Spring naar de content
bron: anp

Danny van Poppel, ’s werelds beste meewinnaar

Er zijn weinig Danny van Poppels in de topsport, schrijft Frank Heinen. ‘Zachtop twijfelen, voortdurend je eigen mogelijkheden bevragen, in het voorbijgaan je tekortkomingen benoemen; dat zijn geen eigenschappen die worden aangemoedigd.’

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Negen jaar geleden reed Danny van Poppel zijn eerste Tour de France. Hij was 19, hij was 19 toen 19-jarigen in de Tour nog niets te zoeken hadden, maar in zijn eerste rit werd hij onmiddellijk derde. Toen hij enkele dagen later door de NOS werd geïnterviewd, samen met zijn broer Boy, vatte Danny van Poppel zijn kijk op het sprinten (en op het leven) als volgt samen: ‘Weet je, het loopt nooit zoals je wil, dus je kunt beter te vroeg komen, want anders zit je weer van: eh, we kwamen… te laat.’

Dat is geen strategie, dat is een levensfilosofie, verpakt in traag Brabants.

Niet de levensfilosofie van een geboren winnaar, trouwens.

Talloze jaren liep het vervolgens zelden helemaal hoe Danny van Poppel wilde. Soms kwam hij exact op tijd, veel vaker kwam hij te vroeg. De ene keer was hij kopman, de andere keer knecht, het ene jaar reed hij voor een kleine ploeg, het volgende jaar voor een superteam, maar het patroon was altijd min of meer hetzelfde. Er zaten sprints tussen waarin hij honderden meters te vroeg op kop van het peloton verscheen, een paar seconden intimiderend hard doorreed en vervolgens een concurrent richting finish lanceerde. Na de wedstrijd verscheen hij dan voor de camera, met de zachtaardige berusting van iemand die het verschil heeft leren kennen tussen winnen en de beste zijn, en uit het een net zoveel voldoening haalt als uit het ander.

Hij reed altijd al hard, maar wist niet altijd waar-ie heen ging.

Als Danny van Poppel net wat minder Danny van Poppel was geweest, en misschien net wat minder geneigd was het zekere voor het onzekere te nemen, dan had-ie zó veel gewonnen dat het hem zou zijn gaan vervelen

In veel van zijn analyses kwamen vervoegingen van ‘denken’ voor, terwijl: het enige waar je in een sprint aan moet denken is dat je nergens aan moet denken. Jarenlang bestudeerden talloze wielerspellendeelnemers de parkoersen van vlakke etappes en klassiekers en overwogen ze Danny van Poppel op te stellen, want als Danny van Poppel net wat minder Danny van Poppel was geweest, en misschien net wat minder geneigd was het zekere voor het onzekere te nemen, dan had-ie zó veel gewonnen dat het hem zou zijn gaan vervelen.

Er zijn weinig Danny van Poppels in de topsport. Zachtop twijfelen, voortdurend je eigen mogelijkheden bevragen, in het voorbijgaan je tekortkomingen benoemen, altijd op de vragende toon die ruimte laat voor tegenspraak van de interviewer – die nooit komt; dat zijn geen eigenschappen die worden aangemoedigd. Het is lastig strijden voor de realist tegen een roedel dwazen die bezeten zijn van op hoop gefundeerde zekerheid.

Danny van Poppel werd er in elk geval doodongelukkig van. Jaren dobberen tussen wal en schip wakkerde de twijfel aan, stookte het vuur onder zijn onzekerheden verder op en met elke bijna-zege werd hij een beetje meer een bijna-toprenner. Eigenlijk wilde hij het liefst helemaal niet meer, de beste proberen te zijn in een discipline waarin hij nooit werkelijk de beste zou kunnen worden. En toen verzon hij een nieuw bestaan voor zichzelf, zoals sommige mensen, die al een tijdje verveeld zijn door het werk bij een bedrijf waar ze elk jaar een onbegrijpelijke functie verder omhoogvallen, opeens een nieuwe plek voor zichzelf creëren. Hij ging sprints voorbereiden, voor een Ier vol complexen. Jarenlang was hij een André van Duin waiting to happen geweest, nu was het moment aangebroken de Frans van Dusschoten in zichzelf aan te spreken, in dienst van een man die eerst heel lang niets won, daarna nog een tijdje niet meedeed en toen nog een tijd niets won.

Jaren dobberen tussen wal en schip wakkerde de twijfel aan, stookte het vuur onder zijn onzekerheden verder op en met elke bijna-zege werd hij een beetje meer een bijna-toprenner.

Sinds dit seizoen rijdt Danny van Poppel sprints met een aanhanger. Hij komt nog altijd te vroeg, maar dat is nu de bedoeling. In de afgelopen acht dagen bereidde de man die liever te vroeg komt dan te laat drie sprints voor. Drie keer won de renner die door hem werd ‘afgezet’. Op het EK slingerde hij Jakobsen voorbij de concurrentie, en dit weekend was hij tweemaal de katapult waaruit Bennett werd afgeschoten. Het enige wat Bennett dezer dagen moet doen, is zorgen dat hij achter Van Poppel blijft. En alle keren verscheen hij voor de camera. Hij spreekt nog altijd even lijzig als in 2013, toen hij, die misschien wel te vroeg naar de Tour was gekomen, vertelde over zijn voorkeur voor te vroeg arriveren.

Zaterdag, na Bennetts eerste zege, stond Van Poppel uit te hijgen op de busbaan van de Uithof. Achter hem verrees het grijs van de Hogeschool Utrecht.

‘Ik verbaas mezelf de hele tijd,’ zegt hij. ‘En iedere keer denk ik: het moet wel een keer fout gaan.’ Het zijn nog dezelfde woorden, maar ze worden nu uitgesproken op de ontspannen toon van iemand die weet waar-ie mee bezig is, iemand die de goeie kant op gaat, iemand die jaren in zichzelf heeft gegraven naar een redelijke winnaar, en die nu, laat maar niet té laat, weer bovenkomt – vermoeid, gezicht vol vegen, haar onder het gruis – als de beste meewinnaar ter wereld.