Spring naar de content
bron: anp

Het slordig vertelde verhaal van de overmacht van Tadej Pogacar

Tadej Pogacar lijkt de gedoodverfde winnaar van de Tour de France, maar toch is er twijfel: rijden hij en zijn team wel een eerlijke koers? Frank Heinen kan niet meer zonder scepsis naar hem kijken. “Plotseling werd me een patroon van gebeurtenissen gewaar.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Vorige week schreef iemand op deze plek: ‘Het kan niet, maar Mathieu van der Poel kan het wel’. Een fijne vondst, vond ik. Dat het de mijne was, deed daar niets aan af. De column verhaalde over de ongelofelijke zege van Mathieu van der Poel in de tweede rit. Hoe hij aanviel, werd teruggepakt nog eens aanviel en de tegenstand, bestaande uit een ongeschonden bataljon van de beste renners ter wereld voor joker zette. Zoiets kan niet. Dat Mathieu van der Poel het doet, zegt niks: hij doet vaker dingen die niet kunnen. Zo’n sporter is hij nu eenmaal.

Voor mensen als Van der Poel is topsport ooit bedacht: ze halen het onmenselijke zo dichtbij dat het bijna menselijk lijkt. Federer doet dat, Messi doet dat, Van der Poel ook. Zij slagen erin je elke vorm van relativering of cynisme te laten varen, elke keer opnieuw. Wanneer zij uitblinken, is de commercie verdwenen, is een eventueel karakterdefect uit zicht, is de totale zinloosheid van sport en van het bestaan als geheel even uitgezet, is de wereld buiten die paar minuten excellentie even onbestaande. Het herinnert je even aan het bestaan van een wereld buiten je eigen wereld, een op fictie lijkend universum waarin het slaan van een bal, het passeren van een man of het om het hardst een berg op fietsen werkelijk relevantie bezit, een plek waar de verbeelding vrij spel heeft. Sporters van dat niveau tillen je op, het zijn schrijvers, acteurs en zangers tegelijk, ze staan je toe een tijdje met hen in een droomwereld door te brengen. De enige voorwaarde is dat je je moet overgeven aan de suspension of disbelief. Wie werkelijk van sport houdt, moet bereid zijn de wetenschap tijdelijk uit te schakelen dat sport gewoon een geconstrueerde fictie is, en de Tour een levensgevaarlijke reclamespot van drie weken.

Volgens mij is het zo: wielrennen is een en al verhaal. En net als met alle verhalen, is het zo dat zodra je in staat bent dat waarvan je weet dat het niet allemaal echt is toch als echt te ervaren, je dicht bij de kern van sport bent.

Het was zonder twijfel een van de meest waanzinnige solo’s uit de moderne wielergeschiedenis. Het was voorspeld, het was verwacht en toch was het volkomen verbijsterend

Zaterdag won Dylan Teuns de eerste bergrit van de Tour. In de laatste kilometers reed hij solo naar de streep, voortgeblazen door een plots opgestoken stormwind. Die stormwind was Tadej Pogacar, die in de stromende regen minuten wegreed van al zijn overgebleven concurrenten. Het was een tamelijk verbijsterende exercitie, waarin het verschil in klasse en overgave het soort gaten trok die in een sport waarin de verschillen almaar kleiner worden nauwelijks nog voorkomen. Pogacar passeerde goed getrainde profs, waaronder enkele toprenners, en moest vooral oppassen niet tegen ze aan te rijden. Dit waren geen tegenstanders, dit waren slechts hinderlijke obstakels.

Het was zonder twijfel een van de meest waanzinnige solo’s uit de moderne wielergeschiedenis. Het was voorspeld, het was verwacht en toch was het volkomen verbijsterend. Na de finish hing hij een paar tellen uit te hijgen boven zijn fiets, grijnsde en sjokte naar een plek waar hij kon gaan uitfietsen. Terwijl zijn tegenstanders door de kou bevangen waren en zich klappertandend een weg baanden naar douche en droge kleren, hoefde hij niet eens een regenjackie aan.

Hij had zojuist de Tour gewonnen (onder voorbehoud, natuurlijk), hij had de tegenstand verpletterd en gekoerst op de manier die van wielrennen een schouwspel van verstommende bewondering maakt: agressief, enthousiast en uitzonderlijk sterk.

