Spring naar de content
bron: anp

Niki Terpstra en de onvoorstelbaarheid van niet-wielrennen

Frank Heinen over Niki Terpstra, die voorlopig nog niet stopt met wielrennen: “Als hem wordt gevraagd wat-ie na zijn tijd als profrenner gaat doen, somt hij allerlei toertochten en mountainbikeraces op waar-ie graag nog eens aan zou deelnemen.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

In november is de stroom berichten over wielrenners die stoppen met wielrennen onophoudelijk. Elke dag weer eentje die het peloton verlaat, voor het terra incognita van de normale wereld. Dit weekend nog: Andrea Guardini. Hij reed voor een Roemeense ploeg. Meestal is dat de volgorde: eerst afzakken tot een Roemeense ploeg en dan stoppen. Eerder: Aru, Bonnet, Martin, Martin, Van Garderen, Kreuziger, Sabatini, Van Genechten, Vanendert, De Kort, Wynants, Docker, Sieberg, Roche, Sicard, Marczynski, Bookwalter, Marcato. Prima kopgroep voor een heuvelrit in de derde Tourweek in 2014. Je zou er neerslachtig van worden, van hoe de tijd verglijdt. Heb je wel genoeg genoten van de snor van Mitchell Docker? Heb je je wel vaak genoeg gerealiseerd wat een fijne renner Daniel Martin was? Ben je vaak genoeg vergeten waarom Romain Sicard nooit is doorgebroken, om het daarna op te zoeken en vervolgens weer te vergeten? 

Nu kan het niet meer.

Waarom stopt een wielrenner?

Omdat niemand hem nog wil?

Omdat hij geen zin meer heeft, of omdat het geen zin meer heeft?

In het lijstje hierboven staan een hoop namen die al jaren nauwelijks nog genoemd werden in de live uitzendingen van wielerwedstrijden, behalve misschien wanneer het over vroegere successen ging. Vanendert, Van Garderen, Kreuziger, Sicard, Aru; wielrenners uit een ander tijdperk. Hoe lang zullen ze nog hebben geloofd dat ze nog op hun oude niveau zouden terugkeren? Waar zou het geloof zijn omgeslagen in hoop, en wanneer werd de hoop wanhoop? Gaat zoiets plotseling, of geleidelijk? Of verdampt de hoop en blijft het plezier in fietsen nog een tijdje hangen?

Bagioli stopte, en werd pottenbakker. Ieder z’n zwarte gat, zeg ik altijd maar

Tony Martin wilde graag stoppen. Te vaak gevallen, te veel angsten uitgestaan. Hij liet weten dat hij zich niet langer in een almaar gevaarlijker koersend peloton wilde begeven. Dat hoor je vaker, eigenlijk zo lang als het wielrennen bestaat. Is het de sport die verandert, of de blik van de sporter? Je lichaam is op een zeker moment op, voor je geest geldt vermoedelijk hetzelfde. Bij de een gebeurt dat sneller dan de ander: Nicola Bagioli is pas 29, in theorie had hij nog vijf keer de Tour kunnen winnen, maar in de praktijk was hij er al achter dat zelfs deelnemen aan de Tour ingewikkeld zou worden. Hij stopte, en werd pottenbakker. Ieder z’n zwarte gat, zeg ik altijd maar.

Sicard had hartproblemen, De Kort moest stoppen na een ongeval waarbij hij drie vingers verloor. Hij was al oud, voor een renner, en misschien was hij er zelf ook wel mee opgehouden, maar het lot ontnam hem de kans om zelf het juiste moment te bepalen. Davide Rebellin (50) wilde ook stoppen, eindelijk. Tijdens zijn afscheidstournee brak hij echter zijn been, en nu wil hij toch doorgaan. Als het even kan, fietst hij volgend seizoen weer mee. Rebellin is de mannelijke Jeannie Longo, die stopte ook nooit. Longo is inmiddels 61, en ze start af en toe nog in regionale wedstrijden – die ze vervolgens wint.

The Unretiring, noemde de Herald Tribune haar. Longo werd vaak uitgelachen. ‘Oma’ werd ze genoemd, en dan niet op de Jantje Smit-manier. Omdat Longo een nogal nurkse vrouw was, werd haar niet-aflatende fanatisme beschouwd als onderdeel van een verknipte persoonlijkheid. Terwijl: ik begrijp haar.

Waarom zou je stoppen met dat wat je het liefste doet? Als het niet hoeft? Als de omstandigheden je er niet toe dwingen, en als je er niet achter komt dat die wereld helemaal niets voor jou is, zoals de Deense belofte Ludvig Wacker overkwam, die in een interview vertelde dat hij niet langer wilde fietsen tegen renners die in belangrijke races allemaal wel een of andere onduidelijke medicatie tot zich namen.

Als dat allemaal niet aan de hand is: waarom stoppen? Omdat je je verheugt op niet wielrennen? Je kunt nog je hele leven niet wielrennen. Kun je een leuker bestaan bedenken? O, en wat dan wel?

Altijd is er de vrees om te lang door te gaan, de Longo-angst zeg maar.

Veel minder aandacht is er voor de vrees te snel te stoppen.

“Ik vind fietsen vet,” zei Niki Terpstra, die klinkt als de jongen die hij al lang niet meer is

Op een verveloze zondagmiddag luisterde ik naar Niki Terpstra, die door Hidde van Warmerdam en Thijs Zonneveld werd geïnterviewd. Bij Terpstra ben ik al twee jaar lang bang voor het bericht dat hij ermee ophoudt. Dat de tegenslagen, de valpartijen en een algehele kansloosheid in grote wedstrijden hem uit het veld hebben geslagen. De tijd dat hij altijd in de eerste groep in de finale van een grote klassieker zat, en dat je nooit wist of hij de sterkste was, maar wel zeker wist dat hij de slimste zou blijken, is voorgoed voorbij, maar Terpstra fietst door. Zelfs nadat hij in juni half dood viel, tijdens een scootertraining op de dijk tussen Enkhuizen en Lelystad, en het even de vraag was of hij ooit nog weer zou kunnen lopen, dacht hij geen moment aan stoppen.

“Ik vind fietsen vet,” zei Niki Terpstra, die klinkt als de jongen die hij al lang niet meer is.

Dat hij nog eens Parijs-Roubaix zal winnen, lijkt uitgesloten. Hij wil de ploeg helpen, en zijn nieuwe ploegmaat Sagan zoveel mogelijk ‘wijs maken’ (Freudiaanse verspreking). 

Daar kijkt hij naar uit. Ook vet.

Het is duidelijk: Terpstra stopt niet vrijwillig. Zijn renner-zijn is niet zomaar een beroep dat je kunt inruilen voor een ander. Voor hem is bijtijds stoppen een contradictio in terminis. Als hem wordt gevraagd wat-ie na zijn tijd als profrenner gaat doen, somt hij allerlei toertochten en mountainbikeraces op waar-ie graag nog eens aan zou deelnemen. Dat er een moment zal zijn waarin er vettere dingen dan wielrennen zijn leven beheersen, moet eerst nog maar eens bewezen worden.