Spring naar de content
bron: anp

De elleboog van Yves Lampaert en de edele wielerkunst van het voor-zien

In geen enkele andere sport liggen zó veel verrassingen op de loer als in de koers, schrijft Frank Heinen. ‘Zien is winnen, voor-zien is regeren.’

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Toen Lance Armstrong eens sprak over een spectaculaire val in de afdaling van Jan Ullrich, in de Tour van 2001, zei hij: ‘Ik wist dat hij ging vallen.’ Het was niet dat Armstrong die dag voor de verandering ook wat psychedelica had ingespoten waardoor hij voorspellende visioenen kreeg, maar hij voor-zag de val aan de manier waarop Ullrich reed. Te hard, te onbezonnen. Het kon niet anders of er zou een bocht komen die Ullrich zou missen. Wat ook gebeurde: bij een bocht naar links reed Ullrich gewoon rechtdoor en verdween hij voorover uit beeld, het ravijn in.

Wat doe je als tegenstander, op zo’n moment? Roep je ‘kalm aan’? Dan zal de ander denken dat je je onder druk gezet voelt en zal hij vermoedelijk nog roekelozer gaan rijden. Zeg je ‘pas op!’? Dan let de ander hoogstwaarschijnlijk op een gevaar buiten zichzelf – een scherpe bocht, een gat in de weg, een nat stuk asfalt. Maar er is geen scherpe bocht, geen gat, geen nattigheid. Het gevaar schuilt in hemzelf.

Dus zeg je maar niks, en je hoopt maar dat er geen brokken van komen. Of nog beter: net genoeg brokken die jou een voordeeltje opleveren, maar liever geen blijvende brokken, of het soort brokken dat de glans van jouw winst dof maakt.

Het gekke is: in het wielrennen zie je ongeveer net zoveel dingen die onvermijdelijk staan te gebeuren met anderen, als dat je dingen die op het punt staan jou te overkomen over het hoofd ziet. Vermoedelijk is dat buiten het wielrennen net zo; de meeste mensen bevinden zich in hun eigen dode hoek.

In geen enkele andere sport liggen zó veel verrassingen op de loer als in de koers. Niet zo lang geleden nog ging er een filmpje viral van een mountainbiker die plots wordt achtervolgd door een bruine beer. Iets dergelijks komt weliswaar in de grote wedstrijden maar zelden voor – al komt de Tour dit jaar door berengebied, dus wie weet – maar ik wil maar zeggen: je moet op alles verdacht zijn, je moet alles voor-zien. Het wielrennen is een verrassingsei waar de ene dag een plastic speeltje uitkomt en de volgende dag een flatgebouw met armen, dat je bij je been pakt en de grens over slingert.

In geen enkele andere sport liggen zó veel verrassingen op de loer als in de koers

Je moet kunnen voor-zien.

Lukt niet altijd, trouwens.

In de Ronde van Zwitserland dacht Alberto Bettiol afgelopen week een rit te winnen. Hij won de sprint van een groepje renners en stak juichend zijn vuist in de lucht. Helaas had hij de Noor Leknessund over het hoofd gezien, die al een minuut eerder gefinisht was. En een week eerder leek Wout van Aert in de Dauphiné een sprint bergop te winnen, tot hij rechtop ging zitten om zijn handen in de lucht te steken en de fotografen de gelegenheid te geven álle sponsornamen op zijn borst vast te leggen, werd hij gepasseerd door David Gaudu.

De handen van Van Aert konden, op weg naar boven, direct door naar zijn gezicht, waar hij ze vol schaamte voor zijn ogen sloeg. En toen Remco Evenepoel deze week in Zwitserland niet erg goed omhoog reed, zag hij zelfs een hele Alp op het routeschema over het hoofd. O ja, die moest hij ook nog over. Niet gezien.

Zien is winnen, voor-zien is regeren.

Af en toe is wielrennen ook een sport van niet-zien. In de periode dat dopinggebruik een vorm van beroepsernst was, zeiden renners die in verdachte ploegen hadden gereden – dit was vóór duidelijk werd dat er meer daders dan verdachten waren – dat ze ‘nooit iets hadden gezien’. Journalisten zeiden het achteraf ook: nooit iets gezien.

Zien heeft voor een deel te maken met zichtbaarheid, en voor een klein deel met willen zien.

Veel wielrenners (= topsporters (= mensen)) zijn zo geconditioneerd om zich op het meest positieve scenario te richten dat ze de realiteit een beetje rooskleuriger bezien dan-ie is.

Dat gaatje, daar pas ik nog wel door.

Die bocht, die haal ik nog wel.

Die solo van tachtig kilometer – moet geen probleem zijn. 

Alleen de rest voorziet wat de renner zelf nog niet wil zien.

Vanuit die hyperpositieve instelling deed zondagmiddag in de laatste rit van de Ronde van België (pardon: de Baloise Belgium Tour, want dat klinkt natuurlijk veel beter – als ik Baloise was en geld in die ronde pompte zou ik eisen dat die wedstrijd de Ronde van Baloisië werd genoemd, of nog beter Baloise – Baloise – Baloise, een etappekoers van Baloise naar Baloise en dan weer helemaal terug naar Baloise, want Baloise is overal. Maar goed, ik ben Baloise niet en ik verzeker Baloise hierbij: ik wíl Baloise ook helemaal niet worden) Yves Lampaert ‘de deur dicht’ voor Tim Wellens. Het was een nare por, herhaaldelijk uitgevoerd met de kille precisie van de spion die de staatsvijand prikt met zijn giftige paraplu.

Veel wielrenners (= topsporters (= mensen)) zijn zo geconditioneerd om zich op het meest positieve scenario te richten dat ze de realiteit een beetje rooskleuriger bezien dan-ie is

Wellens bedreigde de eindzege van Lampaerts ploegmaat Schmid, zodoende.

Na twee keer op een haar na te zijn gevallen, staakte Wellens zijn pogingen en liet hij de winst in Baloise – Baloise – Baloise aan Schmid.

In het voetbal heet zoiets: obstructie, en mag het niet. In het wielrennen heet zoiets: niet-sportief en wordt er met afgunst gekeken naar wie het durft – want dat is degene die wint. Hier imiteerde de koers het leven weer eens: wie de regels het handigst buigt, wie het brutaalst is en met méér, wint.

Na afloop zei Schmid dat hij niets had gezien.

En net voor de jury Lampaert diskwalificeerde, legde Wellens met a-sportieve elegantie uit dat hij er niks aan zou hebben als Lampaert zou worden gediskwalificeerd. Aan de winst van Schmid zou volgens de regels niets gedaan kunnen worden, ook al was-ie dan niet geheel reglementair tot stand gekomen. En omdat hij er niks aan had, koos Wellens ervoor om er dan ook maar niks over te zeggen.

Ik geloof dat Lampaert op het bewuste pormoment niet aan het gevaar voor Wellens (en hemzelf) dacht. Zijn gedachten zullen heel even boven het schemergebied tussen sportief en onsportief hebben rondgecirkeld, om vervolgens door te vliegen richting hetgeen hem te doen stond: de boel blokkeren om zijn ploeggenoot te laten winnen. Ook achteraf leek hij daadwerkelijk niet te zien wat er aan zijn rijden mankeerde. Lampaert zei het niet, maar ik weet zeker dat-ie dacht: had Wellens het gevaar (i.c.: hij) maar beter moeten voor-zien.