Spring naar de content
bron: anp

Jij, Mathieu van der Poel, wint de Ronde van Vlaanderen

Frank Heinen beschrijft de laatste meters van de Ronde van Vlaanderen: “Vooruit, vooruit, vooruit godsamme, de verzuring tegemoet.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Nog één kilometer.

Bestaan er mooiere ontknopingen van wielerkoersen waarin twee renners van gelijk niveau samen naar de streep rijden? Die laatste meters, het spel van zelfverzekerdheid die steeds net de vertwijfeling voorblijft, de pijn die elk moment aan alles een einde kan maken, het loeren naar de versnelling van de ander, alle gedachten in je hoofd die zich in de vorm van een pijl laten drukken, vooruit, vooruit, vooruit godsamme, de verzuring tegemoet; kan het heerlijker, eerlijker, bezeerlijker?

Misschien. Maar ik zou niet weten hoe.

Van Aert neemt niet meer over, laat zich meeglijden. Ook in de uitputting behoudt hij zijn stijl. Als gegoten, noemen ze dat, hoe hij op de fiets zit. Gegoten in het toekomstig brons van het standbeeld dat ze vast nog eens voor hem zullen oprichten, ooit, ergens hier in de buurt.

Zijn ogen staan hol, als van iemand die de hele nacht videospelletjes heeft gespeeld. De mond hangt op half zeven, het gelaat is bleek. Als je niet beter wist, zou je zeggen: uitgeput. Ziek misschien. Aan het eind van zijn Latijn.

Je weet wel beter. Je hebt dit hoofd al te vaak gezien.

Nog achthonderdnogwat meter.

Bordje met ‘900’ erop gemist. Net even omgekeken. Hij zat er nog, met die ogen en die mond. Je kijkt niet vaak om. Liever niet. Rijden, koersen, spelen. Wie probeert te winnen, maakt de meeste kans dat ook te doen. 

Nog eens omkijken. Linkerschouder. Uit het zadel.

Wachten. Wachten. Je staat niet bekend als iemand die wacht, maar ook bepaald niet als dombo. Niet wachten is verliezen. De truc is: niet te vroeg gaan, maar ook niet te laat, zoals in de Brabantse Pijl, toen je na de bocht plots het plakje kaas in een Franse tosti was.

Je won bijna alsnog. Anderen vonden dat prachtig. Jij niet. Bij jullie thuis is tweede niks, een papiertje in de wind.

Omkijken. Linkerschouder.

Je weet: over een minuut is het voorbij. Alleen: niet elke minuut duurt even lang. Sommige minuten nemen een halve loopbaan in beslag. Nee, je vond het niet ingewikkeld, toen hij, toen Wout, die jongen die overal opdook waar jij was (en andersom), die jongen die je al kent sinds jullie allebei reden zonder schema’s, zonder idee, met alleen dat onbestemde gevoel beter te zijn dan de rest (en een pakje Wicky voor de suikers), die jongen die je zo vaak verslagen hebt, zo veel vaker dan andersom, dat juist die jongen in de afgelopen maanden plots de beste wielrenner ter wereld werd. Nee toch? Je was niet jaloers toch?

Nee. 

En als het wel zo was, zou je het ontkennen.

Hij is gewoon ook iemand die je moet verslaan. Als je bent wie jij bent, wil iedereen je altijd maar verslaan. Op een zeker moment went dat. Je voelt het, dat jouw aanwezigheid een extra trofee betekent die er te winnen valt voor wie je voorblijft. Eigenlijk weet je niet beter.

Nog zeshonderdzoveel meter.

Uit het zadel, versnelling checken. Linkerschouder.

Je vader heeft hier al eens gewonnen, in de late Middeleeuwen. -9 was je toen. Van die sprint staan vergeelde beelden op YouTube, je hebt ze wel eens opgezocht. Goeie sprint, op zich.

Niet elke minuut duurt even lang. Sommige minuten nemen een halve loopbaan in beslag

Je probeert je voor de geest te halen uit welke positie je vad-

Tik.

Een ketting die op een ander blad ploft.

Hoe korter de sprint, hoe groter je kansen. Als hij wil winnen – en reken maar van yes dat-ie dat wil – zal-ie vroeg gaan. Maar ja: wat is vroeg? Als kleine jongen al weten dat je coureur wilt worden, dát is vroeg. Een talentvol spelertje zijn, bij Willem II spelen en dan, als de bal zich aan de andere kant van het veld bevindt, opeens denken: op een dag win ik de Ronde van Vlaanderen. Meer kinderen hebben die gedachte. Een enkeling maakt er werk van. Met die enkeling loopt het meestal niet goed af.

