Spring naar de content

Sport als totaalbeleving en het verbijsterende gelijk van Robin Haase

Sport is geen sport meer, sport is een totaalbeleving. Daarom wordt iedere seconde van een sportwedstrijd tegenwoordig omkranst met de meest afschuwelijke muziek. Frank Heinen vraagt zich af: welke sportliefhebber zit te wachten op al die verschrikkelijke deuntjes?

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Was het niet Robin Haase die ooit, in een moment van contemplatie in zijn tennisziel afdaalde, daar een mantra uit oplepelde, dat naar boven bracht en ‘ZET DIE MUZIEK UIHUIT!?’ riep?

Ja, dat was Robin Haase. 

En wat werd hij belachelijk gemaakt – ook door mij. En mijn hemel, wat had-ie gelijk.

De zaterdagochtend begon nog fijn. Thee, pancakes volgens een door de vriendin aan Rens Kroes ontwrongen recept en – is het een nieuw boek? Is het de administratie van Frank Heinen Schrijft van de laatste vijf jaar? Nee het is de – weekendkrant.

Snel het wereldnieuws, de Boeken, de Wetenschap doorbladeren, op naar de Sport, die uithoek van het bestaan waar het leed zich volgens de afspraak beperkt tot een verzwikte enkel op een onhandig moment, maar dat soort drama’s bewaar ik meestal voor later op de dag. Mijn ziel is teer als bergkristal, ’s morgens beperk ik me tot opgewekte achtergronden.

Het eerste grote artikel in de Sport was van de hand van Iwan Tol. Ik lees de artikelen van Iwan Tol altijd erg graag. De meeste journalisten schrijven over Dafne Schippers, Iwan Tol gaat liever een dag op stap met de Nederlands kampioen 200 meter voor bloemisten met maximaal één been. Geef Iwan Tol een nakende Tourzege van Tom Dumoulin en een halve dag later komt hij met een verhaal over man die óók Tom Dumoulin heet, maar fietsen haat en elke zomer noodgedwongen onderduikt in Estland. Met het naderen van de F1-race in Zandvoort verheug ik me al een tijdje op Iwans diepte-interview met de bocht die net niet in het parkoers is opgenomen en nu op een rotonde in Sassenheim ligt. Iwan Tol opereert dáár waar de stadionlampen nooit schijnen, in de vochtige kelders van het menselijk tekort schrijft hij zijn verhalen op de van opgewekt gebrek beslagen ruiten.

De meeste journalisten schrijven over Dafne Schippers, Iwan Tol gaat liever een dag op stap met de Nederlands kampioen 200 meter voor bloemisten met maximaal één been.

Kortom, ik had er zin in.

Het betrof een artikel over het toenemende gebruik van muziek in sport. Een fantastisch artikel, waar ik desalniettemin erg van uit mijn doen raakte.

Ik was nog geen twee zinnen onderweg of, hup, daar kwam de thee (‘Zen Again’, nota bene) via keel, huig en neus weer naar buiten. Pancakes nat, Iwan Tol nat, alles nat.

Het ging over beats, over meedeinen, over klanttevredenheidsonderzoeken en over verbroederingsmomenten. In het kort kwam het hier op neer: de sport heeft zich uitgeleverd aan de marketing (‘sportmarketing’ heet dat, waarom weet niemand, marketing in de groentesector heet ook geen ‘komkommermarketing’ tenslotte) en nu wordt iedere seconde van een sportwedstrijd omkranst met de meest afschuwelijke muziek, op het volume van je buurman die op de eerste mooie zondag van het jaar 83 planken te schuren blijkt te hebben en die dat, in verband met gebrek aan verlengsnoer, alleen onder jouw raam kan doen. Wie wel eens op zondagmiddag langs Studio Sport zapt en per ongeluk in een korfbalwarming-up valt, weet wat ik bedoel. Meer beats per minuut dan betalende bezoekers. Je gaat nietsvermoedend naar het volleybal en je komt terug als een klein huisdier dat heeft vastgezeten in de centrifuge. Iedere sporthal en elk stadion heeft een DJ in dienst, die de toeschouwers muzikaal door de wedstrijd moet zien heen te gidsen. In sommige gevallen, schrijft Tol, kan de dj zelfs uitgroeien tot een extra speler, bijvoorbeeld als hij een bepaald liedje voor een bepaalde speler draait en dat die bepaalde speler dan op een bepaald ogenblik een doelpunt maakt. De meeste mensen spreken dan van toeval, maar de sport-dj, de mengpaneelcrimineel, de hoempahooligan, de decibelofiel weet wel beter: het is zijn verdienste, van hem en van zijn goddeloze playlist vol Liedjes Die Iedereen Wel Eens Heeft Gehoord, Maar Nog Nooit Zo Hard. Een extra speler, jaja, net zoals de man die de toiletten van de tegenstanders net wat minder zorgvuldig heeft schoongemaakt ook een extra speler is. 

