Spring naar de content
bron: anp

Remco Evenepoel en het enthousiasme zonder grenzen

Frank Heinen zag wielertalent Remco Evenepoel als eerste over de streep gaan in de Volta ao Algarve. “Evenepoel is iets onverklaarbaars, zijn aanleg is iets waar je naar kijkt als naar een goocheltruc: het gebeurt voor je neus, je ziet het, en je denkt: keine blasse Ahnung wat hier precies gebeurt.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Zondagmiddag won Remco Evenepoel de Volta ao Algarve. Het was de tweede meerdaagse wedstrijd waaraan hij dit jaar deelnam – en die hij won. Vrijdag al won hij de eerste bergetappe, zondag deed hij er nog een tijdrit en het eindklassement bij. De Volta ao Algarve is slechts een voorbereidingswedstrijd. Een perifeer koersje in de twilight zone in een nog ongeboren wielerseizoen, want iedereen weet dat die bevalling altijd plaatsvindt op de laatste zaterdag van februari in Gent, pijnloos en hemels.

Je kunt zeggen: voorbereidingswedstrijden zijn niet bedoeld om te winnen. Je komt er om te werken aan je coup de pédale, de strakte van je helmriempje en de bruiningsgraad van kuiten en onderarmen. Er zijn zelfs mensen die beweren dat het winnen van voorbereidingswedstrijden in de Grote Hiërarchie van Sportieve Onkunde maar één treetje staat boven ‘juichen terwijl er nog een ronde te rijden is’. Het winnen van een voorbereidingswedstrijd is uitblinken in de warming-up, in het café alle brood met smeersels opvreten vóór je aanschuift bij een chic diner, of zo grondig indrinken dat je na een halfuur al van het schoolfeest verwijderd wordt. Het is, kortom, het soort pieken waar je niks aan hebt. Héél hoog springen zonder lat in de buurt. Maakt dat enige indruk?

Als je maar hoog genoeg springt.

Remco Evenepoel won niet zomaar, in Algarve. Niet voor het eerst was hij zó veel beter dan de rest dat je je afvroeg of hij wel in de juiste categorie was opgesteld. Zijn demarrage vrijdag, op een zware klim uit een groepje met López, Nibali, Mollema, Schachmann en andere ervaren keurslagers, deed me denken aan die demonstratiewedstrijdjes waar ik als kind op judotoernooien wel eens getuige van was: de lokale Atlas nam het, ter vermaak van het publiek dat na vier uur gegil in een muffe sporthal aan zuurstofgebrek begon te lijden, op tegen een paar kleine jongetjes – tegelijk dus. Hoewel je bij judo zoals bekend altijd gebruik moet maken van het gewicht van je tegenstander, maakte de reus vaak vooral gebruik van zijn eigen gewicht, om zijn tegenstandertjes op olijke wijze te verpletteren. Na wat inleidend gesjor aan benen en band, greep zo’n kolos zijn opponentjes een voor een beet en wierp ze onder besmuikt gejuich in een hoek van de hal.

Niet voor het eerst was hij zó veel beter dan de rest dat je je afvroeg of hij wel in de juiste categorie was opgesteld.

Zo ongeveer demarreerde Evenepoel vrijdag. Als iemand die door een administratieve misser in een verkeerde gewichtsklasse is verzeild geraakt. Hij schoot er werkelijk vandoor, twee keer sneller dan de niet ongetalenteerde rest op dat moment reed. U merkt dat we wat langzamer rijden, dat komt, we wachten even op het passeren van een vertraagde intercity.

Zondag, in de tijdrit, ging het ongeveer gelijkaardig. Het hele veld – nogmaals: weinig koekenbakkers aanwezig – deed duidelijk zichtbaar ontzettend zijn best en toen kwam Remco en vroeg iedereen zich af of de rest eigenlijk wel echt z’n best had gedaan.

Dit was geen voorbereidingskoers. 

Eerder een voorbereiding-op-de-vernederingskoers.

Evenepoel doet meer dan morrelen aan de cyclus van de sport, met vaste leeftijden, ontwikkelingsmomenten, terugvallen en patronen die niet doorbroken lijken te kunnen worden, althans: tot hij ze een voor een doorbrak. Hij verandert ook de taal: sinds Evenepoel is het eerste gewin officieel geen kattengespin meer, maar een groots begin. De eerste klap is geen daalder waard, maar anderhalve ton.

