Spring naar de content
bron: anp

Dankjewel Mathieu, jij beste instorter ter wereld

Frank Heinen zag Mathieu van der Poel instorten tijdens de laatste kilometers van de door hem gewonnen vijfde etappe van Tirreno-Adriatico: “Even voorbij de finish ging hij op het asfalt liggen, in een plasje totale uitputting. Hij was een schil, een restje.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Voor wat Mathieu van der Poel doet, zijn de woorden al een tijdje op. Toen hij zondag in de barre kou op een kleine zestig kilometer van de streep demarreerde, waren de commentatoren op Eurosport al gauw door hun voorraad heen.

“Even voor de kijkers”, zei Karsten Kroon, “dit is dus niet normaal.”

Daarna was het een tijdje stil. Van der Poel ploegde voort, het rood-wit-blauw extra fel tegen de kleurloosheid van de omgeving. Een wereld waarin al jaren niets meer bewogen had. En de voorsprong liep op en het enige geluid was het snorren van de cameramotor en een zacht geritsel van twee commentatoren die vertwijfeld door een synoniemenwoordenboek bladeren.

“Wat kun je hier nog over zeggen?” mompelde Jeroen Vanbelleghem tenslotte.

Hij had gelijk. Er viel niets meer te zeggen. Er viel niets te duiden, niets uit te leggen. Iedere poging zou uitlopen op een herhaling, op afgekloven zinnen, omdat de taal nu eenmaal zijn beperkingen heeft en Mathieu van der Poel niet. Zoals hij elke keer met iets nieuws komt, zo zouden journalisten en verslaggevers eigenlijk elke keer met nieuwe woorden, uitdrukkingen, zinsvolgordes moeten komen.

Maar ja: de meeste journalisten en verslaggevers zijn Mathieu van der Poel niet. Wij kunnen slechts naar hem kijken zoals de neanderthalers naar de bliksem moeten hebben gekeken. Met ontzag, een beetje angstig en vol kosmisch onbegrip.

Er viel niets meer te zeggen. Er viel niets te duiden, niets uit te leggen. Iedere poging zou uitlopen op een herhaling, op afgekloven zinnen, omdat de taal nu eenmaal zijn beperkingen heeft en Mathieu van der Poel niet

“Hij viel aan met een gelletje in zijn mond”, stamelde Jeroen, op de toon van de getuige die zich in vervlogen tijden buiten adem aan de balie van het politiebureau meldt: “En, ik zweer het, toen liep die kerel naar voren en toen deed hij iets en toen spleet die hele zee ineens in tweeën. Ja, hij droeg sandalen.”

Waarom zou hij nog uitlopen, vroeg Jeroen zich af, toen de voorsprong op zo’n twintig kilometer geruststellend was. Achter Van der Poel zwalkten enkele van de beste renners van het moment zich een weg door de storm. Ja, waarom? Het levert over het algemeen weinig op om het waarom van natuurkrachten te bevragen, behalve als je tekstschrijver van Volumia! bent misschien. Waarom fietst Van der Poel zo door? Waarom zwemt elke paling helemaal naar de Sargasso Zee om te paren? Joost mag het weten.

Kroon, voor wie het commentaar geven al veel langer een vorm van naïeve kunst is waarin de schoonheid van wat er in de wedstrijd gebeurt slechts bij hoge uitzondering kan wedijveren met wat er in de berm krioelt, zei, alsof hij het over een spinnende kitten op de verwarming had: ‘Ik denk dat hij het naar zijn zin heeft.’

En net toen de verwondering in de stilte van de commentatoren plaatsmaakte voor ongemak, kwam de instorting. Groots, en meeslepend. Met nog minder dan tien kilometer te gaan, was het ploegje kabouters dat in Mathieu van der Poel huist en daar 24 uur per dag kolen op zijn vuur smijt, plots verdwenen. Lamp uit, luxaflex dicht. De renner zeeg in elkaar als het springkussen aan het eind van het straatfeest. De instorting gebeurde van onderaf. Wie wel eens heeft gegoogeld op ‘9/11’ en ‘complot’ weet: inside job.

Een volkomen gebrek aan brandstof had het fundament onder Mathieu van der Poel weggemaaid.

Instorten op de fiets is een vak apart. Velen kunnen het een beetje, bijna iedereen lukt het wel een keer. Alleen grote renners kunnen instorten, anders valt er te weinig te storten. En alleen de echt grote instorters storten meer dan eens met donderend geraas in elkaar. Voor Van der Poel was het zondag al zijn tweede instorting in anderhalf jaar: tijdens het WK van 2019 stortte hij ook al in toen hij in min of meer gewonnen positie lag. Even later reed het peloton hem voorbij alsof hij een zondagsfietser was.

Dat is, qua instorten, een tien met een griffel.

De instorting moet plotseling plaatsvinden, en bij voorkeur in gewonnen positie. Daarnaast gaan de beste instortingen aanvankelijk gepaard met twijfel over de tijdwaarneming. Kan dit? Nee toch?

Uiterlijk zie je niet veel aan hem, dat is fundamenteel voor de ware instorter. Instorten terwijl we bleek wegtrekken en om de paar minuten de bosjes in moeten om de ongare kip van de avond tevoren een plekje te geven, dat kunnen we allemaal. Instorten en de elegantie van een ballerino behouden, dat is slechts een enkeling gegeven. Jalabert kon het, al kreeg zijn ruige ongeschorenheid tijdens zijn fameuze instortingen altijd iets shabby’s. En o ja, in het huidige peloton lijkt Simon Yates in aanleg een grote instorter.

Even kort over de instortingscriteria: de instorting moet plotseling plaatsvinden, en bij voorkeur in gewonnen positie. Daarnaast gaan de beste instortingen aanvankelijk gepaard met twijfel over de tijdwaarneming. Kan dit? Nee toch?

Ja dus.

Om deze redenen is Primoz Roglic (nog) geen groot instorter. Je ziet ze aankomen, en ze zijn verklaarbaar. Hij valt, of raakt geïsoleerd, of er gebeurt iets anders ellendigs. Zijn amechtigheid bouwt zich voor iedereen zichtbaar op, het is afschuwelijk en fascinerend tegelijk om hem in een neerwaartse spiraal te zien plaatsnemen alsof het een pretparkattractie is. Zondag, in de slotrit van Parijs-Nice, stortte alles stuk voor stuk in. Roglic was de schilder die bijna klaar is met zijn Nachtwacht, koffie over het werk gooit, vervolgens in een poging de boel te redden de kleuren door elkaar veegt, daarna met schilderij en al vast komt te zitten in de bocht van de trap en uiteindelijk, wanneer hij eindelijk op straat staat te wachten op de taxi naar de restaurateur, het doek naast zich, moet toezien hoe de buurman met zijn brommertje dwars door het linnen rijdt.

Van der Poel haalde het, zondag.

Even voorbij de finish ging hij op het asfalt liggen, in een plasje totale uitputting. Hij was een schil, een restje. Een verzorger reikte hem een blikje cola aan, dat hij nauwelijks kon opheffen. Daarna wreef iemand over zijn rug.

Hij had iedereen het nakijken gegeven. Zelfs zijn eigen instorting.

Jeroen Vanbelleghem koos voor het enige woord dat hem inviel, het enige woord dat van toepassing was.

“Dankjewel.”