Spring naar de content
bron: anp

Geen Openingsweekend van uitbundig vieren

Vreemd, sport. Hoe je er volkomen in kunt opgaan terwijl je op precies hetzelfde moment heel nauwkeurig voelt hoe zinloos en irrelevant het is, schrijft Frank Heinen.

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Het was geen weekend van uitbundig vieren.

Wout van Aert zei het, en iedereen knikte: ja, dat was het enige wat je zeggen kon. Geen situatie om uitbundig te vieren. En, zei Van Aert, nauwelijks vijf minuten nadat hij als Belgisch kampioen als eerste de finish van de Omloop Het Nieuwsblad had overschreven, ingetogen, zijn vingers vormden een bescheiden V.

(Laatste die dat had gepresteerd: Etienne de Wilde, begin 1989. Ergens ter wereld zat Francis Fukuyama op datzelfde moment te vlassen op zijn The end of history).

Het was geen weekend van uitbundig vieren, geen weekend om volkomen in vuur en vlam te staan voor de Berendries, om de Haaghoek, de Perikelstraat en de macadamplaten na de Muur zonder bijgedachte te verwelkomen.

O, wat was de hemel diep en helder blauw, o, wat deed het genoegen om kasseien te zien, om de naam Tiesj Benoot te horen, steeds opnieuw, om de blossen van Taco van der Hoorn vooraan te zien.

Het was geen weekend van uitbundig vieren, al deed de zon alle moeite om door de kieren van het gordijn te breken. Toen Karl Vannieuwkerke aan een uitleg over het fenomeen ‘ambetant wegdek’ begon, toen Wout van Aert demarreerde en je op de Bosberg kon zien wat er gebeurt wanneer kracht en snelheid en talent tot goesting samensmelten, toen José de Cauwer hoorbaar rechtop ging zitten en het woord dat hij reserveert voor zeer speciale gebeurtenissen zeven keer achtereen in de microfoon liet kletteren.

‘Oeioeioeioeioeioeioei.’

Bij de vrouwen won Annemiek van Vleuten, door eerst in haar eentje de Muur op te stampen, in die wat amechtige stijl van een kat die probeert bij een vogel aan de andere kant van de ruit te komen, om vervolgens Demi Vollering mee naar de streep te zeulen en haar in een uitzonderlijke sprint, lang en hevig en tot ver voorbij de verzuring, te verslaan.

Elke keer dat er iets gebeurt dat alles overschaduwt, iets wat kortstondig alle lucht uit het bestaan perst, merk je: het gaat juist om de lucht.

Na de sprint erkende Vollering haar meerdere in de vrouw die ze met haar slimheid had trachten pootje te haken, tevergeefs, tegen sommige krachten is strategie niet opgewassen. Vollering glimlachte om het geruststellende besef dat ze niets fout had gedaan, en toch had verloren.

Toen de interviewer vroeg of ze graag had gewonnen voor haar teamgenote Amy Pieters, die nog altijd niet bij kennis is, of dat het verlies misschien zwaarder maakte, toen vulden Vollerings ogen zich met tranen.

“Je mist ‘r gewoon heel erg,” zei ze, met geknepen stem. De koers was voorbij, tijd om uit de microkosmos van het verhaal te stappen, terug de kille realiteit in.

Vreemd, sport. Hoe je er volkomen in kunt opgaan terwijl je op precies hetzelfde moment heel nauwkeurig voelt hoe zinloos en irrelevant het is. Het wielrennen beweegt zich in zich elk seizoen herhalende ellipsen, je verheugt je op het volgende, vooruit ga je, het peloton vooraf, de wereld is verdeeld in pret en voorpret, ijsschotsenspringend beweeg je je van Bas Tietema naar Jhonatan Narvaez, van moment naar moment, van heuvel naar heuvel, van koers naar koers, met alles wat geen wielrennen is slechts als een horizon waar alle wegen in een verdwijnpunt samenkomen. Af en toe stopt er een renner, of een sponsor, dan ontbreekt er iets in zo’n openingsweekend. Het duurt even voor je het merkt, dan nog even voor je eraan gewend bent en uiteindelijk gaat alles weer door, net zolang tot de sponsor terugkeert en de renner ook, al is het in de meeste gevallen bij nadere beschouwing een jongere broer, of een zoon. In de live uitzending van Kuurne-Brussel-Kuurne werd gewag gemaakt van de winnaar van de junioreneditie, die eerder die middag in Kuurne was gefinisht. Sente Sentjens was er solo gearriveerd, negentien jaar nadat zijn vader, als neoprof van Rabobank, hetzelfde had gedaan.

Sport verwijdert je tijdelijk van de werkelijkheid, en wanneer het afgelopen is, zwiept het je er met een klap in terug. Iets dergelijks heb ik vaker gedacht, gezegd, geschreven. Elke keer dat er iets gebeurt dat alles overschaduwt, iets wat kortstondig alle lucht uit het bestaan perst, merk je: het gaat juist om de lucht. Genieten van de sprint van Fabio Jakobsen, ijsschotsenspringend van lead-out naar kopgroep naar eindstreep, tegen de achtergrond van grote ellende en onheilspellende dreiging, is niet pervers, maar hoopvol. Toen Jakobsen halfdood op Pools plaveisel lag, anderhalf jaar geleden nog maar, drong het groots met zoveel kracht het kleins binnen dat het alles overnam. Bijna alles, want de koers ging door, en Jakobsen ging door en Groenewegen ook, en stukje bij beetje kreeg het kleins weer lucht en ruimte, in de stille wetenschap dat bijna alles wat belangrijk lijkt, in een klap futiel kan worden. Het gaat om de tijd voor de klap, en erna, en tussen de klappen in, de tijd dat je even opgaat in het belang van het futiele, in alles wat de dagen de moeite waard maakt, of feestelijk of desnoods: draaglijk. En dus zeiden Van Aert en Jakobsen na afloop dat hun gedachten in Oekraïne waren, zoals ieders gedachten, maar juist die paar momenten dat je er even niet aan dacht, dat niemand die fietste of keek eraan dacht, dat de wereld was teruggebracht tot lange schaduwen op het macadam, tot Wout en Fabio en een strijd die tussen vier en vijf ’s middags gestreden is; dáár ging het geloof ik om, in een weekend dat geen weekend was van uitbundig vieren.