Spring naar de content
bron: still nos

Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles een Tourpiemel is

Frank Heinen was tot gisteren niet bekend met het fenomeen Tourpiemel: “Als je eenmaal kennis hebt genomen van het bestaan van Tourpiemels en Tourpiemeluiltjes, weet je het voor altijd. Je kunt het niet ont-weten.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Een jaar geleden, tijdens het begin van het begin van het nu alweer ingestorte rijk van Egan Bernal, zond de NOS een reportage van Tom Lagerberg uit. Een reportage over Tourpiemels. 

In feite was er niet veel te zien. Ja, twee mannen. Een oude en een jonge. Effaceurs du Tour de France. Effaceurs. Gummers. Maar de mannen gumden niet. Ze zaten in een busje waarop ‘Doublet’ stond en reden door de Tourbergen, op zoek naar door onverlaten op het asfalt geschilderde fallussen waar zij, met een paar sierlijke strepen, uiltjes van maakten. De uitzendwerkvariant van een van mijn lievelingsgezegdes ‘van een drol een moorkop maken’.

Twee mannen, ogenschijnlijk gecast door een luie Franse regisseur van luie Franse comedy’s. Twee mannen, nog niet op de hoogte van het feit dat Michiel van Erp hen ooit zal portretteren in een prijswinnende documentaire. Een documentaire waarvan de basis zal zijn gelegd in de zomer van 2019.

Lagerberg volgde de twee tot in hun busje.

De oude, die klonk als iemand wiens ziel door het onklaar maken van talloze geschilderde penissen vereelt was geraakt, sprak onafgebroken, hij becommentarieerde de ontsieringen op de toon van de meesterhovenier die langs betegelde voortuinen fietst.

Tourpiemel. Een woord als een perfect rijpe avocado: je gelooft niet dat het bestaat, tot je er een tegenkomt.

De jonge zei niets. Zijn haar was blond, zijn hoofd smal als een steegje en hij volbracht zijn eerzame taak in stilte. Misschien kon hij niet spreken. Wie weet was doofstomheid een voorwaarde voor wie dag in dag uit met de praatzieke oude in een busje door het gebergte moest kachelen.

‘Kijk nou toch. Een piemel. We maken er een vlinder van.’

Tourpiemel. Een woord als een perfect rijpe avocado: je gelooft niet dat het bestaat, tot je er een tegenkomt. Tour-piemel. De naam van een rubriek in Vive le Vélo: ‘Langs het parkoers van de rit van vandaag staat een speciaal soort Bed & Breakfast van de Vlamingen Marian en Bernard. In hun Tour pie mėl kunnen gasten logeren in een heuse torenkamer. Sammy Neyrinck nam een kijkje.’

De reportage van Lagerberg moet destijds het gesprek van de dag zijn geweest, althans: in bepaalde kringen, en op een heel specifieke dag. De hele wereld zag ‘m, het was de fidget spinner onder de rand-van-de-Tour-reportages.

Alleen aan mij gingen de Tourpiemelgummers voorbij. Ik moet op vakantie zijn geweest, of in coma.

Ik had dus nooit van de Tourpiemel gehoord. Een jaar lang denk je je min of meer staande te houden in het heden, te functioneren als een volwassen persoon, terwijl alle anderen al lang de toekomst zijn binnengegaan, een wereld waarin ‘Allez Pinot!’ en ‘Michel Wuyts Kus Me’ zijn vervangen door soms wel tweebaans piemels, die dan weer vervangen zijn door uiltjes of vlinders of een gezellig Tourboeket.

Gisteren liep ik die achterstand in. Argeloos draafde ik een pervers parallel universum binnen en hoorde nog net hoe achter mij de deur naar een Tourpiemelloos bestaan in het slot viel. Als je eenmaal kennis hebt genomen van het bestaan van Tourpiemels en Tourpiemeluiltjes, weet je het voor altijd. Je kunt het niet ont-weten. K. Schippers dichtte: ‘Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is’.

Als je tijdens de Tour goed om je heen kijkt, zie je dat alles een Tourpiemel is.

(Zet maar koud, die P.C. Hooftprijs.)

Zoals bij alle grandioze successen kon een vervolg op de Tourpiemelreportage onmogelijk uitblijven. Een sequel. Die verscheen gisteren online.

Hij viel niet tegen.

Patrick Dancoisne (“wegpoetser”), de oude, werd geïnterviewd. Hij vertelde over de media-aandacht die de reportage hem had opgeleverd, en de hoeveelheid extra werk: sindsdien was de halve wereld obsceniteiten op de weg gaan kalken, alleen maar om te zien wat de Effaceurs du Tour ervan zouden maken. De tol van de roem. Dancoisne was er grijs van geworden, en er liepen verse groeven over zijn gezicht waar hij zelf vast een vrolijk beest van zou kunnen maken.

De jongen met het smalle hoofd ontbrak – of de aandacht had hem dertig jaar ouder en 25 kilo zwaarder gemaakt.

Dit jaar, zei Dancoisne, was het leger op de cols. En netter. En er was corona. In een pandemie hebben mensen kennelijk minder behoefte om dingen op de weg te tekeken.

Er liepen verse groeven over zijn gezicht waar hij zelf vast een vrolijk beest van zou kunnen maken

Gisteren waren de laatste kilometers van de Grand Colombier, de berg waar de ene Colombiaanse Tourtroonpretendent na de andere kapseisde als een papieren scheepje in een storm, uitgestorven. Het Lowlands-kampeerterrein in november. Op het asfalt fladderden geen geslachtsdelen van betekenis.

Ik dacht aan Dancoisne, tevreden murmelend in zijn busje. Vroeg klaar vandaag.

En ik dacht aan de stille jongen. Waar hing hij uit? Wat deed hij nu? Was hij inmiddels de ster van een of andere kunstacademie of solliciteerde hij vergeefs naar allerhande baantjes, CV op het bureau van de directeur?

‘Wat hebt u hiervoor gedaan?’

‘Restauratiewerkzaamheden.’

‘Hier staat: wegpoetser. Wat poetste u dan precies weg?’