Spring naar de content

NRC-sneeuwvlokje Philip Huff verklaart de oorlog aan niet-woke columnisten van de Volkskrant

UPDATE – Don Arturo wordt genoemd in een NRC-column van Philip Huff. “Ik krijg al mijn leven bakken stront over me heen – recentelijk werd ik notabene door mijn zogenaamde vrienden van GeenStijl afgeserveerd als een nihilistische, alcoholische crackjunk – maar zo gortig heb ik het nog niet meegemaakt.”

(Update 13 juni 2021) – Aanpassingen column Arthur van Amerongen

HP/De Tijd heeft de column ‘NRC-sneeuwvlokje Philip Huff verklaart de oorlog aan niet-woke columnisten van de Volkskrant’ van Arthur van Amerongen (dd. 11 juni 2021) aangepast vanwege onjuiste citaten. De tekst bevat nu de letterlijke citaten. 

In de column wordt onder meer gerefereerd naar artikelen van Philip Huff in NRC Handelsblad en Hollands Maandblad, waaruit ook wordt geciteerd. De citaten die in de oorspronkelijke column werden gebruikt, kwamen niet letterlijk uit de artikelen van Philip Huff, maar zijn bewerkt door Arthur van Amerongen. Dat de citaten waren bewerkt, was niet vooraf gemeld, en ook niet opgemerkt door de eindredactie.

Een columnist mag veel, maar andermans citaten naar eigen inzicht aanvullen en veranderen gaat te ver – ook al is het ironisch of satirisch bedoeld. 

Tom Kellerhuis (hoofdredacteur)
Nick Muller (webcoördinator)

Ik was stinkend jaloers op Philip Huff toen ik een jaar of zes geleden las dat hij in New York ging wonen om daar een roman te schrijven. Al mijn hele leven wil ik dat ook maar nu met mijn honden kan dat niet meer. 

Met drie van die beesten in een schoenendoos in de South Bronx bivakkeren, met tralies voor dat ene raampje dat uitkijkt op een binnenplaats vol spuiten, crackpijpen en condooms: dat moet ik niet meer willen op mijn leeftijd. 

Ik ben gedoemd om mijn ooit zo groots en meeslepend leven te eindigen als chroniqeur van de Algarve, het bejaardenreservaat waar een overstekende kip wereldnieuws is. 

Huff flikte het gewoon, pakte zijn knapzak en boekte een enkele reis New York. 

In NRC schreef hij:

“New York is een van de hoofdsteden van de wereld: van wat we vroeger de eerste, tweede en derde wereld noemden. Extreme rijkdom of verfijning in die stad wijst door die grote ongelijkheid voor mij al snel op decadentie. Die ongelijkheid is niet te rechtvaardigen. Er is geen vangnet, er slapen veel te veel mensen op straat. Dat laatste relativeert voor betrekkelijk rijke, witte mannen met een baardje en schrijfambities hun situatie behoorlijk. Maar het maakte het voor mij wel moeilijk om deze wereld te omarmen. Omdat ik werd geconfronteerd met de vraag op welke wijze jij medeverantwoordelijk en dus medeschuldig bent voor deze wereld. En de vraag zich opdringt of dat niet anders kan. En zo ja, of dat dan niet ook moet.

In een land waar je geen stemrecht hebt en je werk niet wordt gehoord, is het nog lastiger die vraag te beantwoorden. Maar: mijn haat voor mensen verdween hierdoor wel, werd omgebogen tot een kritische houding naar mensen die verantwoordelijkheid dragen voor de inrichting van de VS en Europa, die actief zijn in het politieke bedrijf.

Ook dat perspectief probeerde ik te verwerken in mijn boek , waaraan ik de laatste hand leg, hoewel ik de kansen op verkoop aan een uitgeverij niet te hoog inschat. Daarvoor past mijn profiel en dat van het boek vermoedelijk niet goed genoeg bij de Amerikaanse markt. Maar: een mens moeten blijven dromen.”

