Spring naar de content

Gerrit Komrij tien jaar dood. Leve Gerrit Komrij!

Don Arturo mist Gerrit Komrij nog elke dag. ‘Ik had hem graag gelezen over de coronagekte en de antivax-wappies, het zichzelf onttakelende fenomeen Baudet en de totalitaire anti-racisten en hun cancel culture.’

Dankzij Gerrit Komrij woon ik al bijna elf jaar in Portugal. We zaten vaak in het holst van de nacht te beppen op Facebook. Gerrit woonde in Vila Pouca da Beira, ik woonde in Paraguay en later in Rio de Janeiro.

Meestal wisselden we nieuwtjes en wetenswaardigheden uit over onze honden (Komrij was net zo canofiel als ik) maar ook wisselden we vuige, smerige en laaghartige roddels uit over de Nederlandse bellettrie en met name over Arthur Japin en Cees Nootenboom, alias het zieke aapje N..

Wat treurig eigenlijk dat deze fossielen Gerrit overleefd hebben maar dat is nu eenmaal een van de meest opvallende eigenschappen van fossielen: dat ze heel oud worden.

Na zes jaar in de Nieuwe Wereld vond mijn toenmalige Spaanse verloofde Paula het wel welletjes en moesten we terug naar het Avondland.

Gerrit beval Portugal aan: goedkoop en veel ruimte voor mijn vijf honden. Hij was er gaan wonen op advies van de Portugees-Nederlandse schrijver José Rentes de Carvalho. Lees hier gratis en voor niks over over de reis die professor Pos en ik maakten naar Zé, hoog in de bergen van Noord-Portugal.

De soms noodlottige maar ook vaak hilarische gevolgen van de emigratie van Komrij en zijn man Charles Hofman naar Portugal zijn te lezen in de schitterende boeken Over de bergen, Vila Pouca en Een zakenlunch in Sintra.

Na een helse reis met vijf honden in kooien, van Paraguay via Bolivia naar Madrid, kwam ik in mijn nieuwe thuisland terecht. Mijn lief vertrok vrijwel onmiddellijk naar haar ouders in Madrid en kwam nooit meer weerom. Ik betrok moederziel alleen een stinkende hut in de oostelijke Algarve. Enfin, al die narigheid kunt u nalezen in de kersverse Vette Van Amerongen, mijn vier gebundelde romans over de meest trieste periode van mijn leven die ik dankzij de Heere Jezus en de medronho heb overleefd.

Ik denk regelmatig aan Gerrit en aan zijn man Charles Hofman en ik zou best wel eens willen channelen met Komrij over woke, KOZP, Bij1, de genderletterbakhysterie en aanverwante onzin. Want reken maar dat Gerrit die krankzinnige trends gesloopt zou hebben!

Na zes jaar in de Nieuwe Wereld vond mijn toenmalige Spaanse verloofde Paula het wel welletjes en moesten we terug naar het Avondland

Enfin, 5 juli a.s. is het precies tien jaar geleden dat Gerrit Komrij overleed. Op die dag presenteert mijn grote vriend Arie Pos het eerste deel van Komrijs biografie, De wording van Gerrit Komrij – een biografisch portret.

Er vindt een herdenkingsceremonie plaats op de begraafplaats vlakbij het imposante Komrijk, er worden gedichten van Gerrit voorgedragen –  in het Nederlands en het Portugees –  en leerlingen van het Gerrit Komrij College in Winterswijk zingen het prachtige ‘Simpel verlangen’ van Komrij en Huub van der Lubbe. Verder is er veel zang en dans in de geest van de Komrijtjes. 

Ik sprak biograaf Arie Pos over de zware bevalling van zijn boreling: ‘Het eerste deel, ja. Komrij is zo’n veelzijdig fenomeen dat hij moeilijk in één boek te vangen is. Ik ben niet zo’n fan van die loodzware turven van twaalfhonderd bladzijden en wilde aanvankelijk iets van tussen de vier- en vijfhonderd pagina’s maken. Maar ik vond uit verschillende periodes zoveel mooi onbekend autobiografisch materiaal dat het plan steeds verder uitdijde.  Ik denk dat het vier delen worden – handzame boeken op romanformaat.’