De meeste wielerliefhebbers hebben nooit zoiets gezien. Hij is het soort monsterachtig beest op de bodem van de oceaan waarvan je je geen voorstelling kunt maken, tot het met een van zijn veertig tentakels op je zwembroekje klopt. Dan zie je het, en dan geloof je het eigenlijk nog niet. Evenepoel is iets onverklaarbaars, zijn aanleg is iets waar je naar kijkt als naar een goocheltruc: het gebeurt voor je neus, je ziet het, en je denkt: keine blasse Ahnung wat hier precies gebeurt. Bij het meeste wat Evenepoel doet, heb ik de neiging na afloop van het optreden het podium op te lopen om te controleren of het iets is met spiegels of draadjes.

In een profiel in het later deze week verschijnend wielertijdschrift De Muur schrijf ik dat Evenepoels talent qua mysterie vergelijkbaar is met de zinnen van zijn naamgenoot Campert. Je leest de zinnen van Campert en je denkt: dat moet ik ook kunnen. Maar hoe je ook oefent en studeert: je komt nog niet aan des dichters achterwiel. Zelfs als je Camperts werk letterlijk overschrijft, lijkt er nog iets fundamenteels verloren te gaan. Zoiets noemen we, bij gebrek aan een aardser woord, een wonder.

Hij is het soort monsterachtig beest op de bodem van de oceaan waarvan je je geen voorstelling kunt maken, tot het met een van zijn veertig tentakels op je zwembroekje klopt.

Veel mensen zeggen nu: houd afstand. Blijf kritisch. Kijk het wonder niet van het wonder af. Wees streng op zijn feilen. De regel voor eenieder die de komende vijftien jaar over wielrennen wil schrijven, spreken, podcasten of mimen, een regel waarvan niemand weet wie die heeft ingesteld, of wie de naleving ervan in de gaten houdt, maar hij is er nu eenmaal, luidt als volgt: wees niet TE enthousiast over Remco Evenepoel.

Noem hem geen nieuwe Merckx. Nieuwe Merckxen blijken vroeg of laat vaak helemaal geen nieuwe Merkcxen en dan gaan ze in zee-egels staan, of in hun tuin met geweren zwaaien, en dan is het te laat.

Je mag niet vooruitkijken. Je niet te zeer verheugen. Maar ja: wielrennen is nu eenmaal een sport van vooruit, van de volgende meter, de volgende dag, van de volgende koers. Sport is sowieso een tamelijk hoopvolle bezigheid, en wielrennen is het hoopvolst van allemaal. Iedere dag is er eentje die wint (best vaak dezelfde), en zijn er tweehonderd die verliezen (ook best vaak dezelfde). En toch staan er de volgende dag weer 201 hoopvolle mensen aan de start, hopend dat het tollende kwartje vandaag eens hun kant op valt. Wat ik wil zeggen is: wielrennen is verheugen. Volgende week Omloop, volgende maand Ronde, dan Giro en Tour en Dumoulin en hoe zal het gaan? Heel vaak kan het verheugen zich qua genot meten met hetgeen waarop verheugd wordt. Sommige sporters ervaren dat collectieve verheugen als een eisenpakket. Supporters van sporters vrezen dat zo’n dwangbevel beslag legt op de rennersbenen, of op het rennershoofd, dat gaat tollen van teveel verheugen van buitenaf.

Laat hem met rust.

Maak voorbehoud.

Laat je niet meeslepen.

Het is een ingewikkelde regel. Enthousiasme kun je niet vormen zoals het je belieft. Enthousiasme springt niet na langdurige oefening door de hoepel van de door onbekenden ongeschreven regels. Enthousiasme is geen bejaarde golden retriever. Enthousiasme bevangt je. Daar is sport voor, geloof ik. Dat je iets ziet en dat je even, heel even maar, wordt opgetild uit de grauwe alledaagsheid, uit de voorspelbaarheid van voorbereidingskoers en kalmpjes aan. Dat je je wél kunt laten meeslepen, eindelijk eens. Dat je Evenepoel ziet en dat, al is het nog zo kort, alles even lijkt te kantelen.

Word lid van HP/De Tijd