Spring naar de content
bron: anp

De laatst overgebleven tegenstander van Mathieu van der Poel

Frank Heinen over Mathieu van der Poel, die zondag voor de derde keer wereldkampioen veldrijden werd. “In de cross komt zijn belangrijkste tegenstander altijd opdagen, want die zit op hetzelfde zadel. Mathieu van der Poel rijdt tegen zichzelf. Omdat het winnen van anderen geen uitdaging meer vormt, probeert hij week in, week uit van zichzelf te winnen.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Zondag werd het WK cyclocross verreden in een Zwitsers modderbad. Iedereen wist dat Mathieu van der Poel zou gaan winnen. Michel Wuyts wist dat Mathieu van der Poel zou gaan winnen, alle concurrenten wisten dat Mathieu van der Poel zou gaan winnen, zijn vader Adrie wist dat Mathieu van der Poel zou gaan winnen en Mathieu van der Poel zelf wist het ook best, al deed hij zijn best niet te zeer op de zaken vooruit te lopen. Maar ja, nergens kun je met zo’n kalm gemoed de huid van de beer verkopen, wegbrengen, aan de muur van de koper hangen en de Kunst & Kitsch-uitzending waarin meneer Aardewerk aanraadt hem voor tenminste vijfhonderd euro te verzekeren bekijken nog vóór-ie geschoten is als in de cross.

Thijs Zonneveld becijferde gistermiddag dat Van der Poel dit jaar 94.6 procent van de crossen won waaraan hij deelnam. De ene keer dat hij niet won, was in Ronse. Daar eindigde hij als derde. Het is misschien wel het grootste cadeau dat Van der Poel deze hangende sperzieboon van een sporttak had kunnen schenken. 

De illusie dat hij verslaanbaar is.

De suggestie dat wat voor de hand ligt, niet per se gebeurt en dat wat vanzelfsprekend is soms ook aan zijn eigen vanzelfsprekendheid ten onder kan gaan.

Sport bestaat bij de gratie van het onverwachte, bij de aanhouders die fietsen op de brandstof van de hoop dat het spreekwoord ooit eens voor hen uit het vet zal worden getrokken. Zonder hoop geen strijd, en zonder strijd geen sport.

Bij gebrek aan Wout van Aert was Toon Aerts dit seizoen een van die hopers met klei aan de kin.

De kans is aanzienlijk dat Toon Aerts, die die middag in Ronse won, nooit meer een indrukwekkender prestatie zal leveren. ‘Ronse’ zal tot ver buiten de familie Aerts voor eeuwig een mystieke klank behouden. Bij elke nieuwe bokaal of plak die Mathieu verdient, bij elke grens die hij in de sport nog gaat verleggen, bij elke nieuwe zijarm van de wielersport waarin hij zich nog de beste zal betonen, zal er iets van al dat voor ons ongetalenteerde schlemielen onbegrijpelijke vertoon van natuurtalent afstralen op Toon Aerts, de man die nog eens in zijn eentje een kolkende rivier heeft omgeleid. Toon zal lezingen gaan geven waarin hij vaststelt dat hij ook niet weet hoe hij het gedaan heeft, toen, maar dat onomstotelijk vaststaat dát hij het gedaan heeft en dat daarmee bewezen is dat alles mogelijk is. Na een ovationeel applaus zal hij zijn van kruin tot voetzolen opgepepte gehoor verlaten en iemand zal stamelen: ‘Daar gaat Toon Aerts. Die heeft ooit nog eens Van der Poel verslagen.’ 

Krankzinnige zin. Alsof je zegt: ‘Daar gaat Piet. Die heeft nog eens het NOS Journaal gewonnen.’

Er zijn mensen die geloven dat Mathieu van der Poel geen Toon Aertsen nodig heeft. Dat hij, als ze gisteren met z’n allen besloten hadden thuis te blijven (of elders een alternatief WK een B-WK te rijden, zonder hem in te lichten) zichzelf dan toch een uur lang door Dübendorfse slijk was gaan halen, gewoon, voor de lol. Er rijdt toch nooit iemand voor hem uit. 

Iedere sport is in wezen klaverjassen, met tegenstanders en kansen en inschatten en hopen en verwachten en een beetje geluk en dan op het juiste moment… Voor Mathieu van der Poel is sport – of in elk geval: deze uithoek van de sport – patience. In de cross komt zijn belangrijkste tegenstander altijd opdagen, want die zit op hetzelfde zadel.

In de cross komt zijn belangrijkste tegenstander altijd opdagen, want die zit op hetzelfde zadel.

Mathieu van der Poel rijdt tegen zichzelf. Omdat het winnen van anderen geen uitdaging meer vormt, probeert hij week in, week uit van zichzelf te winnen. Dat is, behalve een boeiende filosofische probleemstelling voor een loos moment (omdat Van der Poel altijd wint, zou je verwachten dat hij ook makkelijk van zichzelf wint. Maar omdat hij tegelijkertijd nooit verliest, kan hij zichzelf in principe nooit verslaan) in de eerste plaats een genot om te zien. Hij die alle motivatie uit zichzelf moet wringen, is op zoek naar de ultieme race. Het veldrijden, dat zompige achterneefje van de wintersporten, het meurende reepje licht op druilerige januarizondagen, is voor hem een spel dat je kunt uitspelen.

Het is inderdaad ontzettend mooi om Mathieu van der Poel te zien fietsen. Het is meer dan mooi. Alles klopt. Mens en fiets worden fiets. Een miets. Of een fens. Maar ja: schoonheid alléén is geen sport. Schoonheid alleen is een etalage zonder winkel. Een spel is pas een spel als er iets op staat. Winnen bestaat pas bij een enigszins gerede kans op verlies.

En toen werd het zondag. 

Mathieu van der Poel reed en reed en reed. De modder zoog zich niet aan zijn tubes vast, maar week geschrokken uiteen als hij naderde. Hij verslapte niet, vertrapte niet en snapte eerst niet wat hij voor zich zag.

Wat hij zag, was een schim. Die reed voor hem uit, maar niet ver, hij raakte bijna aan z’n achterwiel. Bij elke bocht dacht Mathieu: nu heb ik je, nu zit ik in je spoor. Hij kon ‘m ruiken, die schim. Als ie z’n mond opende, kon-ie de modderspatten proeven die onder de fiets van zijn voorganger vandaan schoten.

Hij kende ‘m, die schim. Uit de verte. Nooit eerder was hij ‘m zo dicht genaderd.

Nooit eerder ook had hij het gevoel gehad hem te kunnen kloppen. Tot nu. 

Wie weet, als-ie in z’n wiel bleef, kon-ie er misschien in de laatste ronde nog overheen…

Zover kwam het niet.

Als ie z’n mond opende, kon-ie de modderspatten proeven die onder de fiets van zijn voorganger vandaan schoten.

Aan de finish zette Mathieu zijn fiets overdwars en maakte een kleine réverence, voor de schim die hem in een sprint à deux had verslagen. Het was millimeterwerk, maar toch wist hij het zodra hij de streep passeerde. Tweede.

Die schim was de perfectie. Die altijd meerijdt, ver voor het veld uit, buiten mededinging.

En er komt een dag dat Mathieu hem inhaalt, passeert en dat hij en de schim hun voorwielen precies tegelijk over een streep duwen.

Word lid van HP/De Tijd