In sommige takken van sport heeft elke actie al zijn eigen jingle. Er komt een dag dat spelers pas weten wat ze eigenlijk allemaal aan het doen zijn als ze de jingle horen die bij hun actie past.
Het enige moment dat het herrievolume wat wordt teruggeschroefd, is tijdens het Wilhelmus. Dat komt: mensen willen graag zichzelf horen zingen. Maar voor de rest moet de jongere sportconsument geprikkeld worden tot-ie niet meer kan ademen. Steeds meer suiker in die lolly, steeds meer hasj in die joint, want anders merken we er niks van. 

Wat mij betreft, hebben dj’s net zo weinig te zoeken bij sport, als sporters in een DJ-booth. Ik zou een uitzondering willen maken als de muziekkeuze onderdeel van de strijd zou kunnen worden. Dus: sporter A kiest een lied en destabiliseert daarmee doelbewust sporter B, wiens liedkeuze dan weer erg verwarrend werkt voor sporter A.

‘Carlsen kiest voor Radiohead op C4, dat is verrassend, benieuwd wat Anand doet.’

‘Anand luistert even aandachtig, aarzelt, en kiest dan toch voor Nickelback naar D3 –verstandig.’

‘Carlsen moet nu heel snel met een tegenzet komen.’

Dit zou een geweldige verbetering kunnen zijn, het soort modernisering waar de wereld aan toe is, maar helaas: het mag niet. In het stuk van Tol ging het over schaatsers die een tijdlang verzoeknummers voor tijdens hun eigen race mochten indienen. Lang duurde dat niet: de schaatser die ‘Ik leef niet meer voor jou’ van Marco Borsato aanvroeg omdat de verkering van zijn tegenstander net uit was, zou niet alleen een speciale award moeten ontvangen, hij heeft het tegelijk voor de hele internationale sport verpest.

Wat mij betreft, hebben dj’s net zo weinig te zoeken bij sport, als sporters in een DJ-booth.

Sport is geen sport meer, dat was vroeger. Tegenwoordig is sport onderdeel van iets veel groters, van een paraplu die ze ‘totaalbeleving’ noemen. Het is een grote paraplu, een soort totaalparaplu. Dat is nodig, want die marketingtypes moeten er ook onder.

Totaalbeleving. Dat is geen woord, dat is veel meer dan een woord. Dat is… precies.

Kennelijk hebben veel mensen behoefte aan totaalbeleving. Daar bestaan onderzoeken van. Wie zijn die toeschouwers die na afloop van een sportwedstrijd een klanttevredenheidsenquête invullen over de muziek die werd gedraaid? En die dat dan het bolletje ‘Heel Positief’ inkleuren? Wie? Zijn het sportliefhebbers, mensen die blij zijn dat neef Herman eindelijk iets verdient met zijn muziekhobbyisme, zijn het saboteurs die alle plezier uit de sport willen zuigen, net zolang tot zelfs de meest verstokte handbalfanaat kapot is en alle sporthallen en stadions van Nederland kunnen worden gesloopt om plaats te maken voor visvijvers en extra parkeergelegenheid? Wie? Stel ze aan me voor, geef ze een naam en een gezicht, zodat iemand ze na een oneerlijk proces kan worden veroordelen tot de totaalbeleving van levenslang Sensation White in een lege sporthal. Een kwartier per dag gaat de muziek zacht, zodat ze even zichzelf kunnen horen schreeuwen.

Word lid van HP/De Tijd