Spring naar de content
bron: anp

Egan Bernal, De Ontembare Zipa

Egan Bernal won zondag de negende etappe van de Giro d’Italia. Frank Heinen: “Het was een belachelijk gezicht. Zo’n groot verschil in snelheid. Alsof de weg voor Bernal op magische wijze niet omhoog maar naar beneden liep.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Egan Bernal komt uit Zipaquira. Zipaquira wordt ook wel ‘Tierra de Ciclistas’ genoemd. Garcia Marquez ging er naar school en leerde er van het bestaan van wielrennen, en Efraín Forero werd er geboren.

Forero was de grote ster van de Ronde van Colombia van 1951. Hij won de eerste, vierde en zevende etappe. Op een zeker moment bedroeg zijn voorsprong op de nummer twee in het klassement, Roberto Cano, zo’n twee uur. Toch bleef Forero aanvallen, terwijl zijn moeder hem vanuit een van de volgwagens vooruit schreeuwde. Wanneer hij viel, was zij er als eerste bij. Ze pakte zijn fiets en duwde hem op gang.

Volgens de kranten had Efraín een ‘hart zo groot als een kathedraal’. Ze noemden hem ‘De Ontembare Zipa’. De datum waarop hij de Ronde van Colombia won, 20 januari 1951, werd vanaf dat moment in Zipaquira jaarlijks gevierd.

Efraín Forero won na die ene keer nog maar zelden een wedstrijd. Wat het begin van een glansrijke loopbaan had geleken, bleek ook direct het hoogtepunt en de grande finale te zijn geweest. Allerhande omstandigheden hadden De Ontembare getemd.

Na een crescendo begin, waarin hij de eerste de beste keer dat hij het echt probeerde de Tour won, stortte hij sneller in dan iemand voor mogelijk had gehouden

Misschien heeft het iets met Zipaquira te maken, want even leek het met Bernal dezelfde kant op te gaan. Na een crescendo begin, waarin hij de eerste de beste keer dat hij het echt probeerde de Tour won, stortte hij sneller in dan iemand voor mogelijk had gehouden. In zijn ogenschijnlijke onverstoorbaarheid verschenen barsten. Zijn Tourzege kon hij nauwelijks verdedigen, hij verdween uit de wedstrijd, met een bleek gezicht en een geblokkeerde rug. Het erge was: niemand had er erg in, de publieke aandacht snelde achter de tv-camera’s aan naar voren, naar Roglic en Pogacar en naar Evenepoel die niet eens deelnam, en Pidcock, die nog niet eens prof was. De rij voor toekomstige grote overwinningen groeide aan, en een voor een drongen er renners voor, renners met minder talent, met minder jeugd, met minder tegenslag. Bernal bleef staan waar-ie stond, met talloze verklaringen waar slechts een enkeling belang in stelde, maar de balie waar ze altijd de Grote Ronde-overwinningen uitschrijven raakte uit zicht. In het wielrennen blijken verklaringen zo vaak in wezen excuses met een pruik op dat de gemiddelde fan er al lang niet meer naar luistert. De Eganmania die na zijn overwinning in de Tour als een storm in heel Colombia tegelijk was opgestoken, ging geruisloos liggen.

De onverstoorbaarheid van Bernal kreeg plots iets schlemieligs, iets uit een voorbije tijd ook. Zijn gezicht oogde nog altijd jong en plooiloos, maar in zijn blik kon je zonder je best te doen de melancholie lezen van iemand tot wie is doorgedrongen dat het beste achter de rug is. Nee, Bernal had de boot richting het nieuwe koersdecennium gemist, dat was wel duidelijk. Wij zaten allemaal lekker gezellig met elkaar in het vooronder, de nieuwe sterren stonden te shinen op de voorplecht, en hij bleef eenzaam op de kade achter en wuifde ons uit, een duizelingwekkend Strava-profiel vol nutteloze feiten en cijfers onder de arm.

Want trainen bleef-ie wel doen. Vaak alleen, af en toe met de wielerbejaarde Oscar Sevilla. Uren achtereen, op bergen waaraan geen einde kwam.

In die stilte moet hij regelmatig de mogelijkheid hebben overwogen dat dit het dan was. Dat hij net als de Ontembare Zipa in een keer al zijn voorspoed had opgebruikt. Dat zijn rug hem op zijn rug zou dwingen, en hij voortaan die jongen was die Ooit Even Heel Goed was.

Gisteren, in de negende rit van de Giro, was hij er weer, Bernal.

Meer dan ooit, eigenlijk.

Hij won, op zelden geziene wijze. Zijn eerste rit in een grote ronde, waarmee hij onder meer Taco van der Hoorn en Bert-Jan Lindeman evenaart. In de laatste honderden meters over onverhard wegdek scheurde Bernal de koplopers Bouchard en Bouwman voorbij. Tip voor Bouchard en Bouwman: niet te vaak terugkijken die beelden, de ontmoediging die als damp van het scherm slaat, kan zich langdurig in je benen vastzetten.

Tip voor Bouchard en Bouwman: niet te vaak terugkijken die beelden, de ontmoediging die als damp van het scherm slaat, kan zich langdurig in je benen vastzetten

Het was een belachelijk gezicht. Zo’n groot verschil in snelheid. Alsof de weg voor Bernal op magische wijze niet omhoog maar naar beneden liep. Alsof hij een zetje kreeg van alle mensen die hem op enigerlei moment waren vergeten. Alsof hij iets recht te zetten had, wat vermoedelijk tegelijk belachelijk en waar was.

Na de finish verscheen Bernal voor de camera.

Op zijn hoofd: een pet. ‘Grenadier’.

Om zijn mond: een kapje.

In zijn ogen: tranen. Hij huilde ze niet voluit, ze hingen er maar wat rond, die tranen, overwogen tot biggelen over te gaan, maar het kwam er niet van. Wel ontnamen ze de kijker kortstondig het zicht op Bernals blik, die helderder en onverwoestbaarder is dan ooit.

Thuis in Zipaquira keek Efraín Forero (91) misschien wel naar de jongen die deze Giro zijn bijnaam definitief zal gaan overnemen.

Egan Bernal, De Ontembare Zipa.