Ik voelde de pijn van Philip, die als witte, niet-joodse, cisgender man niet aan de bak kwam in de Big Apple. Sindsdien hoorde ik niets meer van hem, tot hij zeer recentelijk een polemiek schreef over Nederlandse columnisten. 

Huff ging volledig op het orgel, leest en huivert: 

In ons medialandschap onderscheiden we de serieuzere opiniecolumnisten (denk aan Tom-Jan Meeus in NRC en Sheila Sitalsing in de Volkskrant) van de auteurs die op een persoonlijke toon over het leven schrijven (Frits Abrahams (NRC), Aaf Brandt Corstius (de Volkskrant)).

In beide categorieën echter bestaat een subtype dat succes boekt met een zekere ‘nuchterheid’. Deze veronderstelde nuchterheid presenteert zich vaak als de – al dan niet ironische – stem van het ‘gezonde verstand’.

De relativering lijkt bij deze huiskamer-orakels, van Angela de Jong (AD) tot Arthur van Amerongen (de Volkskrant), ingebakken. Lezers identificeren zich graag met die ‘doe effe normaal’-attitude. Door hun verbazing over of onvrede met progressieve ontwikkelingen te verpakken in nuchterheid, kunnen schrijver en lezer deze kwesties wegzetten als aandachttrekkerij, modeverschijnsel of hysterie.

Voor veel millennials en daarop volgende generatie-Z’ers is duidelijk dat eerdergenoemde nuchterheid ten overstaan van deze problemen een voorrecht is van witte, redelijk gegoede columnisten (hallo Martin Sommer en Max Pam) die de meeste levensjaren achter zich hebben liggen en wier privileges overduidelijk verbonden zijn aan afkomst en geboortejaar – hoeveel columnisten van kleur kende deze krant tot voor kort?

Onlangs beweerde Elma Drayer in haar Volkskrant-column bijvoorbeeld stellig dat progressieve taal de wereld niet verandert, terwijl ze toch wekelijks in ouderwetse taal haar behoudende ideeën de wereld instuurt: studenten „jammerden” toen ze het normoverschrijdende gedrag van een hoogleraar ter sprake brachten, Akwasi was niet zozeer artiest maar vooral een „activist” en ze werd „zenuwachtig van dat gewijs naar structuren”.

Of neem Sylvia Witteman, die op Twitter een ingezonden brief uit de Volkskrant postte, een aanklacht tegen de „taalterreur” van „diversiteit en inclusie”, met als bijschrift: „hier ben ik het van harte mee eens.” Alsof homogeniteit en exclusie géén taalterreur is.

Het wereldbeeld van de oudere generaties is in het volle zicht verborgen: Witteman twittert schaamteloos over Nespresso-cupjes die „net smaken als de ristretto in Napels” terwijl ze op datzelfde medium statistieken over armoede belachelijk maakt; zijn mensen niet „te arm” maar „te beroerd” om een boterham te maken voor hun kinderen, vraagt ze zich af. Drayer bagatelliseert zonder problemen de „arbeidsomstandigheden” van slaafgemaakten, alsof ze het over haar arbo-proof werkomgeving heeft. Hun wereld is werkelijk niet groter dan hun – ongetwijfeld – comfortabele woonkamer met koffie en koekjes.”

Ik snakte naar adem toen ik deze ziedende filippica uit had, dat begrijpt u. Bovendien had ik een lamme hand gekregen omdat ik de 321 linkjes van Huff had aangeklikt. 

Ik krijg al mijn leven bakken stront over me heen – recentelijk werd ik notabene door mijn zogenaamde vrienden van GeenStijl afgeserveerd als een nihilistische, alcoholische crackjunk – maar zo gortig heb ik het nog niet meegemaakt. Maar goed, een van mijn bijnamen is Teflon Tuur en ik slof gemoedelijk naar mijn ongewijfeld on-heroïsche en vooral jammerlijke einde. 

