Spring naar de content

Roger De Cock en het wielrennen als telefoonhoesjeswinkel

Frank Heinen over oud-wielrenner Roger De Cock, een van de laatste getuigen van de historische val van Wim van Est.

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Ergens in de woning van Rini Wagtmans ligt een rots. Op het eerste gezicht een doodgewoon stuk steen. Grijs, hard – nou ja, steen, u kent het wel. Maar dat stuk steen is dus een relikwie. Het is een heilig stuk steen. Holy by proxy.

Die steen is de steen die het dichtst bij Wim van Est gelegen moet hebben toen die op 17 juli 1951 in de gele trui het ravijn van de Aubisque in vloog, een zekere dood tegemoet. Wim had die gele trui pas één dag, hij was nota bene de eerste Nederlander ooit die hem mocht aantrekken, dus toen hij op de top van de Aubisque een kleine achterstand op de voorsten moest goedmaken, dook hij zonder na te denken Magni achterna.

Magni was een geniale daler. Een kunstenaar. Magni sneed bochten aan zoals een meester-patissier een gebakje. Wim niet. Wim kwam uit Sint-Willebrord. Daar had je ook wel bochten, en ook haarspelden, maar nooit tegelijk.

Bochten sneed je niet aan, daar stortte je je in.

In de eerste de beste scherpe curve ging het al mis.

Zeventig meter viel hij diep.

Zijn hart stond stil, maar zijn afspraak met de historie liep.

Het verhaal van Wim van Est is het fundament waarop de Nederlandse wielergeschiedenis is gegrondvest. 1951 is het jaar 0. Vóór Van Est waren er al grote coureurs – Theofiel Middelkamp en Piet Moeskops bijvoorbeeld, giganten, maar zonder Wim van Est en zijn gele trui en alles wat erna kwam, zou alles wat ervoor was geweest vermoedelijk niet onthouden zijn.

Sinds Wim van Est kan geen Nederlander meer de gele trui halen – hallo, Mike Teunissen – zonder even aan Wim van Est herinnerd te worden.

Het verhaal van Wim van Est is het fundament waarop de Nederlandse wielergeschiedenis is gegrondvest. 1951 is het jaar 0

Sinds Wim van Est kan geen coureur nog in het ravijn lazeren zonder in de vlucht even aan Wim te denken. Sinds Wim van Est kan geen sporter nog rustig reclame maken zonder dat het resultaat aan de slogan van Pontiac van toen wordt afgemeten. Sinds Wim van Est kan ik geen zomers grasveld zien zonder de woorden van Wims ploegmaat Gerrit Peters te horen, die vanaf de weg in het ravijn keek, naar beneden, daar waar zijn kopman een geel stipje geworden was: ‘Hij is net een boterbloem in het gras, in zijn gele trui.’ Sinds Wim van Est kan ik geen wielrenner Brabants horen spreken zonder te denken: dat deed Van Est beter. Brabantser.

Sport bestaat omdat er verhalen van te maken zijn. Wielrenners zelf geloven dat de verhalen er zijn om hun uitslagen op te sieren, maar in werkelijkheid is het andersom: de verhalen waren er al, er is gewoon ooit iemand die de moeite heeft genomen er een wedstrijd bij te verzinnen, zoals witwassers er ook altijd een telefoonhoesjeshandel bij drijven. Je kunt er een hoesje kopen, maar het gaat om iets anders. Zo is het ook in de koers: Wim van Est won talloze wedstrijden. Hij was een groot wielrenner. Toch is zijn belangrijkste bijdrage aan de geschiedenis een verhaal.

Dit weekend stierf Roger De Cock.

Ook een groot renner. Ronde van Vlaanderen gewonnen.

Toch is ook Roger de Cock voor eeuwig verbonden aan Van Est, de Aubisque en de genese van het Nederlandse wielrennen. Zonder De Cock, zei Gerrit Voorting enkele jaren geleden, lag Wim nog steeds in dat ravijn.

De Cock reed op 17 juli 1951 vlak achter Van Est. Hij zag het gebeuren. Hij remde. Hij koekeloerde over het muurtje dat voor de maillot jaune een lanceerplatform bleek.

Hij alarmeerde anderen. Hij liet de Nederlandse ploegleider Pellenaars stoppen. Pellenaars, een nurks blok beton, stond erbij te huilen. Wim van Est, ook geen kleinzerig mannetje, huilde ook.

Roger de Cock, die op dat moment vijfde stond in het algemeen klassement, die – wie zal het zeggen? – de Tour had kunnen winnen als hij was doorgereden, wachtte.

Hij keek toe hoe Wim van Est aan een keten van aan elkaar geknoopte fietsbanden uit het ravijn werd getakeld. Iedereen kent die beelden. Juist omdat er zo weinig van zijn. 

Die dag verloor De Cock 25 minuten, maar won hij een verhaal voor het leven.

Er zal een dag komen dat iemand die heilige kei bij Rini Wagtmans thuis ziet liggen en denkt: stomme steen, weg ermee.

Exact vijftig jaar na het begin van het Nederlandse wielrennen keerden ze samen terug naar de Aubisque, Wim van Est en Roger De Cock. Twee oude mannen. Die dag werd er, tegen de rotswand van de Aubisque, een plaquette onthuld. Weer huilde Van Est, en hij zoende De Cock hardhandig. Nog weer later, toen Van Est niet meer leefde, keerde De Cock er nog eens terug, voor een tv-programma, samen met zijn kleindochter, presentator Karl Vannieuwkerke en schrijver Bart van Loo. Die dag konden ze de bewuste bocht niet bereiken. Route Barrée. Sneeuw op de Aubisque. Roger de Cock wees. Daar, zei hij, daar was het. Zo de dieperik in.

Je kon zien dat hij het voor zich zag. Zijn lijf bleef in de 21ste eeuw, maar zijn geest verbleef tijdelijk in 1951, in een wereld die alleen in zwart-wit bekend is, maar in zijn herinnering vol van kleur moet zijn geweest.

‘Een bloemke die gegroeid was uit de rots,’ mompelde hij.

Roger De Cock is er niet meer, en Wim van Est en Magni en Pellenaars en Gerrit Peters ook niet. De ooggetuigen raken op. Er zal een dag komen dat iemand die heilige kei bij Rini Wagtmans thuis ziet liggen en denkt: stomme steen, weg ermee. Maar de verhalen zijn onverwoestbaar, zolang ze maar met enige regelmaat worden doorverteld.

Word lid van HP/De Tijd