Spring naar de content
bron: winteruur

Ja ja ja jajajaja José de Cauwer (vader en zoon)

Frank Heinen over wielercommentator José de Cauwer: “Niemand kan het voorjaar zo aankondigen zonder het aan te kondigen als José.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

In de aanloop naar een klim, zaterdag (ik ben vergeten welke, mogelijk de Berendries, maar het Vossenhol zou ook kunnen), net nadat Renaat Schotte vanaf de motor omineus had aangekondigd dat dit de plek was waar de violen gelijk gestemd konden gaan worden, zei José de Cauwer, ogenschijnlijk zonder aanleiding: ‘Ja. Ja ja, jajajajaja.’

De woorden vielen hem hoorbaar zomaar uit de mond. 

Net als elke gewone liefhebber is ook de co-commentator eind februari een emmer bevestiging die plotseling overstroomt. 

Ja. Ja ja, jajajaja. Het moest wel lente zijn.

Sneeuwklokken, krokussen, wielrenners waar je maar keek.

Niemand kan het voorjaar zo aankondigen zonder het aan te kondigen als José. Ook na maanden afwezigheid begint hij te praten alsof er helemaal geen vier maanden afwezigheid zijn geweest. Alsof zijn commentaar een perpetuum mobile is. 

Ooit in gang gezet, en nu door niemand nog te stoppen. Laten we het hopen.

José, die overal de weg kent. Elke kuil, elke bocht, elke door boomwortels bubbelig geworden strook macadam. José, die in elk café al eens het licht heeft uitgedaan. José, die overal thuis is, of toch tenminste: mag doen alsof-ie het is.

‘Karel Martensstraat, Mater. Holleweg. Rechtsop draaien, duik naar beneden, Wolvenberg, kasseien.’

José, die behaaglijk aan de finish gezeten voelt wat de renners voelen. Het lichaam heeft een heel eigen geheugen. Wanneer het peloton zich door de velden wringt, met nieuwe renners, nieuwe ploegen, verse verhoudingen, nieuwe wijn, ouwe zakken, dan wordt José weer even coureur. Hij is de zeventig al gepasseerd, maar in het openingsweekend wordt het altijd weer even 1975, het jaar dat hij derde werd.

Eens in de zoveel tijd tref je een Oewah van drie verdiepingen, met een voor- en achtertuin, een vliering, garage en alpacastalgelegenheid

Rechtsop. Wolvenberg. Een renner belandt in de akker. Een stengel blijft geknakt achter.

José neemt het woord. 

‘Oewah.’

De ene Oewah is de andere niet. De meeste Oewahs zijn ademwolkjes die vervliegen zodra ze zijn uitgesproken. Soms zit er een Oewah tussen die kapot valt als een Duralex-glas op juist bestampvoette plavuizen. En eens in de zoveel tijd tref je een Oewah van drie verdiepingen, met een voor- en achtertuin, een vliering, garage en alpacastalgelegenheid. De Oewah van José is 45 jaar oud. In de commentaarcabine is het 1975. De benen staan in de fik. Bij valpartijen straalt José de pijn van de gevallen coureur door de ether tot in de huiskamer. Hij voelt ‘m ook, die pijn, de pijn van toen vermengt zich met het live lijden. Ligt een renner in foetushouding in de greppel, dan ligt de José van een halve eeuw geleden er in gedachten naast.

José, die alle renners persoonlijk kent. Die hoorbaar rechter op gaat zitten wanneer een Nederlandse nieuweling, een jongen van negentien die Olav Kooij heet en die waanzinnig moet kunnen sprinten en daarom nu al Het Jachtluipaard van Numansdorp mag heten, even voor het peloton uit rijdt. Omdat hij hem al lang kent, de jongen mogelijk hoogstpersoonlijk tot toprenner in spé heeft geboetseerd, maar daarover zwijgt José.

José, die zich zelden partijdig betoont, maar die in plaats daarvan het spel beschouwt als de ouder die het zichzelf verbiedt in gedachten een van zijn kinderen voor te trekken. Zelfs niet zijn lievelingskind. Zijn toon varieert tussen het overzicht van de ploegleider, en de opwinding van de renner. Tussen die van de vader, en de zoon.

Nu begrijpt hij dat het leven vooral een zoektocht inhoudt naar tevredenheid over jezelf. Voor sommigen leidt die tocht over de hele aarde, anderen hoeven er het erf niet voor af.

José is zelf beide. Vader, zoon. Zijn eigen vader is honderd jaar. Toen hij laatst in het programma Winteruur zat, vertelde De Cauwer over zijn eigen vader, een niet al te avontuurlijke duivenmelker. Vroeger oordeelde de zoon hard over wat hij interpreteerde als een gebrek aan initiatief van de vader. Nu begrijpt hij dat het leven vooral een zoektocht inhoudt naar tevredenheid over jezelf. Voor sommigen leidt die tocht over de hele aarde, anderen hoeven er het erf niet voor af.

Elke dag komt hij bij pa op bezoek. Rond vijven, als er geen koers is tenminste. 

Veel zeggen ze niet. Het meeste is al (of hoeft niet) gezegd. 

Toen presentator Wim Helsen hem vroeg of zijn vader het programma zou kijken, vertelde José de Cauwer dat zijn vader nauwelijks nog ziet. Toch gaat hij nooit dichter bij het tv-scherm zitten, want dat is slecht voor zijn ogen.

‘Wil je hem nog iets zeggen?’ vroeg Helsen aan het slot van het gesprek.

En José de Cauwer zei: ‘Kijk, liefst zo dicht mogelijk. En luister.’

Het was een bericht van de zoon aan de vader, maar elke wielerliefhebber die het hoorde, zal op dat moment hebben gedacht: Ja. Ja ja, jajajajaja.