Maar kom niet aan Witteman! Gelukkig reageerde zij adequaat en op de haar bekende ironische wijze.

Ik ging die Huff, die trouwens sprekend op mijn goede collega Sybren Kooistra lijkt, effe googelen en er blijkt veel meer met onze gepensioneerde millennial aan de hand te zijn! Het Gooische sneeuwvlokje heeft kennelijk nooit verwerkt dat hij niet aan de bak kwam in het zo diverse New York en zag zich daarom genoodzaakt driestuiverromannetjes voor oude dametjes met paars haar te gaan schrijven, een nadrukkelijke oekaze van zijn uitgever. En dan krijg je te maken met Arie Storm, de gesel van literair Nederland. 

Deze recensie van Storm begint hilarisch. 

“Felix Post is nog net geen dertig, schrijver, en hij is in de ik-vorm aan het woord. Niet alleen is het verhaal dat hij vertelt volstrekt oninteressant, maar hij vertelt ook echt álles wat hij meemaakt. Of juist niet meemaakt, want veel gebeurt er niet.

Een citaat, dat verduidelijkt in dit geval veel. Bladzijde 33: ‘Beneden bij de voordeur bedenk ik me dat ik de muts in de kroeg heb laten liggen. Ik hoop dat Eva het niet heeft gemerkt. Als ik naar binnen stap, zie ik dat de trap vol ligt met zaterdagkranten. Al dat papier, ik weet niet wat ik ermee moet.’

Ik val over dat ‘bedenk ik me’, want daarmee wordt gesuggereerd dat de ‘ik’ van mening verandert, en daar is hier geen sprake van: er schiet hem iets te binnen. Verder springt de indirecte wijze van vertellen in het oog. ‘Als ik naar binnen stap’ – hoezo áls? – ‘zie ik’ – ja, wie anders? – ‘dat de trap vol ligt met zaterdagkranten.’ Echt, die hele trap? En dan komt het ‘probleem’: ‘Al dat papier, ik weet niet wat ik ermee moet’.”

In het vooraanstaande en deftige Hollands Maandblad reageert Huff bijna huilend op de slopende recensie van Storm. In de stijl van Arie, en dat had de schat nou juist niet moeten doen! 

“Arie Storm is recensent. Daarnaast schrijft hij romans. Althans, volgens de flaptekst van zijn boeken. Zijn laatste, Maans stilte, is de droomprojectie van Storm op zijn eigen leven. Hij is geen freelance recensent meer, afhankelijk van stukjes, maar gevierd auteur, en gastdocent aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

En net als in een droom lijken de meeste dingen niet te kloppen (met het echte leven).

Zo lezen we op de eerste pagina, in de eerste twee zinnen: ‘Het gebouw stond er van buitenaf gezien angstaanjagend bij. Bevond je je eenmaal binnen, dan werd de aanblik er niet beter op. Had het met het christelijke karakter van de gebruikers ervan te maken dat alles hier zo lelijk was?’

Het gebouw stond ‘er van buitenaf gezien’ angstaanjagend bij? Dan denk je toch meteen: hoe staat een ‘gebouw’ er anders angstaanjagend bij? Van binnenuit gezien? En kan dat hele ‘binnen’ sowieso ook niet beter weg? Dus: ‘Het gebouw stond er angstaanjagend bij. Bevond je je eenmaal binnen, dan werd de aanblik er niet beter op.’

Nee. Dat kan nog korter: Het gebouw stond er angstaanjagend bij. Eenmaal binnen werd de aanblik er niet beter op.’ Dan is die ontstemmende ‘je’ ook weg.

We gaan door: ‘Had het met het christelijke karakter van de gebruikers ervan te maken dat alles hier zo lelijk was?’ Als iets lelijk is, moet je niet schrijven dat het lelijk is, maar laten zien waarom dat zo is. Dus: ‘Zou het door het karakter van de protestante bestuurders komen dat alles er zo sober uitzag?’