‘Dit eerste deel gaat over de periode 1963-1974, van zijn negentiende tot zijn dertigste jaar. Het is the making of, de tijd waarin hij zichzelf uitvindt als mens, homo en schrijver. Zijn anderhalf jaar als student Nederlands in Amsterdam en het barre jaar daarna op Kreta waren een tijd waarin hij flink de kluts kwijt was. Voor een arbeidersjongen uit het landelijke Winterswijk was de grote stad nogal een uitdaging, om het voorzichtig te zeggen. Hij werd lid van de Olofspoort, een studentenvereniging die een voortrekkersrol speelde in de democratisering van de jaren zestig. Hij stond ‘met zijn rug naar de revolutie’ terwijl dispuut- en sociëteitsgenoten aan de poten van de stoelen van het regentendom begonnen te zagen en vertrok twee weken nadat Provo werd opgericht ’voorgoed’ naar Kreta. Met een vriendin die hem redde uit de clandestiene hoofdstedelijke nichtensien waar hij zich – omdat hij dacht dat het zo hoorde – opzichtig manifesteerde in een lange zwarte jurk met knalrode lippen en rouge op zijn wangen. Hij werd er diep ongelukkig van en probeerde in de hippiekolonie in wording Matala in wit overhemd met stropdas tot zichzelf te komen tussen Duitse en Amerikaanse ‘man muss Haare haben’-types. Zijn vriendin raakte hij als snel kwijt aan een Griek en berooid en ontgoocheld moest hij zich aan zijn eigen haren uit een diepe geestelijke crisis trekken. Dat hij dichter was was zijn enige houvast. Hij schreef als een bezetene aan een roman waarmee een flink voorschot hoopte binnen te slepen. Dat lukte niet en de paar tientjes die hij verdiende met zijn eerste gedichten die in Hollands Maandblad verschenen bereikten zijn Griekse bankrekening niet. Kort voor zijn vlucht naar Kreta had hij een jongen ontmoet die alles belichaamde wat hij wilde en zelf niet was: Charles Hofman, bloedmooi, jeugdig vitaal, communicatief en streetwise als een straatschoffie. Hij was zo geschrokken dat hij de benen nam. Als straatarme dichter en lelijk eendje met zijn sociale onhandigheid, doofheid, rare kelig-nasale kraakstem en tics had hij die jongen niets te bieden, dacht hij. Op Kreta werd de onbereikbare Charles een obsessie die hij in autobiografische gedichten en de roman De lange oren van Midas idealiseerde. Hij schreef zich uit zijn crisis en besefte dat er niets anders opzat dan te aanvaarden dat hij anders was en als ‘120% flikker’ en schrijver zichzelf kon en moest zijn. Hij mocht dan praten als een oester, hij schreef als een nachtegaal. Maar het moest afgelopen zijn met zijn zelfmedelijden en autobiografische bekentenissen. Terugblikkend schreef hij in Demonen (2003): “Mijn leven is een krampachtige, deerniswekkende poging geweest van mijn gebreken pluspunten te maken. Timmerman ben ik van beroep. Ik vertimmer tekortkomingen, ik bouw ze om tot talenten. Elk inkijkje in mijn ware aard timmer ik dicht en ik pronk met mijn beschilderde houten veren. Wie niet meespeelt timmer ik zijn smoel dicht. De klep op mijn kist zal in mijn loopbaan het enige zijn dat ik niet zelf heb dichtgetimmerd.”‘