Omkijken. Linkerschouder.

Nog eens.

Nog vierhonderdeneenbeetje.

En weer: omkijken.

Willekeurige gedachte: Kanarieberg-Muziekbos. Zoals met de meeste willekeurige gedachten zal ook deze zich net zolang blijven herhalen tot ik zelf iets nieuws verzin.

Kanarieberg-Muziekbos, Kanarieberg-Muziekbos, Kanariebergmuziekboskanariemuziek. Als ik net niet win – die optie moeten we onder ogen komen – zal ik zeggen: ik heb het laten liggen in het Muziekbos. Geen toelichting. Alleen: ik heb het laten liggen in het muziekbos.

Geen corridor van geluid dit keer. Stilte. En de speaker die ons naar zich toe buldert.

De rest nadert. Te laat. Sprint om de derde plaats, een snipper in een storm.

De tijd is van kauwgom nu.

Nog eens omkijken? Linkerschouder? Neuh.

(Toch maar wel.)

Shani Davis had een foto van zijn rivaal Erben Wennemars op zijn koelkast. Elke keer dat hij iets lekkers wilde pakken, zag Davis die foto, en dan stelde hij zich Wennemars voor, kikkersprongen maken in een bos tot het melkzuur hem uit de oren kwam, een bos wortelen in de hand, en dan sloot Davis de deur maar weer. 

Zou van Aert een koelkast hebben?

Als hij niet aangaat, zul jij het moeten doen. Je weet al bij welk bordje. Maar hij zal wel eerder gaan. Wanneer?

De truc is: in het hoofd van de ander binnendringen, daar de woonkamer in banjeren en de tv op een ander kanaal zetten.

Omkijken? Ach, waarom ook niet.

300

Als hij er echt een lange sprint van wil maken, zou dit een moment kunnen zijn.

Of dit.

Nee.

Omkijken. Laatste keer? Laatste keer, beloofd.

Elk moment nu kan de aanzet komen, direct gevolgd door een soort pijn die niet uit te leggen valt, een opeenvolging van steken die zich niet tot je benen beperken, niet eens tot je lichaam, maar die in een tel de hele wereld omvatten, de Goldberg Variaties onder de pijnen. Elke wielrenner kent die pijn, die verzuring heet, een veel te alledaags woord eigenlijk, het is een symfonie van kortstondig lichamelijk ongemak. De enige manier om dat soort pijn te verdragen is de wetenschap dat de ander er precies zo aan toe is. Zodra je merkt dat dat niet zo is, houdt het verdragen op en verwordt de pijn van een brede sloot waar je wie weet overheen kunt tot een muur van gewapend beton en prikkeldraad.

Stel: jullie rijden zo door. Gewoon: zo, in een halve surplace de finish over, allebei denkend: hij moet maar aangaan. Wie wint er dan? 

Ja, jij dus.

Nee, Dan wint Kristoff. Voornaamste vraag: wat zal Michel Wuyts doen? En is er dan voldoende nazorg?

Kanarieber- 250.

Wáárom wacht hij zo lang? Kan-ie niet meer?

Je hebt wel eens gezegd dat Parijs-Roubaix je favoriete koers is. Je gelooft in niets anders dan jezelf, maar even, heel even bevangt je de gedachte: wat als die woorden nu opduiken op de weg, in de vorm van een stukje glas?

Is het te laat om het terug te nemen?

Wachten. Wachten. Wachten.

Geschreeuw. De speaker. Wiens naam? Je hoofd is een pasteitje nu. Binnenin: ragout van twijfel

Niet meer omkijken.

Kanari- 200 METER.

Ja.

Nu.

Verzuring. Kramp. Goldberg.

Schakelen. Nog eens.

Geen bordjes.

Geen zicht.

Kanariebosmuziekberg. Kananananananana.

Een fiets naast de jouwe. 

Herstel: een voorwiel.

Dan: de streep.

Sneller dan verwacht. Alsof het elastiek van de tijd plots is losgesloten.

Jump.

Naast je: jump.

Afgelopen. Alles wat nu nog gebeurt, heeft geen belang meer. Geschreeuw. De speaker. Wiens naam? Je hoofd is een pasteitje nu. Binnenin: ragout van twijfel.

Wie, roep je. Wie? WIE?

Ze geven antwoorden die je niet gelooft.

Wie, roep je nog eens.

Jij.