Dan zit je uiteraard nog wel met die onhandige vraagconstructie, maar die is minder storend dan de volgende zin: ‘Het pand huisvestte de hoofdstedelijke gereformeerde universiteit, die was zelfs de enige gebruiker.’ Die hele tweede clausule kan weg. ‘Het pand huisvestte de hoofdstedelijke gereformeerde universiteit.’ Punt.

Eenmaal in het universiteitsgebouw maakt Storm zonder hun namen te noemen Elsbeth Etty (‘de literatuurcritica met het markante lange, krullende, rode haar’) en Ronald Giphart (‘de in zijn manier van schrijven altijd jeugdig – zeg maar gerust infantiel – gebleven auteur’) belachelijk. Hij heeft dus geroddel over auteurs uit de werkelijke wereld nodig om zijn fictiewereld wat interessanteriger te maken. Het failliet van de literatuur, lijkt me.”

U begrijpt dat deze directe aanval op Arie Storm niet zonder gevolgen bleef. Het bleef nog lang onrustig op de Grachtengordel en het was nog niet gedaan met bellettristische rellette in een glaasje water, want La Huff belde even met Tzum, waar hij vervolgens helemaal mocht leeglopen. Leest en huilt mee: 

“Het stuk kreeg veel reacties, via de sociale media en via de mail. Veel reacties kenden dezelfde, bijna opgeluchte toon: eindelijk wordt deze kwestie eens geboekstaafd. Blijkbaar was meer mensen opgevallen dat Storm in zijn recensies schril en onbeschaamd kan zijn terwijl hij ook een structurele neiging heeft jubelrecensies te schrijven over boeken van uitgeverij Querido (en, zij het in mindere mate, over die van uitgeverij Prometheus, waar hij zelf publiceert).

De dataset is glashelder: Storm houdt van de boeken die zijn vrouw uitgeeft. Dat is heel fijn voor hem. En voor haar. Alleen: gezien de verhoudingen kun je die boeken niet in de krant bespreken. (Net zomin als dat je boeken van je ‘eigen’ uitgeverij kunt bespreken.) Dat is geen beschuldiging, maar een opvatting over beroepseer. Noem het journalistieke ethiek of recensentenmoraal.

Ik verwacht niet dat Het Parool iets doet met deze opvatting, want Storms aanpak is niet eens een publiek geheim, het is in literaire kring iets als ‘common knowledge’, zo merkte ik aan veel reacties die ik kreeg. Dat zal wel, maar ik wilde het gezegd hebben.

Zo, ik ben het kwijt want de lezer begrijpt dat deze kwestie mij zeer hoog zat. Ik laat mij niet wegzetten als huiskamer-orakel! Ach, had ik maar naar de wijze woorden van mijn held Jan Wolkers geluisterd: 

“Het is niet de gewoonte des arends zich met het ranzig rancuneus gekakel der hoenders bezig te houden als hij in een machtige glijvlucht het luchtruim doorklieft en vanuit de walm van kippevoer en mest door het bijziend pluimvee wordt nagestaard. Maar als een door de machtige ruis der wieken van de leg geraakt ziekelijk kapoentje zich verstout om zich op het ballonnetje der valse beweringen en onvolledige citaten hemelwaarts te verheffen, is die koning van de stratosfeer het aan de zwaan en de zwaluw verplicht dit met kussenvulling bedekt week diepvriesvlees met een houw van zijn geduchte snavel naar de legbatterij te doen terugtuimelen.”

Bon, ik ga maar eens lekker rode portjes drinken en en bridgen in de Nederlandse Club in Albufeira. Adiós, amigos.

** Tuur biedt zijn excuses aan voor de ontstane verwarring. Als Wiedergutmachung dit plaatje: