dit is dat beeld: de avond vóór zijn afspraak met een journalist voor iets wat zomaar eens een afscheidsgesprek zou kunnen worden, gaat een van de beste Nederlandse wielrenners aller tijden op zijn tenen staan, tilt de Senza Fine-trofee van de kast en bestudeert het ding nog eens goed. De Senza Fine is een gedrochtelijke, goudkleurige bokaal ter grootte van een forse kleuter die eindeloosheid moet verbeelden, maar toch vooral lijkt op een rol toiletpapier die kunstig is afgerold. Het ding staat bij Dumoulin thuis als herinnering aan het knapste wat hij ooit presteerde, de beste versie van zichzelf die hij ooit was, tijdens de Giro d’Italia van 2017, die hij won.

Daarna neemt hij het ding mee naar de studeerkamer en sluit de deur. ‘Ik wilde niet dat het gesprek een wending zou krijgen,’ zegt hij een dag later tegen Boxhoorn.

Alsof het verstoppen van de trofee zou kunnen voorkomen dat het interview vroeg of laat op die Giro zou stuiten. Alsof er geen ander bewijsmateriaal bestaat van wat hij heeft gedaan, alsof er geen miljoenen ooggetuigen, miljoenen herinneringen, alsof er onder dat blanco vel dat nu voor hem ligt geen stapel volgeschreven vellen liggen.

Een dag na die Girowinst stonden er journalisten in zijn tuin. Die aanblik maakte hem benauwd. Vaak vertelde hij over dat succes als iets wat hem was overkomen, in plaats als iets wat hij had bereikt. Dat de aandacht, de bekendheid, de verwachting die ermee gepaard ging hem zwaar vielen, maar eronder zat een wezenlijker teleurstelling: namelijk dat het succes zelf, het winnen, dat dat eigenlijk veel minder voorstelde dan je zou willen. Er zat geen verlossing in het winnen van een Grote Ronde, er hoorde geen beloning in de vorm van rust of duurzaam geluk bij het bestaan als een van de beste renners ter wereld.

Toen Doris Lessing in 2007 bekroond werd met de Nobelprijs voor de Literatuur, was ze boodschappen aan het doen. Journalisten verzamelden zich rond haar huis, en wachtten de taxi op waar Lessing en haar zoon uit stapten. Lessing droeg een boodschappentas, haar zoon een artisjok en een bos uien.

‘You’ve won the Nobel Prize,’ zei een van de journalisten.

‘O Christ,’ zuchtte Lessing, ‘I guess you would like some uplifting remarks now.’

Wat Lessing onmiddellijk begreep, daar had Tom Dumoulin even voor nodig, namelijk: dat wat er in je binnenste omgaat nooit wezenlijk wordt aangetast door hoe alles daarbuiten verandert. Gesprekken met hem stelden, ondanks zoveel aanleiding om tevreden te zijn, nooit gerust. Hij prakkiseerde onverdroten door. Eindeloos.

Tom Dumoulin zien fietsen was een groot plezier, een hoogtepunt voor iedereen die van wielrennen houdt

Nog niet eens een jaar geleden verbleef hij voor langere tijd in Colombia. Hij wilde het nog één keer proberen, nog één keer alles ervoor over hebben, nog één keer iets forceren. Als het dan geen geluk was, dan maar dat waarvan anderen meenden dat het geluk was. Waarom eigenlijk? Omdat hij het wilde, omdat hij moest, of omdat hij vond dat hij het moest willen? Ik heb beelden van die trip gezien. Tom Dumoulin, in zijn gewone kleren, op excursie in Medellín, samen met ploeggenoot Koen Bouwman. Bouwman is zonder zijn Jumbo-outfit gewoon de zoveelste toerist, Dumoulin wordt ook aan de andere kant ter wereld herkend als de wielerster met wie hij zich zelf nauwelijks nog verbonden voelt. Dat moet bevreemdend zijn: dat iedereen denkt precies te weten wie je bent, alleen jijzelf hebt al een tijdje geen idee meer.

Nog altijd reist Dumoulin de wereld rond, alleen sinds kort: zonder fiets. Het lijkt te helpen.

Het interview met Boxhoorn – dat vast de Hard Gras Prijs voor Sportjournalistiek zou hebben gewonnen, als die prijs niet al jaren geleden jammerlijk was opgehouden te bestaan – stond vol met prettige overpeinzingen, kleine observaties. Hoewel het ging over verdriet en over hoe je dat waar je het beste in bent niet per se hetgeen is waar je het gelukkigst van wordt. Als wielrenner raakte Dumoulin regelmatig verstrikt in gedachten, over de wereld, over zichzelf, in zelftwijfel, in een onzekerheid die verder voerde dan het gebruikelijke ‘Kan ik het wel?’ van de topsporter. Het was de reden waarom hij veel mensen, waaronder mij, bleef intrigeren. Hoe hij in staat was om op de fiets diep te gaan, en ernaast nog eens. Hoe hij niet anders leek te kunnen dan zichzelf van een afstandje bekijken, en hoe hij openlijk ontevreden kon zijn met wat hij dan zag. Tom Dumoulin zien fietsen was een groot plezier, een hoogtepunt voor iedereen die van wielrennen houdt. Hem horen praten was leerzaam voor eenieder, en troostend voor wie twijfel en onzekerheid vanzelfsprekende metgezellen zijn. Als hij het kon, als hij zich over dat alles heen kon zetten, dan misschien jij ook, waarom niet.

Uit het verhaal in NRC dit weekend steeg de opluchting op van iemand die het heft in eigen hand heeft kunnen nemen, zijn bestaan heeft kunnen bijsturen, voor wat hij deed voor altijd zou samenvallen met wie hij was, bijtijds, of misschien bij nader inzien wel net te laat, of nee: voor zoiets is het nooit te laat, de pogingen te worden wie je bent kennen niet zoiets als een einde.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.