Spring naar de content
bron: anp

Mathieu van der Poel en de verwachte overwinning van het onverwachte

Frank Heinen vindt veldrijden een ingewikkelde sport om van te houden, juist omdat het ogenschijnlijk zo eenvoudig is. ‘Een uur heel hard fietsen over een ondergrond waarvoor fietsen niet zijn bedoeld.’

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Het is zondagmiddag 5 februari 2023, 15:00 uur, en ik vind veldrijden nog niet zoveel aan.

Het WK staat op het punt van beginnen. De eerste renners stellen zich op bij de start. Er zijn mensen – wielerliefhebbers die ik waardeer, koersfans wier mening ik graag ter harte neem – die zeggen: het WK cyclocross is het mooiste uur van de winter.

Tja.

‘Dit is de Thrilla van Manilla,’ zegt Karl Vannieuwkerke vanuit een verwarmde studio op een veldje aan de rand van Hoogerheide. Van Aert tegen Van der Poel, in het veld, zonder de nodeloze interrupties van ploegtactiek, strategie en uitputting, dat is waaraan de Vlaming het meest van al behoefte heeft. Dichter bij boksen is een sport die niet boksen is zelden gekomen. Een tweekamp. Tien ronden. Eentje haalt de finish als eerste, de ander gaat knock-out.

Ik vind cyclocross een ingewikkelde sport om van te houden, juist omdat het ogenschijnlijk zo eenvoudig is. Een uur heel hard fietsen over een ondergrond waarvoor fietsen niet zijn bedoeld. De sterkste wint. Behalve als de sterkste pech heeft, dan wint de op één na sterkste. Enzovoort. Het is een verduiveld zware en uiterst technische sport, en toch bevalt het me niet: ik kijk naar wielrennen voor het spel, voor het onverwachte, voor die zeldzame keren dat de zwakkere de sterkere in de luren legt. In feite kijk ik naar wielrennen voor de oneerlijkheid van de sport.

Het voldoet als methadon voor de donkere maanden, als nicotinepleister voor de verslaafde, maar als sport op zich? Hm.

Cyclocross is me te eerlijk. Te voorspelbaar. Te verwacht.

Het voldoet als methadon voor de donkere maanden, als nicotinepleister voor de verslaafde, maar als sport op zich? Hm.

Toch kijk ik. Waarom? Omdat het Van der Poel is. Omdat het Van Aert is. Omdat je kijkt als zij het tegen elkaar opnemen, omdat je je later niet wil afvragen waarom je niet altijd keek toen het kon, omdat wat erna komt nooit zo mooi kan zijn als wat er is. En omdat het Vlaanderen is, omdat het Paul Herygers is in wiens stem altijd de diepe lotsverbondenheid met modderfietsen doortrilt. Ik kijk vanwege de balken, en vanwege de trap en de zuurtjesbrug. En vanwege de eeuwige Lars van der Haar, die volgens Herygers op het NK nog ‘volledig van de haak getrokken werd’. Van der Haar, al jaren hardwerkende topkok in een gehucht waar toevallig ook Jonnie Boer en Sergio Herman elk een restaurant uitbaten.

‘De beesten zijn los,’ roept Van Gucht.

Van der Poel demarreert min of meer direct vanuit de start. De rug kromt zich, het lijkt wel alsof die rug, die hem zo vaak dwars zit, op eigen initiatief te werk gaat.

Herygers, zachtjes hijgend: ‘Eerste cartouche.’

Na 3 minuten en 40 seconden is er van tegenstand al geen sprake meer. Weggewapperd. Dunne zakdoekjes na een keer stevig snuiten.

Allemaal verwacht.

Van Gucht: ‘Averij, jongens, averij!’

Wat volgt, is een ongelofelijk uur. Mathieu van der Poel en Wout van Aert galopperen door het zand, langs de bomen, over de trappen en de balkjes. Eerst de een, dan de ander. Om en om, en om en om. Het verschil tussen het achterwiel van de voorste en het voorwiel van de achterste is nooit meer dan een paar meter.

En de tegenstand? Op een andere planeet, een halve minuut verderop. Renners als Joris Nieuwenhuis en Gerben Kuypers, Het Wonder van Nieuwpoort.

Herygers: ‘Die stond een paar maanden geleden nog om vier uur op om naar de vleesfabriek te gaan.’

En het duel vordert, en de commentatoren glibberen van de ene oorlogsmetafoor naar de volgende. Generaals, kanonnen die geladen worden, het woord ‘Blitzkrieg’ valt. En met elke meter die meer bevestigt dat de twee meest getalenteerde wielrenners van hun generatie exact even goed zijn, vandaag althans, wordt de opwinding meer sinister van toon.

Van Gucht: ‘Het is mekaar doodsteken op dit moment.’

Dan, direct na de start: de slotronde.

Herygers: ‘Amai. De bel.’

En het gouden licht schijnt door de takken van de kale eiken, en Mathieu van der Poel kromt zijn rug nog maar eens. 

‘Vlam in de pijp, wind in de poep.’

Nog een laatste keer het bosje, de tribune, de balken, de trap. Van Aert, Van der Poel, al vijftien jaar lang elkaars schaduw, elkaar al tot vervelens toe tegengekomen, eindeloos vaak tegen elkaar uitgespeeld, op elkaar aangewezen, in elkaars levens verstrengeld geraakt, tot elkaar veroordeeld geweest, elkaar achternagezeten, opgezweept, gek gemaakt, vergeefs genegeerd, in een eeuwige, verrukkelijk verwachte dans door de modder.

De sprint.

Sven Nys verwacht dat Van Aert gaat winnen, Paul Herygers verwacht dat Van Aert gaat winnen, Richard Groenendaal verwacht dat Van Aert gaat winnen en Van Aert verwacht dat zelf eigenlijk ook wel. En dan gebeurt het: nog voor het moment dat je het zou verwachten, begint Van der Poel met sprinten. Hij heeft zijn tegenstander de hele race bestookt (onverwacht), behalve bij de laatste balkenpassage (onverwacht).

Van Aert, Van der Poel, al vijftien jaar lang elkaars schaduw, elkaar al tot vervelens toe tegengekomen, eindeloos vaak tegen elkaar uitgespeeld, op elkaar aangewezen, in elkaars levens verstrengeld geraakt, tot elkaar veroordeeld geweest

En nu dit.

In een paar verbijsterende pedaalbeuken waar de watts met honderden tegelijk vanaf spatten maakt hij zich uit de voeten, Van der Poel versnelt en blijft versnellen. Van Aert, de snellere, komt nauwelijks nog aan zijn achterwiel.  De een barst bijna uit zijn snelpak van opluchting, de ander zakt door zijn hoeven. Knock-out.

Met Mathieu van der Poel en Wout van Aert moet je altijd het onverwachte verwachten. En dan, als het onverwachte inderdaad plaatsvindt, blijkt dat je het toch niet kon zien aankomen.

Nooit verwacht dit nog eens te schrijven, maar: veldrijden, wát een sport.