Spring naar de content
bron: anp

Tadej Pogacar en de meedogenloze glorie van het onverklaarbare

Frank Heinen zag Tadej Pogacar (21) de Tour de France winnen: “Ik begrijp nog steeds niet wát er zaterdag gebeurde, en hoe het gebeurde, en óf het echt gebeurde. Maar onvergetelijk was het.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Deze column was al bijna af. Ik had hem helemaal in mijn hoofd. Hij zou gaan over hoezeer de Tour door al het rekenen bijna was uitgeteld. Hoe de paradoxale conclusie moest wezen dat sport niet gebaat is bij de ultieme voorbereiding, dat perfectie voor de coureur de dood in de pot is voor de kijker – en andersom. Hoe alle onvoorspelbaarheid in modellen wordt gegoten, en alle modellen in de groep worden gegooid, en hoe een steeds groter deel van het werk buiten beeld wordt verricht, en hoe wedstrijden zich voltrekken volgens de ijzeren logica van de minutieuze voorbereiding. Hoe een wielerwedstrijd het soort talkshow wordt waarin iedere minuut van het gesprek door redacteuren achter de schermen is voorbesproken en uitgedacht en dichtgetimmerd en wat een spontaan gesprek lijkt in werkelijkheid een vacuüm verpakt product is.

Hoe, kortom, de wetenschap het spel uit de sport heeft geknuppeld.

Nou ja: ik was lekker op weg.

En toen werd het zaterdag.

De tijdrit.

En ik houd niet eens van tijdritten. Te puur, te eerlijk. Nergens zo weinig verrassing als in een tijdrit. Hij (of zij) met de dikste watts wint. Zero tactiek. Als ik een paar uur naar dom trappen wil kijken, zoek ik wel een leuke vechtpartij uit. Nee, tijdritten zijn wat mij betreft een sympathieke, maar tamelijk oeverloze poging om iedereen boven de zestig kilo ook een kans te geven om de Tour te winnen.

Wat er precies gebeurde, zaterdagmiddag 19 september 2020 op de Planche des Belles Filles, is onmogelijk te achterhalen. Je kunt het wel gaan beschrijven, of trachten te verklaren, maar dat is vergeefse moeite. Je kunt wel iemand de schuld geven, er zijn sowieso altijd mensen die je de schuld kunt geven. Hadden ze bij Jumbo-Visma meer moeten spelen, het poreuze fundament waarvandaan Pogacar zijn aanvallen lanceerde verder moeten uithollen door Dumoulin vooruit te sturen? Minder op kop rijden? Méér? Minder kopmannen vooraf aanwijzen? Méér? Wat zeg je tegen iemand die door een meteoor getroffen wordt? ‘Had een helm opgezet?’

Wat Pogacar deed, kan niet. Maar het gebeurde toch. Daar moet je doorheen, als wielerkijker: dat wat niet kan, soms toch gebeurt. Dat alles wat je dacht zeker te weten, kantelt en je de wereld van de zijkant beziet, die al die tijd de voorkant bleek te zijn. Dat alles wat een logische sequentie van oorzaak en gevolg was, plots een keten van schots en scheef geplaatste variabelen blijkt. Dat ieder model feilbaar is, dat er zich buiten alles wat berekend kan worden altijd nog onberekenbare factoren bestaan.

Wat Pogacar deed, kan niet. Maar het gebeurde toch

Dat wat nooit gebeurt nooit gebeurt, betekent niet dat het nooit zal gebeuren.

Dat vergt fantasie. En fantasie vergt oefening.

Jumbo-manager Richard Plugge noemde Pogacar een muur waarop zijn troepen zich hadden stukgelopen. Je zou hem ook een kuil kunnen noemen, of een zwart gat, of de bliksem die inslaat, of een stukje hemel dat de nietsvermoedende Jumbo’s zaterdagmiddag zomaar in de nek viel.

Wat Pogacar zaterdag deed, is zelden vertoond. Zij die zich in vroeger tijden verstoutten iets vergelijkbaars aan ons voor te schotelen, zij die het wielrennen door elkaar schudden als een kleuter doet met een sneeuwbol, moesten meestal, nadat alle vlokken waren neergedaald, vaststellen dat alles weer op z’n ouwe plek stond; alleen zijzelf waren plots voor een jaar of twee uit de werkelijkheid verwijderd.

Wat Pogacar deed, voldeed slechts aan de criteria van een theaterstuk. Hij onttrok zich even aan alledaagse zaken als vermoeidheid, lichamelijke grenzen en de stijging van het asfalt en bracht miljoenen toeschouwers in een staat van verrukking. Wie weet kwam de magie uit een ordinaire goocheldoos en maakte hij gebruik van spiegels en valse snorren en onzichtbaar visdraad, maar zolang het duurde, was het écht, evenals de gevoelens van ontroering, ontreddering en andere ont-ingen die van de wielerwereld kortstondig één groot zwembad maakten waarin de badmeester de golfslag heeft aangezet.

Vlak na Pogacars optreden belde mijn vader.

‘Heb je het gezien? Geweldig toch?’

‘Het kán eigenlijk niet, toch?’

‘Nee. En toch kon het.’

Volgens mij werkt het zo, in het wielrennen, in de sport, in het leven: zodra je niet meer verdacht bent op het onverklaarbare, ziet het zijn kans schoon. En misschien blijkt het achteraf heel goed te verklaren, of in perspectief te plaatsen, of blijft het voor eeuwig een bijna mystieke gebeurtenis, zo een die zich onttrekt aan het normale, aan het gebruikelijke, een moment dat je kortstondig herinnert aan het bestaan van de wirwar van paden en stegen die je wegvoeren van de eenrichtingsweg van de realiteit. Wat ik, geloof ik, bedoel: juist het ongelofelijke verdient het om geloofd te worden.

Het was Pogacar die er een onvergetelijk verhaal van maakte, met een plotwending die schitterde in al zijn meedogenloosheid

Wielrennen, zei Merijn Zeeman zaterdagavond, met een gezicht als een oorwurm op z’n eigen faillissementsverkoop, is het maken van verhalen. Kernachtiger heb ik de kracht van de koers zelden geformuleerd gehoord. Roglic en Dumoulin en Van Aert en Hirschi en Bennett en Sagan en Poels en Bol en al die anderen en hun ploegleiders en de verslaggevers en de cameramensen en iedereen maakten van de Tour een zoveelste fijne wielervertelling. Het was Pogacar die er een onvergetelijk verhaal van maakte, met een plotwending die schitterde in al zijn meedogenloosheid. De ster van de film die in de slotscène wordt opgevreten, de held van het boek die op de laatste pagina per ongeluk een ravijn in wandelt. Dat kun je geniaal vinden, of afschuwelijk, of onbegrijpelijk maar je vergeet het sowieso nooit meer.

Ik begrijp nog steeds niet wát er zaterdag gebeurde, en hoe het gebeurde, en óf het echt gebeurde. Maar onvergetelijk was het. En dat is veel waard.