Spring naar de content
bron: anp

Hoe in de Amstel Gold Race 2021 het niets iets werd

Wie won de Amstel Gold Race 2021: Wout van Aert of toch Tom Pidcock? “Zondag materialiseerde het niets tussen de voorwielen van Pidcock en Van Aert”, schrijft Frank Heinen.

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Soms schelen dingen niks.

Na de finish van de Amstel Gold Race editie 2021 stonden Wout van Aert en Tom Pidcock naast elkaar op het plateau dat de Cauberg verbindt met de leegte eromheen. Er was gewonnen – maar door wie?

‘Oh. Oh. Oh. Oh!’ gilde de Vlaamse commentator Michel Wuyts. Met elke ‘oh’ steeg hij een sport op zijn persoonlijke toonladder.

Wielrenners, zeggen mensen die het kunnen weten, voelen het onmiddellijk. Ook al is het verschil zo groot als het haartje dat van een gemillimeterd hoofd op de kappersvloer dwarrelt; ze voelen het. Soms doen ze alsof ze het niet weten. Dat is een service voor de mensen thuis, die nog in het ongewisse verkeren. Wielrennen is theater, en de coureur kent zijn rol.

Zondag wist daadwerkelijk niemand iets. De regie liep in het honderd, de regisseur was onbereikbaar. Van Aert wist niets, Pidcock wist niets en het enige wat nummer drie Schachmann, de Socrates van de Bodensee, zeker wist, was dat de mens niets zeker weet.

Toen schreeuwde de speaker aan de streep maar: ‘Van Aert!’

Daarna sloeg ook bij hem de twijfel toe. Hij zweeg. Wat moest-ie doen? Volhouden? ‘Of Pidcock?!’ erachteraan schreeuwen? Ongezien trachten weg te komen? De stilte die het plateau leek te overmeesteren, werd opgeluisterd door het gekraak van een onbeheerd achtergelaten microfoon, het gehijg van verliezers en het nerveuze tikken van journalisten die razendsnel trachtten op te zoeken hoe je ‘ex aequo’ ook alweer schrijft.

Een ketting van herhalingen trok voorbij. Het niets dat Pidcock en Van Aert scheidde, bleek een pendule: bij het ene beeld won de een, bij het ander won de ander. Maar in de meeste gevallen won geen van beiden. Of beter: allebei. 

Het niets dat Pidcock en Van Aert scheidde, bleek een pendule: bij het ene beeld won de een, bij het ander won de ander

Het scheelde niks. Niet bij wijze van uitdrukking, maar echt: niks. Op het beeld waarmee de televisiekijker het moest doen, was het verschil niks. Geen wiel, geen banddikte, geen haar, niks. Hoe je het ook wendde, keerde of ondersteboven hield: het verschil onder het Amstel Radler-finishbord, bedroeg 0.0. Het kon niet anders, of hier waren hogere machten aan het werk.

Lang geleden schreef de grote dichter H. Huisman: ‘Er kan er maar een de winnaar zijn’, maar daar leek H. Huisman buiten de Amstel Gold Race 2021 te hebben gerekend. Geduldig wachtte de wereld op de definitieve bevestiging van de triomf van het niets, van de tweezame klassiekerzege van Van Aert en Pidcock, op de dag af 72 jaar na André Mahé en Serse Coppi die op 18 april 1949 gezamenlijk Parijs-Roubaix wonnen, maar dat kwam doordat Coppi (die als vierde over de streep ging) vlak voor de wielerbaan van Roubaix verkeerd was gestuurd, waardoor hem de kans op de zege ontnomen was. Niet het niets aan de streep bepaalde in 1949 de duoverwinning, maar het tijdelijke niets in het hoofd van de veldwachter van dienst.

Zondag materialiseerde het niets tussen de voorwielen van Pidcock en Van Aert.

Op basis van een zeker beeld dat voortdurend werd herhaald, in een zoektocht naar uitsluitsel dat niet te vinden was, zoals bij beelden van een Tibetaanse klimexpeditie waarop een vage vlek in de hoek heel goed de Yeti kan zijn, maar even goed gewoon een vage vlek in de hoek, zou je zeggen Pidcock.

Op basis van het vreugdesprongetje van het voorwiel van Van Aert, zou je zeggen Van Aert.

En ergens in een bunker loerden tien functionarissen door een microscoop naar een scherm, in een poging de grootste filosofische doorbraak te forceren die ooit in de omgeving van Valkenburg is geforceerd, door net zo lang aan het rubber van het niets te trekken tot het voor iets kon doorgaan.

Het duurde. En het duurde. En het duurde.

En niemand die iets wist.

Alleen was men vergeten commentator Michel Wuyts in te lichten. Het vat vol genegenheid voor sporters met dezelfde nationaliteit dat Wuyts altijd en overal met zich meetorst om er af en toe een glaasje uit te kunnen tappen, viel om en stroomde de huiskamers in. Alles zat onder en kleefde.

Op bijna elk beelden die ik zondag van Dumoulin zag, hield hij zijn handen in zijn zakken. Zo kon geen mens vaststellen of ze jeukten

‘YES! YES! YES! BABY, we were born to run!’

Het zou nog een kwartier duren voor de werkelijkheid zich aan de songtekst had aangepast. Tom Pidcock nam plaats achter het podium en keek woedend in het schuldige niets. Voor de camera’s herstelde hij zich even later wonderwel en toonde zich een grootmoedige eerste verliezer, de fameuze Huisman-regels ‘Maar wie niet tegen zijn verlies kan / die is maar zielig hoor’ indachtig.

In het wielrennen is niks bij nadere bestudering vaak toch iets. Een stukje glas, een gebroken spaak, vijf meter in de wind. Een nauwelijks voelbaar tikje tegen een stuur van iemand die je nog nooit gesproken hebt: het lijkt niks en voor je het weet, staar je een maand lang gedwongen naar een ziekenhuisplafond, met een geperforeerd orgaan of twee.

En bij de zoveelste herhaling van het niets dat onderdeur Pidcock en bovendeur Van Aert van elkaar scheidde, dacht ik aan Tom Dumoulin.

Gedurende de zondag waren er met enige regelmaat Dumoulin-updates over het internet gewaaid. Beelden vanuit het vagevuur waarin je verblijft wanneer je geen wielrenner meer bent en ook nog geen ex-renner.

Dumoulin was zondag te gast in de koers. Hij droeg een gebleekte spijkerbroek, witte gympen, een wegwerpmondkapje groenig shirt en een leren jackie. Een dertiger op z’n vrije zondag. ‘Guest’, stond er op het kaartje dat om zijn nek hing. Zonder die pas zou hem vermoedelijk de toegang worden ontzegd. Ter hoogte van de Slakweg  lieten hij en zijn vrouw het peloton passeren. Dumoulin leunde tegen een paaltje. Achter hem: een struik in bloei. Nog voor het peloton helemaal voorbij was, draaide hij zich om. Hij klapte niet, hij zwaaide niet. Op bijna elk beelden die ik zondag van Dumoulin zag, hield hij zijn handen in zijn zakken. Zo kon geen mens vaststellen of ze jeukten.

Alleen bij de start haalde hij ze kortstondig tevoorschijn om zijn oud-ploegmaat Simon Geschke te begroeten. Dumoulin hing over een dranghek, Geschke over zijn stuur. Hun knokkels raakten elkaar en voor heel even werd het verschil tussen iets en niets overbrugd en, wie zal het zeggen, opgeheven.