Spring naar de content
bron: kristof ramon/anp

Wout van Aert en de minst erge tweede plaats aller tijden

Is het erg om tweede te worden op een wereldkampioenschap in eigen land, voor de ogen van tienduizenden mensen die jou wilden zien winnen? Niet als je Wout van Aert heet, schrijft Frank Heinen.

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Er is dat misverstand. Dat misverstand dat Wout van Aert vaak tweede wordt. Dat hij altijd iemand treft die beter is. Dat zilver zijn kleur is. Of misschien is het misverstand niet eens dat Wout van Aert vaak tweede wordt, maar dat dit van hem een beklagenswaardige figuur zou maken. 

Dat dit erg zou zijn.

Gistermiddag, net na het WK tijdrijden, verscheen Sarah van Aert voor de camera. Sarah, vrouw van Wout. Sarah, moeder van Georges.

Sarah is er altijd bij. Ze is een rennersvrouw uit klassiek hout gesneden. Bescheiden, maar aanwezig. Haar inzet voor zijn welbevinden is volkomen, zijn overwinningen zijn haar overwinningen, zijn hun overwinningen. Als hij ziek is, voelt zij zich beroerd. Als hij droomt, droomt zij met hem mee. Wielrennen is een teamsport van individuen, maar Wout van Aert is zelfs in een tijdrit nog met zijn tweeën. Hij trapt, Sarah duwt hem vanaf haar plek aan de finish met intensief gedachtenspel vooruit. Zoveel steun, dat moet een permanent briesje in de rug zijn.

Als Wout niet wint, vloekt Sarah. Zegt Sarah. Het zullen, denk ik, geen afschuwelijke vloeken zijn.

Sarah van Aert vond het erg. Of nou ja, ‘erg’… Achter haar mondkapje woog ze het woord op haar tong, ze proefde ervan. Een korte aarzeling. Ze had vast ‘erg’ gedacht toen haar echtgenoot voor de zoveelste keer tweede op een groot kampioenschap was geworden (derde deelname aan een wereldkampioenschap op de weg, derde keer zilver). Ze was vast ook omringd geweest door talloze mensen, vrienden, familie en naamloze leden van de coterie die nu eenmaal aankoekt wanneer een wielrenner zo goed en beroemd is als Van Aert inmiddels geworden is. En al die mensen zullen haar zijn komen vertellen dat het erg was. Erg jammer. Erg teleurstellend. Erg onterecht.

Op de schaal van wereldellende is tweede worden natuurlijk nooit erg, dat begreep Sarah ook wel, maar was het dat op de schaal-Van Aert misschien wel?

Erg erg.

Maar nu, nu ze het zo zelf hardop herhaalde in een microfoon, ‘erg’, nu kreeg de twijfel vat op haar. Je kon het zien aan haar ogen. Het woord smaakte een beetje bedorven. In die aarzeling school het begin van de relativering. Het is maar tweede, het is maar sport, enzovoort. Op de schaal van wereldellende is tweede worden natuurlijk nooit erg, dat begreep Sarah ook wel, maar was het dat op de schaal-Van Aert misschien wel?

Is het erg om tweede te worden op een wereldkampioenschap in eigen land, voor de ogen van tienduizenden mensen die jou wilden zien winnen? Is het erg om te verliezen met zes seconden verschil? Is het erg om eerst kort voor te liggen, en later niet meer? En: is het erger om één keer tweede te worden, of regelmatig?

In de koers is de nummer twee de eerste verliezer. De winnaar krijgt een bokaal ter grootte van een volwassen toiletpot en een trui die hem onderscheidt van de rest. De nummer twee krijgt een bosje verlepte tulpen dat hij het liefst naar een fan zou gooien, maar dat altijd op het kale hoofd van een fotograaf belandt. Het is gebruikelijk in de sport dat mensen elkaar napraten. Veel clichés belanden op dezelfde wijze in een soort ecosysteem van nooit getoetste waarheden. Wielrenners zeggen het tegen journalisten, journalisten schrijven het op, ploegleiders lezen het en zeggen het weer tegen hun renners. Enzovoort. Wie ermee begint, weet geen mens. En niemand houdt ermee op. Zo, geloof ik, is het idee in de wereld gekomen dat tweede worden niets voorstelt, dat maar één plaats telt, dat iedereen alleen de winnaar onthoudt. Het is napraterij van het stoerdere soort, motivatiegebabbel, maar er klopt niet veel van.

Zou werkelijk niemand de tweede plek van Dumoulin in de Tour van 2018 hebben onthouden? Of die van Tristan Hoffman in Parijs-Roubaix? Herman Van Springel in 1968? Armstrong in die Gold Races? Zoetemelk in al die Tours? Indurain in Seraing, 1995? Ik in elk geval wel. 

Het hangt er maar net vanaf hoe je tweede wordt, achter wie en hoe vaak.

Wat Van Aert doet, behelst meer dan wedstrijden winnen. Hij bouwt aan een oeuvre

Wout van Aert – die trouwens tamelijk vaak wint voor iemand die regelmatig moet uitleggen waarom hij zo vaak tweede wordt – is, op de fiets, een homo universalis. Als hij schrijver was, schreef hij de scherpste columns, de spannendste thrillers en de diepzinnigste romans, en dat aan de lopende band. Van het ene meesterwerk fladdert hij naar het volgende, en af en toe pakt hij er een genretje bij. Dat je dan af en toe iemand tegen het lijf loopt die in een van die genres je gelijke is, is onvermijdelijk, anders zou suprematie maar ongezellig worden. Maar wat Van Aert doet, behelst meer dan wedstrijden winnen. Hij bouwt aan een oeuvre. Een body of work van spectaculaire wedstrijden, valpartijen, zeges, achtervolgingen, aanvallen, sprints, klimmen, tijdritten, en ja, af en toe een verlies. Voor zover nét niet winnen gelijkstaat aan verlies. Voor zover zilver daadwerkelijk niets waard is – wat volgens mij niet klopt. Hij bouwt een tijdperk, een eindeloos vervolgverhaal vol plottwists. Ooit zal zijn loopbaan een gevaarlijk hellende stapel herinneringen zijn, waar wielerliefhebbers er af en toe eentje tussenuit kunnen pakken en kunnen denken: dat is óók nog gebeurd. Voor Van Aert betekent een tweede plek geen verkeerd afgestelde climax, maar een adempauze tussen twee climaxen in.

Iemand die aan zo’n monsterproject bezig is, moet je niet lastigvallen met medelijden.

Tweede worden is zelden écht erg. Maar tweede worden zoals Wout van Aert zondag tweede werd, dat heeft met erg erg weinig te maken.