Charles Hofman en Gerrit Komrij. Foto: Gerard Douma, circa 1968

In juni 1966 was hij terug in het door Provo radicaal veranderde Amsterdam, net op tijd voor de Telegraafrellen die het repressieve regentendom ten val brachten. Teenagers en twens lazen Hitweek, blowden, vreeën en plukten aan gitaren op de Dam en in het Vondelpark. De verbeelding was al aan de macht in ‘het magies sentrum van de wereld’. Via uitgevers Theo Sontrop en Martin Ros kreeg Komrij vertaalopdrachten. Voor een habbekrats vertaalde hij zelf aangedragen literaire curiosa en hem door Ros toegeschoven pikanterieën waarmee De Arbeiderspers een graantje meepikte van de seksuele revolutie. In december durfde hij Charles onder ogen te komen. Ze gingen samenwonen en werden het vrolijkste homostel van Amsterdam. Gerrit vertaalde zich suf, deed als ‘hongerkunstenaar’ steeds meer freelance redactiewerk voor Meulenhoff en De Arbeiderspers en werd door Sontrop en Ros langzaam maar zeker de literaire wereld in getrokken. Hij debuteerde met Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten (1968), een bundel die met vormvaste rijmende gedichten haaks op de poëtische tijdgeest van Vijftigers-navolgers en Zestigers stond, kreeg begin 1969 een vaste baan bij De Arbeiderspers en werd redacteur van het literaire tijdschrift Maatstaf. Eind december zegde hij zijn baan op. Sinds enkele maanden werkte hij zich als redacteur uit de naad voor de Nederlandse afdeling van de roemruchte Olympia Press van Maurice Girodias, ‘de Lenin van de seksuele revolutie’. Meulenhoff-Bruna distribueerde de eerste vertaalde titels uit het Engelstalige fonds dat sinds 1953 de censuur in Frankrijk, Engeland en Amerika tot wanhoop had gedreven met avant-garde literatuur en literaire pornografie. Girodias had zedenpolitie, rechters en douanediensten getrotseerd met werk van onder meer Henry Miller (acht titels, waaronder de Rosy Crucifixion-trilogie), J.P. Donleavy (The ginger man), William S. Burroughs (vijf titels, waaronder Naked lunch en Junkie), Raymond Queneau (Zazie dans le métro) en, zijn grootste claim to fame, Vladimir Nabokovs Lolita. Franse rechtszaken won hij in de hoogste instanties met een beroep op de Franse wetgeving die alleen de verspreiding van Franstalige pornografie verbood maar inbeslagnames en proceskosten sleurden hem van het ene faillissement naar het andere terwijl. Lange beroepsprocedures en zich opstapelende gevangenisstraffen dwongen hem regelmatig Frankrijk te verlaten. Nadat in de VS mede door zijn toedoen de censuur op ’obscene’ literatuur was opgeheven richtte hij daar in 1966 een nieuwe Olympia Press op die echter nooit meer het niveau bereikte uit zijn gloriedagen. Slepende rechtszaken van de inmiddels beroemde auteurs Donleavy en Nabokov over auteursrechten die hij was ‘vergeten’ te betalen leidden tot zijn faillissement in de VS, waarna hij vanuit Zwitserland een uitgeefimperium probeerde op te zetten dat zijn seksuele revolutie over de hele wereld in vertaling moest verspreiden via samenwerkingen met lokale uitgevers, om te beginnen in Duitsland, Italië, Scandinavië, Israël, Japan en Nederland. Komrij werd redacteur en coördinator voor Nederland maar het project werd een fiasco.

Komrij als Rasoel

Na het Chick-arrest van 1970 dat pornografische tijdschriften vrijgaf bleek het animo voor literaire porno vrijwel nul. Meulenhoff-Bruna trok zich terug en Girodias maakte een doorstart met de weinig literaire uitgeverij Aquarius. Gerrit werd de Nederlandse directeur van Girodias’ Europese vestiging Capito B.V., ‘de enige dichter die aan het hoofd van een multinational stond’. Het bleef een fiasco en in 1972 doekte Girodias de Olympia Press op en nam hij om schuldeisers te ontkomen de benen naar Amerika. Ook de Italiaanse mededirecteur kneep er tussenuit en Komrij moest zich als enig overgebleven directeur onder Nederlandse belastingaanslagen van vijf nullen uit praten. Intussen had hij met vier dichtbundels zijn naam als dichter gevestigd en was Theo Sontrop naar De Arbeiderspers overgestapt, waar hij samen met Martin Ros Komrij alle ruimte gaf om zich als schrijver te ontplooien. Vanaf 1972 brak Komrij als vilein maar rechtvaardig literair criticus in Vrij Nederland door naar een groter publiek. De Nederlandse literatuur zou nooit meer hetzelfde zijn.’

Na tien jaar worden zijn scherpe pen en vrolijke veldtochten tegen de wanen van de dag nog altijd node gemist, niet alleen door mij. Ik had hem graag gelezen over de coronagekte en de antivax-wappies, het zichzelf onttakelende fenomeen Baudet en de totalitaire anti-racisten en hun cancel culture. Daarvan dreigde hij zelf al in 1990 (!) het slachtoffer te worden toen tekstwetenschapper Teun A. van Dijk hem zonder steekhoudende argumenten het auteurschap van Mohammed Rasoels anti-moslimpamflet De ondergang van Nederland in de schoenen schoof en hem aan het kruis nagelde als elite-racist. Van Dijk houdt zijn ‘analyse’ nog altijd staande en intussen zijn zijn ex-vrouw Philomena Essed en Gloria Wekker de gevierde grootmoeders van Black Lives Matter-activisten. Gerrit had, als slachtoffer uit zelfverkiezing en onvoorziene dader, ook nog een mooie bijdrage kunnen leveren aan de #MeToo-folklore. Maar dat lezen we dus in de biografie.