Kon het? Nee.

Gebeurde het? Ja.

Ik zat thuis. Op de bank. Dit is het, dacht ik, dit is sport zoals het bedoeld is, dit is het soort wielrennen waarnaar je jaren hebt gesmacht (en dat je nooit kreeg, zodat je je ging afvragen of het eigenlijk wel echt gebeurd was, Coppi en Bartali en Merckx en De Vlaeminck en zo). Alle seinen voor totale extase stonden op groen. Toch remde ik vast.

De moeiteloosheid van Pogacar, zijn overmacht, het gemak en de grijns; ze haalden me uit een verhaal waar ik helemaal niet uit gehaald wilde worden

Ergens tussen de aanval van Pogacar en zijn triomfantelijke tweede plek was mijn zorgvuldig gekoesterde suspension of disbelief weggeveegd. Ik heb dat niet vaak, bij wielrennen. Bij andere sporten evenmin. Wie bij voorbaat weigert zich te laten meeslepen, zal nooit iets meeslepends ervaren. Wie zich per se niet wil laten oplichten, kan zich onmogelijk laten optillen. Zaterdag gebeurde er iets. Ik weet niet precies wat het was, het is niet eenvoudig te omschrijven voor iemand die, als het aankomt op plezier in sport, heilig gelooft in heilig geloof. Hetzelfde gevoel maakte zich van me meester als dat wat je kan overvallen wanneer je in het theater, tijdens een dramatische monoloog plots duidelijk hoort hoe de acteur even naar zijn tekst moet zoeken, of dat een schrijver plots uit zijn verhaal stapt en zich rechtstreeks tot jou, de lezer, richt. Het contract tussen de verteller en de luisteraar leek zaterdag plots verbroken. De moeiteloosheid van Pogacar, zijn overmacht, het gemak en de grijns; ze haalden me uit een verhaal waar ik helemaal niet uit gehaald wilde worden. Ik wist het wel, van al die ongure begeleiders waarmee hij zich omringde. Ik zag het wel, die ploeg die plots zoveel beter reed. Ik hoorde het wel, de nauwelijks verhulde twijfel van collega’s. Ik kende hem wel, de stelling dat alles wat te mooi is om waar te zijn… enzovoort. Ik had er vaak genoeg over geschreven. Maar ja: er gebeurden zoveel dingen die niet konden. Sterker nog: daarom keek ik, in de hoop dat er iets gebeurde dat niet kon. En nou gebeurde precies dat, en nu beviel het me plotseling niet meer. Plotseling werd me een patroon van gebeurtenissen gewaar. Complotdenkers hebben daar ook last van.

Vertroebelden persoonlijke voorkeuren, chauvinisme, in het verleden behaalde teleurstellingen en hypocrisie mijn blik? Ongetwijfeld.

Was dat eerlijk? Nee.

Dacht ik het desalniettemin toch? Ja.

Zolang het verhaal maar goed verteld wordt, vragen liefhebbers niet of het echt is of niet. Zondag, toen het nog kouder was, boemelden de verliezers een voor een miezerig over de finish. De grijns van Ide Schelling was van zijn gezicht gespoeld, voorgoed, zo leek het. Bauke Mollema had er een extra ‘pff’ voor over en ergens op de berg doolde de Zuid-Afrikaan Nic Dlamini rond, een uitgewoonde schim, ver achterop geraakt, al lang uit de race, maar nog altijd op de fiets. Die verhalen werden verteld, net als dat van de winnaar, Ben O’Connor, met die wimpers als van een Instagram-model en dat Crocodile Dundee-accent. Fijne verhalen, goeie verhalen, sterke verhalen. Was het allemaal non-fictie? Niemand die er werkelijk prijs op stelde het te weten.

Alleen bij Pogacar, die ook nu weer moeiteloos wegreed van de rest en op de aankomst afstormde, kon ik alleen maar denken: het is een ontzettend goed verhaal, zelden zo’n sterk verhaal gehoord. Alleen misschien wel wat slordig verteld. En om eerlijk te zijn, kijk ik niet enorm uit naar de plot.