Spring naar de content

In Lombardije klinken de echo’s van gisteren als verheugen

Zaterdag was het weer zo ver: het einde van het wielerseizoen. Tadej Pogacar schreef na een spannende sprint geschiedenis in de Ronde van Lombardije. Frank Heinen: “Wat dat betreft, is het wreed dat een wielerjaar eindigt met zo’n meesterwerk van een wedstrijd. Een laatste keer wordt je datgene ingepeperd waarvan je maandenlang verstoken zult blijven.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

De eerste klim die zaterdag op het parkoers van de Ronde van Lombardije opdook, was de Ghisallo, een bescheiden helling. Een bergje van niks, goedbeschouwd. Bovenop de Ghisallo staat een kerkje, de Madonna del Ghisallo. De Madonna del Ghisallo is een wielerhistorisch cliché van Abdelkader Zaaf-achtige proporties, iedereen die wil verklaren wat er zo mooi is aan de sport en er zelf geen woorden aan te geven, verwijst naar de Madonna del Ghisallo, met zijn standbeelden van Coppi en Bartali, met de fiets waarop Casartelli zijn eigen dood tegemoet reed, met een roze trui van Vos en een regenboogtrui van Kuiper en al die andere kleine en grote relikwieën uit een sport die tijdens het vooruit rijden voortdurend met een half oog over z’n schouder kijkt, de geschiedenis in.

Ik dacht aan Sam Oomen, die in de podcast Live Slow, Ride Fast vertelde hoezeer hij zich verbonden voelde met de geschiedenis wanneer hij in Lombardije rondreed, ‘next level’ noemde-ie dat. Zaterdag reed Oomen op kop in dienst van Roglic, in wiens nabijheid op de fiets hij zich ‘nietig’ zei te voelen, ‘zoals wanneer je in een oceaan springt’. Ooit gaat Sam Oomen poëzie schrijven en dan zullen de uitgevers voor hem in de rij staan.

Hoe lang het wielrennen ook bestaat, soms lijkt het alsof de sport geen dag veroudert. Ik geloof dat een deel van het geheim van de eeuwige jeugd in koersen als de Ronde van Lombardije zit, als in een afgesloten glazen kistje: je kunt het duidelijk zien, je kunt het bestuderen tot je een ons weegt, maar helemaal tastbaar wordt het nooit.

Toch moeten we hard zijn: zoals alles vóór de Omloop niet telt, telt alles na Lombardije ook niet

Zaterdag was het weer zo ver: het einde van het wielerseizoen. Eurosport gaat geloof ik nog wel even door, die zullen niet rusten voor ze Karsten Kroon en Jeroen Vanbelleghem het hele jaar door 24 uur per dag wielerbeelden laten becommentariëren, wachtend op de dag dat ze allebei volkomen doordraaien en vergetend dat dat al lang geleden is gebeurd, tijdens een of andere eindeloze Vuelta-rit. En zelfs als Eurosport het bijltje erbij neergooit en op het skispringen overspringt, wordt er vast nog gekoerst in China en het crossen schijnt ook alweer begonnen te zijn. Toch moeten we hard zijn: zoals alles vóór de Omloop niet telt, telt alles na Lombardije ook niet. Bij het slot van elk wielerseizoen zakt de lift van je gemoed een paar verdiepingen. Pas als de dagen beginnen te lengen, begin februari, zul je er pas weer een beetje gat in beginnen te zien. Wat dat betreft, is het wreed dat een wielerjaar eindigt met zo’n meesterwerk van een wedstrijd. Een laatste keer wordt je datgene ingepeperd waarvan je maandenlang verstoken zult blijven.

Lombardije lag er grijs bij, zaterdag. Dof, alledaags, verdraaid weinig gouden strijklicht dat tussen de boomtakken scheen om de weg richting de peilloze diepte van de winterstop wat te verlichten. Allemaal in gezwinde draf op weg naar het zwarte gat.

Die grauwheid was een opsteker. Als de wedstrijd nu ook een beetje grijzig verliep, zou het misschien met de weemoed meevallen, de komende maanden.

Ik keek. De hele middag. Het was 2021, maar het had ook best 1985 kunnen zijn, of 1937.

Ik zag Tadej Pogacar, die het soort Tourwinnaar is die klassiekers probeert te winnen, omdat het klassiekers zijn. Voor de 21ste-eeuwer die Pogacar is, rijdt hij verbijsterend laat-19e-eeuws. Wanneer hij demarreert, op momenten die altijd te vroeg lijken, omdat je vergeten bent dat je dat de vorige keer ook dacht toen hij te vroeg leek te demarreren, kun je je op de maat van zijn wat schokkerige manier van bewegen laten terugvoeren in de tijd. Pogacar reed door Lombardije zoals ze zeventig jaar geleden al door Lombardije reden, en, deo volente, over zeventig jaar nog. Een zwartwit-coureur in kleur is hij. Achter hem, de precieze pieker, vormde zich een groepje waarin een groot deel van het wielerplezier van de laatste vijf jaar (minus Wout & Mathieu) samenkoekte. Het was een schitterend gezicht hoe zoveel kracht zich weigerde te verenigen, hoe iedereen zijn kansen woog en ze net te licht bevond, hoe, met de totale uitputting om de volgende hoek, negen strategieën steeds opnieuw moesten worden gewijzigd. Wel rijden, niet rijden, een beetje rijden, en Pogacar maar uitlopen en Alaphilippe maar hopen en bidden en zijn tegenstanders stiekem aanvuren. Zelf kon hij helaas niks doen, er reed een ploegmaat voor hen uit.

Die ploegmaat heette Fausto.

Echt: Fausto. Wielerste wielernaam. Meer nog dan Gino, Eddy, Lance. Eerst Fausto, dan Briek, en dan heel lang niks, qua wielernamen.

Een talentvolle Italiaanse wielrenner heet Fausto, en als zijn ouders het niet verzonnen hadden, dan zou er vast een overheidscommissie zijn gekomen om een naamsverandering te verordonneren

Fausto. In het wielrennen weten ze hoe ze de melancholie moeten oppoken. Een talentvolle Italiaanse wielrenner heet Fausto, en als zijn ouders het niet verzonnen hadden, dan zou er vast een overheidscommissie zijn gekomen om een naamsverandering te verordonneren. En Fausto reed door als iemand in wiens gedachten de kans op een zege in zijn eigen stad volkomen de overhand heeft gekregen, en eindigde uiteindelijk als tweede. Pogacar won. Hij bleek de derde renner in de geschiedenis, die twee stuks ‘monument’ en één stuks Tour in hetzelfde jaar wist te winnen. De andere twee heetten Merckx en Coppi. Eddy, Fausto. Ik dacht aan Sam Oomen, die, als ik in de overheidscommissie Wielernamen had gezeten, Joop of Jo Oomen had geheten. Oomen waande zich in de geschiedenis van de Ronde van Lombardije misschien ook nietig, maar hij reed er toch maar, hij zwom mee in de stroom die van het heden vanzelf historie maakt.

In de koers herhaalt de geschiedenis zich voortdurend, en elke herhaling wordt een beetje verbeterd. Iedere keer dat er een verhaal van gisteren wordt herverteld, is dat in wezen een verkapt verheugen op morgen. Van alle fijne dingen aan wielrennen vind ik dat misschien wel het allerfijnst.