Spring naar de content
bron: anp

Stel je voor dat je Fabio Jakobsen bent

Frank Heinen over de rentree van Fabio Jakobsen: “Stel je voor dat je ergens, in een uithoek van je fantasie, de gedachte aan winnen toelaat. Niet het Olympische ‘winnen’, niet ‘meedoen is de grootste winst’, nee: als eerste over de streep komen.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Stel je voor dat je een van de beste, een van de snelste, een van de aardigste jonge wielrenners ter wereld bent.

Stel je voor dat alles voor je open ligt.

Stel je voor dat je dan op een dag te pletter valt, ergens in Polen, in een kamikazesprint in dalende lijn, een gladiatorenaankomst, in de zoveelste ronde van een eeuwig duel dat zomaar opeens is ontspoord.

Stel je voor dat niemand naar je wil kijken, omdat je aanblik het soort beeld is dat niet meer uit je geheugen gaat.

Stel je voor dat er meer aan je hoofd kapot is dan dat je wist dat er überhaupt in een hoofd zat.

Stel je voor dat plots niets meer open ligt, behalve jijzelf.

Stel je voor dat dat waarvan je weet dat het kan gebeuren, waarvan iedere wielrenner weet dat het kan gebeuren, maar waarvan tegelijk geen enkele renner zich kan voorstellen dat het hem of haar daadwerkelijk gebeurt (omdat kennis en besef zich elk ophouden in een eigen kamertje in je hoofd en elkaar zelden treffen); stel je voor dat precies DAT gebeurt.

Stel je voor dat je met geen mogelijkheid alles kunt opsommen wat er allemaal stuk was zonder tenminste een paar kwetsuren te vergeten.

Stel je voor dat je dagen in een Pools ziekenhuisbed ligt, luisterend naar artsen, die je van alles vragen, en niets vertellen, niet dat wat je wilt weten althans.

Stel je voor dat je niet weet waar je bent, wie je bent en of je er morgen nog zult zijn – en dat er geen mens is om je dat te vertellen.

Stel je voor dat je voor het eerst weer op een fiets zit, voor het eerst je ploeggenoten weer ziet, voor het eerst weer op trainingskamp gaat, voor het eerst een sprintje trekt.

Stel je voor dat je vanuit het niets in een paar maanden zo terugkeert in het alles, in een parallelle wereld waarin harder en sneller beter is, een feest waar angst niet op de gastenlijst staat en twijfel bij de deur wordt geweigerd, een mini-universum waarin iedereen zo ontzettend lééft, zo uitsluitend vooruit gaat, want stilstand is achteruitgang en omkijken het begin van het einde.

Stel je voor dat je ergens, in een uithoek van je fantasie, de gedachte aan winnen toelaat. Niet het Olympische ‘winnen’, niet ‘meedoen is de grootste winst’, nee: als eerste over de streep komen

Stel je voor dat je grootste angst zijn merkteken met grof geweld op je gezicht heeft achtergelaten, zodat je er elke dag weer oog in oog mee staat.

Stel je voor…

Stel je voor dat precies datgene wat je het liefste doet je op het punt heeft gebracht waarop je eigen dokter niet meer geloofde dat je de volgende ochtend zou halen.

Stel je voor dat alles sneller gaat dan wie dan ook durfde dromen – je blijft toch sprinter – en dat je aankondigt weer te gaan fietsen.

Stel je de berg aanvragen voor, de mailtjes, appjes, telefoontjes van mensen die je succes wensen, die je manen voorzichtig te doen, die vragen of je alweer gaat winnen.

Stel je voor dat je in interviews naar die klap die je je hele aangezicht (en bijna: je leven) kostte, doodleuk verwijst met het woord ‘smak’, meer iets voor een kleuter die op zijn step uit de bocht vliegt en in de hortensia’s smakt, een woord waaruit ieder wezenlijk gevaar geweken lijkt, een ontspannen, alledaags woord, dat het bloed van de straat veegt en de vrees uit je gedachten jaagt.

Stel je voor dat je aan de start staat, voor het eerst weer sinds dat moment dat je je niet kunt herinneren, en stel je dan voor dat je beter dan iedereen om je heen begrijpt dat alles, echt alles kan gebeuren: het allermooiste, het allerergste en alles ertussenin.

Stel je voor dat je je nog kunt verheugen op een wielerwedstrijd.

Stel je voor hoe je je verheugt over dat je je nog ergens op kan verheugen.

Stel je voor dat je ergens, in een uithoek van je fantasie, de gedachte aan winnen toelaat. Niet het Olympische ‘winnen’, niet ‘meedoen is de grootste winst’, nee: als eerste over de streep komen.

Stel je voor dat je je dat voorstelt, tegen alle logica in – maar goed: met logica heeft het tot nu toe sowieso allemaal weinig te maken, dus ja.

Stel je vervolgens voor dat je finisht als 147ste, tussen de lamme (146ste) en de blinde (148ste).

En stel je het gevoel van opluchting voor, en geluk, en trots, en stel je alle felicitaties en schouderklopjes en berichtjes voor en stel je direct daarna voor dat zomaar een ritje in zomaar een wedstrijd natuurlijk nooit alle ellende, alle pijn en angst, alle gezichtsrestauratiewerkzaamheden en alle onzekerheid over of het ooit nog wordt zoals het was kan doen verdwijnen.

Stel je de wetenschap voor dat al die dingen nooit helemaal uit zicht zullen raken, maar dat elke 147ste, 83ste, 39ste, 124ste en vijftiende plek alles wat er is gebeurd steeds een beetje verder naar de zijkant van je bewustzijn zal doen drijven.

Stel je dat allemaal eens voor. 

Niet te doen.